ECLI:NL:RBAMS:2024:5835

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 augustus 2024
Publicatiedatum
20 september 2024
Zaaknummer
C/13/752891 / KG ZA 24-548
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot opheffing van conservatoir beslag in kort geding tussen RHESA UK HOLDCO LIMITED en ZHONGHONGJIAN (HOLLAND) B.V.

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 augustus 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen RHESA UK HOLDCO LIMITED (hierna: RHESA) en ZHONGHONGJIAN (HOLLAND) B.V. (hierna: ZH). RHESA vorderde de opheffing van een conservatoir beslag dat door ZH was gelegd op haar aandelen in RHESA NL More B.V. De vordering van RHESA was gebaseerd op de stelling dat de vordering van ZH summierlijk ondeugdelijk was en dat ZH onjuist had gehandeld in het beslagrekest.

De rechtbank heeft vastgesteld dat RHESA niet kon aantonen dat de vordering van ZH summierlijk ondeugdelijk was. ZH had een vordering ingesteld ter hoogte van € 580.855,00, die voortvloeide uit een geschil over de koopprijs van aandelen. RHESA had een bedrag van dit bedrag onder zich gehouden, maar de rechtbank oordeelde dat de vordering van ZH niet als onhoudbaar kon worden gekwalificeerd. De rechtbank overwoog dat de belangenafweging ook niet leidde tot opheffing van het beslag, aangezien ZH een legitiem belang had bij het behoud van het beslag, terwijl RHESA niet voldoende had onderbouwd dat zij schade ondervond van het beslag.

De voorzieningenrechter heeft de vordering van RHESA tot opheffing van het beslag afgewezen en RHESA veroordeeld in de proceskosten. De kosten zijn begroot op in totaal € 1.973,00, inclusief griffierecht en salaris advocaat. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en de kostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/752891 / KG ZA 24-548 MdV/MB
Vonnis in kort geding van 29 augustus 2024
in de zaak van
de rechtspersoon naar buitenlands recht
RHESA UK HOLDCO LIMITED,
gevestigd te Londen, Verenigd Koninkrijk,
eiseres bij dagvaarding van 28 juni 2024,
advocaat mr. A. Rosielle te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ZHONGHONGJIAN (HOLLAND) B.V.,
gevestigd te Amstelveen,
gedaagde,
advocaat mr. C.A. Bos te Amsterdam.
Partijen zullen hierna RHESA en ZH worden genoemd.

1.De procedure

Ter zitting van 24 juli 2024 heeft RHESA de vordering zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. ZH heeft verweer gevoerd. RHESA heeft schriftelijke stukken ingediend en beide partijen hebben hun standpunt doen toelichten aan de hand van een pleitnota.
Ter zitting waren aanwezig, voor zover hier van belang:
- aan de kant van RHESA: [naam 1] , general counsel, mr. Rosielle en haar kantoorgenoten mr. G. Pott Hofstee en mr. L.M. Smits;
- aan de kant van ZH: [naam 2] , development manager, [naam 3] (assistent development manager), mr. Bos en zijn kantoorgenoot mr. L.C.J. Malcorps.
Na de mondelinge behandeling is het kort geding pro forma aangehouden tot 26 augustus 2024, om partijen de gelegenheid te geven een oplossing in der minne te bereiken. Dat is niet gelukt.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
RHESA is gevestigd in het Verenigd Koninkrijk en houdt zich bezig met het verwerven, beheren en verkopen van onroerende zaken.
2.2.
ZH is gevestigd in Amstelveen en houdt zich bezig met projectontwikkeling.
2.3.
ZH was enig aandeelhouder van Yisheng More A B.V. (Yisheng). Yisheng heeft een nieuwbouwproject ontwikkeld in Leiden, bestaand uit het realiseren van huurwoningen bestemd voor studenten (hierna: het Project). Yisheng heet thans RHESA NL More B.V. De woningen zijn tot stand gebracht door Heddes Bouw & Ontwikkeling B.V. (de Aannemer) op grond van een bouwovereenkomst gesloten door Yisheng met de Aannemer.
2.4.
Op 2 april 2021 heeft RHC SH Spain Investments S.a.r.l. (RHC Spain) de aandelen in Yisheng gekocht van ZH (de Koopovereenkomst).
2.5.
Op 31 december 2021 zijn alle rechten en verplichten van RHC Spain onder de Koopovereenkomst overgedragen aan RHESA. ZH heeft met deze contractsovername ingestemd. RHESA was destijds nog een joint venture tussen Round Hill Capital en Canada Pension Plan Investment Board, thans volledig eigenaar van RHESA, na faillietverklaring van Round Hill Capital per 22 december 2023.
2.6.
Op grond van de Koopovereenkomst wordt de Koopprijs van de aandelen gebaseerd op, onder meer, de eigendomswaarde van de Woningen (de Property Value, artikel 3.1 van de Koopovereenkomst). De vaststelling van de Koopprijs was mede afhankelijk van de Gebruiksoppervlakte (GO) van de Woningen bij oplevering.
2.7.
Vlak voor oplevering heeft de Aannemer de GO gemeten en daarvan verslag gedaan in een Aannemersrapport. Volgens dit rapport was de daadwerkelijke GO kleiner dan voorzien was in de Koopovereenkomst. Dat zou betekenen dat de Koopprijs naar beneden moest worden bijgesteld. Omdat partijen het hierover niet zo snel eens werden, hebben zij op 24 augustus 2023 een nadere overeenkomst gesloten: het Addendum. Afgesproken werd dat RHESA specifieke bedragen (Hold Back Amounts) onder zich zou houden op de opleveringsdatum. In verband met de afwijking van de GO (dit geschilpunt wordt door partijen aangeduid als het Property Value Adjustment Issue) heeft RHESA een bedrag van € 580.855,00 (van de Koopprijs) onder zich gehouden.
2.8.
In het Addendum is ook overeengekomen dat partijen, als zij er niet uit zouden komen, gezamenlijk een deskundige zouden benoemen om een bindend advies uit te brengen. Dat is tot op heden nog niet gebeurd.
2.9.
Na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank op 14 mei 2024, na indiening van een verzoekschrift op diezelfde datum, heeft ZH op 22 mei 2024 beslag gelegd ten laste van RHESA. Het beslag heeft doel getroffen (enkel) op de aandelen in RHESA NL More B.V. RHESA houdt geen bankrekeningen aan in Nederland, zodat het beoogde beslag onder banken geen effect heeft gehad. ZH stelt in haar verzoekschrift dat het aan RHESA te wijten is dat geen deskundige is benoemd en dat er geen goede gronden zijn voor RHESA om het bedrag van € 580.855,00 nog onder zich te houden. Zij heeft haar vordering inclusief rente en kosten begroot op € 727.026,00.
2.10.
ZH heeft RHESA op 27 mei 2024 gedagvaard in een bodemprocedure, waarin zij onder meer partiële ontbinding van het Addendum vordert en het volgens haar nog resterende bedrag van de Koopprijs van € 580.855,00.

3.Het geschil

3.1.
RHESA vordert samengevat – opheffing van het beslag, met veroordeling van ZH in de proceskosten. RHESA stelt daartoe dat de vordering van ZH (a) summierlijk ondeugdelijk is, nu geen sprake is van een (opeisbare) vordering; en
(b) dat ZH in strijd met artikel 21 Rv, feiten en omstandigheden niet heeft vermeld in het verzoekschrift, en feiten en omstandigheden moedwillig onjuist heeft gepresenteerd.
3.2.
ZH voert verweer. Op hetgeen zij aanvoert, wordt hierna ingegaan voor zover dat van belang is voor de beoordeling.

4.De beoordeling

4.1.
Een conservatoir beslag kan onder meer worden opgeheven indien de beslaglegger in het beslagrekest de voorzieningenrechter onjuist of onvolledig heeft geïnformeerd. Volgens RHESA is hiervan sprake en moet dit ertoe leiden dat het beslag wordt opgeheven. In dit standpunt wordt zij niet gevolgd. Als de door RHESA genoemde, en volgens haar ten onrechte verzwegen, mededelingen wel waren gedaan in het beslagrekest, zou het beslagverlof hoogst waarschijnlijk ook zijn verleend. De voorzieningenrechter is dus niet bewust op het verkeerde been gezet.
4.2
Een conservatoir beslag kan verder worden opgeheven als summierlijk blijkt dat de vordering ter verzekering waarvan het is gelegd ondeugdelijk is. De vordering waarvoor beslag is gelegd betreft de betaling van € 580.855,00 (het achtergehouden deel van de Koopprijs). Daartoe stelt ZH dat het Addendum gedeeltelijk moet worden ontbonden, omdat RHESA niet heeft meegewerkt aan het benoemen van een deskundige en zich niet genoeg heeft ingespannen om het Property Value Adjustment Issue op te lossen. Volgens ZH geldt vervolgens weer de oorspronkelijke Koopprijs, waarvan RHESA dan dus nog € 580.855,00 moet betalen. RHESA stelt hier tegenover dat er nog geen definitief uitsluitsel is over de Koopprijs en dat, zolang dat niet het geval is, ZH in elk geval geen opeisbare vordering heeft. Verder meent RHESA dat als de vordering van ZH tot gedeeltelijke ontbinding van het Addendum slaagt, de consequentie is dat wordt teruggevallen op de Koopovereenkomst en dat het gevolg daarvan is dat RHESA het achtergehouden bedrag van € 580.855,00 niet hoeft te betalen. De Koopprijs moet dan immers met dat bedrag worden verlaagd omdat de daadwerkelijke GO kleiner is dan voorzien, zoals blijkt uit het Aannemersrapport.
4.3
Hetgeen RHESA aanvoert, leidt niet tot de conclusie dat de door ZH gepretendeerde vordering summierlijk ondeugdelijk is. ZH heeft immers op haar beurt weer betwist dat zij gebonden is aan het Aannemersrapport, althans voert zij aan dat daarin ten onrechte geen rekening is gehouden met de invloed van ‘negges’ en voorzetwanden op de GO. ZH heeft niet erkend dat er sprake is van een kleinere GO dan was voorzien. Op voorhand kan niet worden gezegd dat dit standpunt van ZH onhoudbaar is en dat haar vordering (tot betaling van het achtergehouden deel van de Koopprijs) dus hoe dan ook niet kan slagen. De omstandigheid dat de vordering op dit moment niet opeisbaar is, leidt evenmin tot de conclusie dat het beslag moet worden opgeheven.
4.4
Tot slot leidt een afweging van de belangen van partijen ook niet tot opheffing van het beslag. ZH heeft er belang bij dat het beslag blijft liggen nu zij meent een hoge vordering op RHESA te hebben en zij vreest dat RHESA (of het concern waartoe RHESA behoort) zich uit Nederland terugtrekt. Daar tegenover heeft RHESA niet concreet onderbouwd dat zij enige last ondervindt van het beslag, dat alleen rust op de aandelen in RHESA NL More B.V.
4.5
De slotsom is dat de vordering tot opheffing van het beslag zal worden afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij wordt RHESA veroordeeld in de proceskosten.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorziening,
5.2.
veroordeelt RHESA in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van ZH begroot op:
– € 688,00 aan griffierecht,
– € 1.107,00 aan salaris advocaat
– € 178,00 aan nakosten,
te vermeerderen met € 92,00 en de kosten van betekening indien dit vonnis wordt betekend,
5.3
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.M. de Vries, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Balk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2024. [1]

Voetnoten

1.type: MB