ECLI:NL:RBAMS:2024:5846

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 september 2024
Publicatiedatum
23 september 2024
Zaaknummer
AMS 23/4697
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake weigering omgevingsvergunning en niet-ontvankelijk verklaring bezwaar

In deze zaak heeft eiser, wonende in Amsterdam, een omgevingsvergunning aangevraagd voor twee uitbouwen op zijn dakterras. De gemeente Amsterdam heeft deze vergunning aanvankelijk geweigerd op basis van een negatief welstandsadvies. Eiser heeft hiertegen bezwaar aangetekend, maar het college verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk, omdat eiser volgens hen geen procesbelang meer had na het indienen van een nieuwe aanvraag. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat eiser wel degelijk procesbelang heeft, omdat hij schade stelt te lijden door de weigering. Na een nieuwe beslissing van het college, waarin het bezwaar opnieuw niet-ontvankelijk werd verklaard, heeft eiser beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep behandeld en geconcludeerd dat het college ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank oordeelt dat de weigering van de omgevingsvergunning onterecht is, omdat het welstandadvies niet aan de weigering ten grondslag kon worden gelegd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit van 29 juni 2021, omdat dit onrechtmatig is. Eiser heeft recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten, die het college moet betalen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/4697

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 september 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit Amsterdam, eiser

(mr. J. Damsteeg en mr. M. Guenneguez)
en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam , het college

(gemachtigde: mr. C.L. Brinks).
Inleiding
Eiser heeft het college gevraagd hem een omgevingsvergunning te verlenen voor twee uitbouwen met een schuine kopse kant op het dakterras van de derde verdieping van zijn woning op de [adres] te Amsterdam. De commissie welstand heeft hiertoe negatief geadviseerd. Daarom heeft het college de omgevingsvergunning met het primaire besluit van 29 juni 2021 geweigerd. Eiser is hiertegen in bezwaar gegaan. Op 23 december 2021 heeft eiser een nieuwe, gewijzigde aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend. Het college heeft de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Het college heeft het bezwaar van eiser tegen het besluit van 29 juni 2021 niet-ontvankelijk verklaard. Volgens het college heeft eiser geen procesbelang meer bij een beslissing op bezwaar tegen de geweigerde vergunning. Eiser kan volgens het college met de procedure niks meer bereiken, omdat hij inmiddels een nieuw bouwplan heeft gerealiseerd. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld [1] .
1.2.
Deze rechtbank heeft op 10 maart 2023 uitspraak gedaan en het beroep van eiser gegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser procesbelang heeft, omdat hij nog een resultaat kan bereiken met zijn bezwaar dat feitelijk van betekenis is vanwege de door hem gestelde schade. Eiser heeft er dan ook recht op en belang bij dat zijn bezwaren tegen de weigering inhoudelijk worden behandeld. In die beslissing kan ook aan de orde komen of de gestelde schade toerekenbaar is aan het college of dat eiser (ook) eigen schuld had.
1.3.
Het college heeft vervolgens met het bestreden besluit van 21 juni 2023 opnieuw op de bezwaren van eiser beslist en het bezwaar van eiser opnieuw niet-ontvankelijk verklaard. Het college heeft uitsluitend op het punt van de gestelde schade alsnog een beslissing genomen, inhoudende dat eiser de schade niet heeft onderbouwd. Volgens het college kan bezwaarmaker met het bezwaar geen resultaat meer bereiken dat feitelijk nog van betekenis voor hem is. Ten overvloede is het college nog op de inhoudelijke bezwaargronden van eiser tegen de geweigerde omgevingsvergunning ingegaan. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
1.4.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 20 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Overgangsrecht

2. Per 1 januari 2024 is de Wabo [2] ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat vóór die datum de aanvraag om de omgevingsvergunning is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dit volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat de zaak over?
3. Het college heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Omdat het college in de nieuwe beslissing op bezwaar alsnog de gestelde schade heeft beoordeeld, moest het dictum ongegrond zijn in plaats van niet-ontvankelijk, aldus het college. Volgens het college heeft hij door op de gestelde schade te beslissen uitvoering gegeven aan de uitspraak van de rechtbank. Anders dan het college stelt, volgt naar het oordeel van de rechtbank uit de uitspraak van 10 maart 2023 niet dat het college in de opnieuw te nemen beslissing op bezwaar slechts op de schade hoefde te beslissen. Uit de uitspraak van de rechtbank volgt dat het college de rechtmatigheid van het besluit moet toetsen, omdat eiser procesbelang heeft vanwege de door hem gestelde schade. Het college heeft tegen deze uitspraak geen hoger beroep ingesteld, zodat deze uitspraak formele rechtskracht heeft. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren. Op verzoek van partijen en in het kader van finale geschilbeslechting zal de rechtbank hierna de rechtmatigheid van de weigering van de omgevingsvergunning toetsen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser. Pas als de rechtbank tot het oordeel komt dat het besluit onrechtmatig is, komt zij toe aan de vraag of de door eiser gestelde schade voor vergoeding in aanmerking komt. Overigens heeft eiser op de zitting laten weten dat hij de eventuele onderbouwing van zijn schade en de vraag of die schade moet worden toegewezen niet in deze procedure aan de orde wil stellen.
Rechtmatigheid van de weigering
4. Eiser voert aan dat de weigering van het college om het aangepaste tweede plan te vergunnen onrechtmatig is. Volgens eiser wordt hij met de weigering op grond van enkel welstandsredenen onterecht en in strijd met artikel 6.2.8, onder a, van het bestemmingsplan in zijn bouwmogelijkheden beperkt. Het bestemmingsplan schrijft dwingend voor dat de bovenste bouwlaag vanaf de goot onder een hellingshoek gebouwd moet worden van ten hoogste 60 graden. Dat moet dus bij de welstandstoets als een dwingend gegeven mee worden genomen. Ook is onduidelijk aan welke criteria de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK) heeft getoetst en waar deze criteria zijn terug te vinden, aldus eiser.
5. De rechtbank overweegt dat uit het algemene karakter van het welstandsvereiste voortvloeit dat bij de welstandstoets de voor de grond geldende bebouwingsmogelijkheden als uitgangspunt dienen te worden gehanteerd. Naarmate het bestemmingsplan meer keuze laat tussen verschillende mogelijkheden om een bouwplan te realiseren, heeft het college - met inachtneming van de uitgangspunten van het bestemmingsplan - meer beoordelingsruimte om in het kader van de welstandsbeoordeling een bouwplan in strijd met redelijke eisen van welstand te achten zonder dat dat oordeel geacht moet worden te leiden tot een belemmering van de verwezenlijking van de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. Indien echter uit de voorschriften en de systematiek van het bestemmingsplan volgt dat zulk een keuze niet of slechts in beperkte mate aanwezig is - met name indien de bebouwingsmogelijkheden daarin gedetailleerd zijn aangegeven - vormt die opzet bij de welstandstoets een dwingend gegeven. In dat geval wordt de grens van de welstandstoets eerder overschreden. [3]
Wat zegt het bestemmingsplan?
6. Het toepasselijke bestemmingsplan is [bestemmingsplan] Het bouwplan is gesitueerd op de gronden met bestemming [bestemmingsplan] . Deze gronden zijn onder andere bestemd voor woningen. Artikel 6.2.8, onder a, van het bestemmingsplan gaat over de dakbeëindiging en bepaalt dat de bovenste bouwlaag van een gebouw vanaf de goot binnen een hellingshoek van ten hoogste 60 graden, gemeten vanaf de zijgevels of van de voor- en achtergevel, dient te worden gebouwd.
Wat zegt het welstandadvies?
7. De CRK stelt zich in haar eerste welstandadvies op het standpunt dat de voorgestelde uitbreiding mogelijk is, met uitzondering van de schuine aansluiting op de achtergevel. De gevels van de uitbouwen dienen overeenkomstig de bestaande gevels te worden uitgewerkt. Volgens de CRK sluit het vormgeven van de achterzijde van de uitbreiding met een schuin dakvlak niet aan op de vormgeving van de achtergevel. Bij de relatief vormgegeven achtergevel past een setback beter, op gepaste afstand van het huidige hekwerk, aldus de CRK. In het tweede welstandadvies stelt de CRK zich op het standpunt dat de uitbouwen met schuine kanten zorgen voor een vreemd aanzicht van de achtergevel. Verder leveren de twee schuine vlakken aansluitend op de achtergevel, helemaal de buitenzijde, geen overtuigend beeld op. De bovenste bouwlaag is in de huidige situatie ondergeschikt en moet dat ook blijven. In het plan is de afstand onvoldoende om de opbouwen ondergeschikte volumes op het dakvlak te laten blijven. De afstand zal groter moeten zijn. Als een volume binnen de 60-gradenlijn te veel ruimteverlies oplevert, kan gekeken worden naar verbreding van de volumes. Wat de CRK betreft is de minimale afstand tot de achtergevel 1 tot 1,10 meter. Op deze afstand komen de volumes ook echt als kleine uitbouwen achter een opbouw over en niet als ‘kleine dakjes’, want dat zijn ze niet. Met een overtuigende vormgeving is de minimale overschrijding van het bestemmingsplan dan mogelijk te motiveren, aldus de CRK. In een e-mail van 7 oktober 2021 heeft de CRK haar advies nog verder toegelicht. Uit deze e-mail volgt dat het voorgestelde volume past binnen de stedenbouwkundige randvoorwaarden, maar dat de vormgeving en materialisatie niet aansluit bij het karakter van het pand. Er wordt geen kap gemaakt die de afsluiting van de gevel vormt. De schuine vlakken aan de achterzijde zijn uitgevoerd in glas, waardoor glazen opbouwen ontstaan. Dit is atypisch voor deze architectuur, ook door de keuze van twee afzonderlijke volumes en hun breedtemaat. Op de achtergevel wordt in doorsnedeprofiel een nieuw dak gemaakt, maar doordat de volumes uit elkaar liggen én de schuine zijde in glas wordt voorgesteld, wordt het beeld van een kap niet gehaald. Als de contour van het bestemmingsplan gevolgd wordt, dient het eindresultaat de uitstraling van een kap te krijgen. Gezien het feit dat niet de volledige breedte wordt volgebouwd, maar gekozen wordt voor twee losse volumes, zijn volumes met rechte achtergevel hier uit welstand oogpunt passender. Er wordt immers geen kap toegevoegd, maar uitbouwen. Typologisch sluit een terugliggende gevel ook beter aan bij het karakter van het pand. Om de twee uitbouwen als ondergeschikte volumes te kunnen blijven lezen is een gepaste afstand tot de dakrand nodig. Met de gewenste 0,50 meter tot de dakrand, zijn de volumes niet ondergeschikt en vallen zij buiten de contour van het bestemmingsplan, aldus de CRK.
Wat vindt de rechtbank?
8. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de negatieve welstandsbeoordeling leidt tot een belemmering van de verwezenlijking van de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. In dit verband is relevant wat de welstandscommissie heeft geschreven over de setback en de ondergeschiktheid van de bovenste bouwlaag.
9. Het college heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat sprake is van een atypische situatie van twee uitbouwen waarbij geen sprake is van het toevoegen van een kap en dus ook geen dak beëindiging waardoor artikel 6.2.8, onder a, van het bestemmingsplan mogelijk niet van toepassing is. De rechtbank constateert echter dat het college in het bestreden besluit heeft geoordeeld dat het plan in overeenstemming is met het bestemmingsplan en dat is getoetst aan artikel 6.2.8, onder a, van het bestemmingsplan [4] . De rechtbank dient dan ook van dit gegeven uit te gaan.
10. Uit dit artikel van het bestemmingsplan blijkt dat de bovenste bouwlaag van een gebouw vanaf de goot gebouwd mag worden, binnen een hellingshoek van ten hoogste 60 graden. Dat het welstandadvies een setback vereist, en dus geen bebouwing vanaf de goot toelaat, is volgens de rechtbank dan ook een ongeoorloofde beperking van de maximale bebouwingsmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. De commissie noemt in het advies ook dat de dakopbouw niet is vormgegeven als een ondergeschikte bovenste bouwlaag. De rechtbank overweegt dat ook op dit punt het negatieve welstandadvies een ongeoorloofde beperking is van de maximale bebouwingsmoglijkheden uit het bestemmingsplan. In het bestemmingsplan is het maximale toegelaten bouwvolume niet opgenomen, maar dit volgt wel in vergaande mate uit artikel 6.2.8, onder a, van het bestemmingsplan. Immers, daarin worden regels gesteld ten aanzien van de maximale goot- en bouwhoogte, afstand tot de gevels en de hellingshoek. Dat betekent dat het bouwvolume impliciet is geregeld in het bestemmingsplan. De volledige bouwlaag mag met een kap worden beëindigd en dit moet bij de welstandstoets worden gerespecteerd. Als het college zou menen dat het bouwvolume ondergeschikt moet zijn en de afstand tot het hekwerk in strijd is met redelijke eisen van welstand, betekent dit dat het bouwplan alleen kan worden vergund indien de bouwmogelijkheden van het bestemmingsplan niet volledig worden benut. De welstandstoets mag daar niet toe verplichten [5] .
11. De beroepsgrond van eiser hierover slaagt. De rechtbank concludeert dat het college met het welstandadvies onvoldoende gemotiveerd heeft waarom het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand.
12. Gelet op hetgeen eiser daarover heeft aangegeven zal de rechtbank de gestelde schade inhoudelijk onbesproken laten.

Conclusie

13. Het beroep is gegrond, omdat het college het bezwaar van eiser ten onrechte
niet-ontvankelijk heeft verklaard. Ook vindt de rechtbank dat de omgevingsvergunning onterecht is geweigerd omdat het welstandadvies niet aan de weigering ten grondslag kon worden gelegd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit van 29 juni 2021 te herroepen omdat deze onrechtmatig is. In de uitspraak van de rechtbank van 10 maart 2023 is al geoordeeld dat niet aannemelijk is dat eiser de geweigerde aanvraag alsnog kan uitvoeren en eiser op dit punt dus geen procesbelang meer heeft. Eiser heeft geen hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak zodat deze uitspraak formele rechtskracht heeft. Daarom hoeft het college geen nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser.
13. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten in beroep. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875,- (1 punt voor de zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Voor het indienen van het beroepschrift krijgt eiser geen proceskostenvergoeding, omdat eiser zijn beroepschrift zelf heeft ingediend. Van andere voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 875,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Delstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.N. van Soest, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 september 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Geregistreerd onder zaaknummer AMS 22/5398.
2.Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 26 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1099.
4.Zie hiervoor het ruimtelijk advies van 13 april 2021.
5.De rechtbank verwijst naar overweging 2.4 van de uitspraak van de Afdeling van 10 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1129