ECLI:NL:RBAMS:2024:5835
Rechtbank Amsterdam
- Proceskostenveroordeling
- Rechtspraak.nl
Afwijzing vordering tot opheffing van conservatoir beslag in kort geding tussen RHESA UK HOLDCO LIMITED en ZHONGHONGJIAN (HOLLAND) B.V.
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 augustus 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen RHESA UK HOLDCO LIMITED (hierna: RHESA) en ZHONGHONGJIAN (HOLLAND) B.V. (hierna: ZH). RHESA vorderde de opheffing van een conservatoir beslag dat door ZH was gelegd op haar aandelen in RHESA NL More B.V. De vordering van RHESA was gebaseerd op de stelling dat de vordering van ZH summierlijk ondeugdelijk was en dat ZH onjuist had gehandeld in het beslagrekest.
De rechtbank heeft vastgesteld dat RHESA niet kon aantonen dat de vordering van ZH summierlijk ondeugdelijk was. ZH had een vordering ingesteld ter hoogte van € 580.855,00, die voortvloeide uit een geschil over de koopprijs van aandelen. RHESA had een bedrag van dit bedrag onder zich gehouden, maar de rechtbank oordeelde dat de vordering van ZH niet als onhoudbaar kon worden gekwalificeerd. De rechtbank overwoog dat de belangenafweging ook niet leidde tot opheffing van het beslag, aangezien ZH een legitiem belang had bij het behoud van het beslag, terwijl RHESA niet voldoende had onderbouwd dat zij schade ondervond van het beslag.
De voorzieningenrechter heeft de vordering van RHESA tot opheffing van het beslag afgewezen en RHESA veroordeeld in de proceskosten. De kosten zijn begroot op in totaal € 1.973,00, inclusief griffierecht en salaris advocaat. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en de kostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad.