ECLI:NL:RBAMS:2024:5834

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 augustus 2024
Publicatiedatum
20 september 2024
Zaaknummer
C/13/754023 / KG ZA 24-638
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over executiegeschil en proceskostenveroordeling tussen VBP en Medi Pharma

In deze zaak, die zich afspeelt voor de Rechtbank Amsterdam, hebben eisers, bestaande uit twee natuurlijke personen en twee besloten vennootschappen, een kort geding aangespannen tegen de besloten vennootschap Medi Pharma Limburg BV. De eisers vorderen schorsing van de tenuitvoerlegging van een eerder vonnis waarin zij hoofdelijk zijn veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan Medi Pharma. De achtergrond van het geschil betreft de uitgifte van vastgoedobligaties door VBP, waarbij de eisers betrokken waren. Medi Pharma, die obligaties had aangeschaft, heeft de overeenkomst met VBP ontbonden en vordert terugbetaling van de inleg. Tijdens de zitting op 21 augustus 2024 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er geen grond is voor schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis, omdat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. De voorzieningenrechter heeft de belangen van Medi Pharma zwaarder laten wegen dan die van de eisers, ondanks de financiële problemen van de eisers en de ziekte van een van hen. De vordering van de eisers is afgewezen, en zij zijn veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/754023 / KG ZA 24-638 MdV/MB
Vonnis in kort geding van 29 augustus 2024
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VERMOGENSBEHEER PRO BV,
gevestigd te Langbroek,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 3] BV,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisers bij dagvaarding van 25 juli 2024,
advocaat mr. P.W. Snoeker te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MEDI PHARMA LIMBURG BV,
gevestigd te Meerssen,
gedaagde,
advocaat mr. S.R. Markus te Leiden.

1.De procedure

Ter zitting van 21 augustus 2024 hebben eisers, hierna afzonderlijk [eiser 1] , [eiser 2] , VBP en [eiser 3] , en gezamenlijk [eisers] , de vordering zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. Gedaagde, hierna ook Medi Pharma,
heeft verweer gevoerd. Beide partijen hebben schriftelijke stukken ingediend en hun standpunt doen toelichten aan de hand van een pleitnota.
Ter zitting waren aanwezig, voor zover hier van belang:
- aan de kant van [eisers] : [eiser 2] , [naam 1] (directeur VBP) en
mr. Snoeker;
- aan de kant van Medi Pharma: [naam 2] (directeur) en zijn echtgenote met mr. Markus.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Op 8 mei 2020 is Eurofonds B.V. opgericht. Met ingang van die datum waren [eiser 1] en [eiser 2] (destijds 63 en 68 jaar oud) daarvan 50/50 aandeelhouders en (middellijk) bestuurders, [eiser 1] via zijn persoonlijke vennootschap [eiser 3] . Op 21 december 2020 is de statutaire naam van Eurofonds B.V. gewijzigd in VBP.
2.2.
Op 10 juni 2020 heeft Eurofonds B.V. een prospectus (hierna het prospectus) uitgebracht waarin zij 200 vastgoedobligaties van € 100.000,- aanbiedt aan particuliere beleggers. In het prospectus is onder meer opgenomen dat het kapitaal indirect wordt geïnvesteerd in sociale woningbouwprojecten in Ierland, in samenwerking met Manustin Holdings II Ltd, die met de gelden het vastgoed in Ierland in eigendom zal verkrijgen. Volgens het prospectus waren zekerheden voor de obligatiehouders onder meer dat de Ierse overheid de huurbetalingen voor 25 jaar garandeerde en dat het vastgoed waarin zou worden geïnvesteerd als onderpand diende.
2.3.
In hoofdstuk 6 van het prospectus werden de relevante werkzaamheden en werkervaring van [eiser 1] en [eiser 2] – die een imposante carrière hadden opgebouwd in de financiële wereld – beschreven en is vermeld dat zij zijn getoetst op betrouwbaarheid en geschiktheid door de Autoriteit Financiële Markten en door De Nederlandsche Bank.
Over [eiser 1] is onder meer het volgende vermeld:
Hij promoveerde op bankentoezicht aan de Vrije Universiteit Amsterdam; hij heeft gewerkt bij MeesPierson als vermogensbeheerder en beleggingsanalist voor de Europese financiële sector. Hij werd Hoofd Strategie en Onderdirecteur research bij IRIS, een samenwerkingsverband tussen Rabobank en Robeco, en vervolgens Hoofd Onderzoek bij de Autoriteit Financiële Markten.
Over [eiser 2] stond in het prospectus onder meer:
Hij werkte sinds 1977 bij verschillende banken, waaronder Van Lanschot Bankiers en Theodoor Gilissen Bankiers. Als commissionair in effecten was hij tevens een groot aantal jaren werkzaam op de vloer van de effectenbeurs, waar hij verantwoordelijkheid had voor Engelse en Amerikaanse professionele beleggers.
Hij heeft tevens in het bestuur gezeten van twee pensioenfondsen, waaronder de Stichting Pensioenfonds F. van Lanschot. Ook nu nog is hij onder andere lid van de Raad van Toezicht van pensioenfonds PHJ.
2.4.
Op 24 juli 2020 is [naam 2] eigenaar geworden van twee obligaties.
Hij heeft daartoe op die dag € 202.000,- (inclusief € 2.000,- aan kosten) overgemaakt.
2.5.
Op 19 september 2020 is in het Financieel Dagblad (FD) een artikel verschenen over VBP. In dit artikel is – kort gezegd – opgenomen dat een medewerker van VBP ( [naam 3] ) eerder is veroordeeld in een grote fraudezaak waarin beleggers zijn opgelicht en dat deze persoon gebruik heeft gemaakt van een valse naam. Een andere medewerker van VBP ( [naam 4] ) heeft in 2009 een schikking getroffen met het Openbaar Ministerie vanwege vermeende betrokkenheid bij witwassen. [eiser 1] erkent in het artikel dat hij wist van de strafrechtelijke antecedenten van deze twee medewerkers en dat hij wist dat [naam 3] onder een valse naam in contact is getreden met (potentiële) obligatiehouders.
2.6.
Op 1 november 2020 heeft [naam 2] de obligaties en alle daarmee samenhangende vorderingen overgedragen aan Medi Pharma, de vennootschap waarvan hij bestuurder en enig aandeelhouder is.
2.7.
Op 18 december 2020 is [eiser 1] ( [eiser 3] ) afgetreden als bestuurder van VBP en vervangen door [naam 1] . Op 10 september 2021 is ook [eiser 2] afgetreden als bestuurder.
2.8.
Bij e-mail van 15 september 2022 hebben [eiser 2] en [naam 1] de obligatiehouders in kennis gesteld van een aantal ‘knelpunten’ onder meer over de continuïteit en levensvatbaarheid op de langere termijn. Met Manustin Holdings II Ltd zou zijn overeengekomen de obligaties eind september 2022 af te lossen, aldus de e-mail.
2.9.
De vervroegde aflossing op de obligaties heeft niet plaatsgevonden. Ook zijn de rentebetalingen stopgezet.
2.10.
Op 12 januari 2023 heeft een vergadering van obligatiehouders plaatsgevonden, waarbij namens VBP [eiser 2] en [naam 1] aanwezig waren. Uit het conceptverslag van deze vergadering volgt dat de met de obligaties verkregen gelden niet zijn uitgeleend aan Manustin Holdings II Ltd maar aan 465ISH Ltd en dat die gelden niet zijn aangewend voor sociale woningbouwprojecten in Ierland.
2.11.
Bij brieven van 6 juli 2023 heeft (de advocaat van) [naam 2] (Medi Pharma) de overeenkomst met VBP ontbonden en aanspraak gemaakt op terugbetaling van de inleg van € 200.000,- (te vermeerderen met kosten) door VBP, [eiser 3] , [eiser 1] en [eiser 2] . Bij brieven van 4 augustus 2023 van mr. Snoeker is de aansprakelijkheid hiervoor betwist.
2.12.
Na verlof daartoe van de voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft Medi Pharma op 11 oktober 2023 beslag laten leggen op de woning van [eiser 1] . Ook zijn op die dag ten laste van [eiser 1] en [eiser 2] conservatoire derdenbeslagen gelegd onder drie banken. De Rabobank heeft verklaard dat het tegoed van [eiser 1] onder die bank € 3.044,48 bedraagt en het tegoed van [eiser 2] € 10.851,21. De andere banken hebben verklaard geen rechtsverhouding met [eiser 1] en/of [eiser 2] te hebben.
2.13.
Op 17 oktober 2023 hebben Medi Pharma en [naam 2] [eisers] gedagvaard te verschijnen in een bodemprocedure bij deze rechtbank. Gevorderd is onder meer voor recht te verklaren dat sprake is van een oneerlijke of misleidende handelspraktijk van VBP door de uitgifte van het prospectus en VBP, [eiser 1] , [eiser 3] en [eisers] hoofdelijk te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding van € 230.009,44.
2.14.
Bij vonnis in kort geding van 1 december 2023 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank de ten laste van [eiser 1] en [eiser 2] gelegde beslagen opgeheven. In dit kortgedingvonnis wordt het volgende overwogen:
4.6
Een en ander zou ertoe kunnen leiden dat in de bodemprocedure wordt geoordeeld dat VBP aansprakelijk is voor de schade. Dat [eiser 1] en [eiser 2] bestuurders-aansprakelijkheid kan worden verweten, valt op voorhand niet uit te sluiten, bijvoorbeeld indien kan worden aangetoond dat zij onvoldoende invulling hebben gegeven aan hun zorg- en onderzoeksplicht. Denkbaar is dat hen persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt, indien zij niet kunnen aantonen dat zij voldoende onderzoek hebben gedaan naar de personen met wie zij in zee zijn gegaan en als (indirect) bestuurders van VBP en VBP Feeder (UK) Ltd onvoldoende controlemechanismen hebben ingebouwd jegens MacInnes , die als tussenpersoon fungeerde voor de doorbetaling van de gelden. [eiser 1] heeft op de mondelinge behandeling overigens verklaard dat hij wel onderzoek heeft gedaan naar de betrokken personen en dat er onvoldoende redenen waren om niet met [naam 3] en [naam 4] in zee te gaan. Ten aanzien van [naam 3] was immers geregeld dat hij niet met zijn handen aan het geld kon, aldus de verklaring van [eiser 1] , die daartoe ook overleg met de AFM heeft gehad. [eiser 2] heeft verklaard wel degelijk controles te hebben uitgevoerd naar de bestemming van de gelden die door VBP aan VBP Feeder (UK) Ltd zijn overgemaakt, maar dat hij – onder meer omdat MacInnes stukken had vervalst – niet heeft kunnen zien dat niet in sociale woningbouw in Ierland is belegd, conform het prospectus.
(…)
4.7.
Voor prospectusaansprakelijkheid is in dit kort geding echter te weinig aangetoond dan wel aannemelijk geworden. In het prospectus staan voorshands geen onwaarheden of onvolledigheden. Dat het in de uitvoering van de obligatielening fout is gegaan, leidt niet tot prospectusaansprakelijkheid. Dit maakt dat de vordering op basis van prospectusaansprakelijkheid summierlijk ondeugdelijk is (…)
2.15.
Bij vonnis van 10 juli 2024 (hierna ook: het Vonnis) heeft deze rechtbank in de onder 2.13 genoemde procedure de overeenkomst tussen [naam 2] en VBP (tot deelname in obligaties van VBP) vernietigd op grond van dwaling. Daarnaast zijn [eisers] hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan Medi Pharma van
€ 164.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover. Het Vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en bevat onder meer de volgende overwegingen:
4.3. (…)
VBP heeft in 2020 een financieel product aangeboden aan een, wat zij in het prospectus noemt, selecte groep van obligatiehouders. Iedere obligatiehouder moest minimaal EUR 100.000,00 investeren. Dat is een aanzienlijk bedrag. De door VBP verzwegen rol van [naam 3] , iemand met een justitieel verleden op het gebied van beleggingsfraude, als initiator van het product en in het kader van de obligaties ook werkzaam voor of bij VBP, is evident informatie die relevant is bij de beslissing om in deze obligaties te investeren. Dat ook VBP, [eiser 3] , [eiser 1] en [eiser 2] dat wisten volgt al uit het feit dat zij hebben meegewerkt aan het verhullen van de betrokkenheid van [naam 3] voor de (potentiële) investeerders. Zij waren er immers van op de hoogte dat [naam 3] contact onderhield met beleggers onder de naam ‘ [pseudoniem] ’ en hebben dat toegestaan. Daarnaast is in het prospectus vermeld dat het initiatief voor de obligaties afkomstig was van [eiser 1] en [eiser 2] terwijl het initiatief in werkelijkheid afkomstig was van [naam 3]
(…)
Daarnaast geldt dat van een solide juridische structuur waardoor het geld van de investeerders beschermd zou zijn tegen oneigenlijk gebruik en zekerheden zouden zijn gevestigd ten behoeve van de nakoming van de verplichtingen tegenover (uiteindelijk) de beleggers, geen sprake was. Dat begint al met de centrale rol van MacInnes die, zoals VBP, [eiser 3] , [eiser 1] en [eiser 2] zelf aanvoeren, door [naam 3] bij hen is geïntroduceerd en voor hen daarvoor een onbekende was. Dat blijkt verder uit de omstandigheid dat het medebestuurderschap van VBP van VBP Feeder er kennelijk niet aan in de weg stond dat MacInnes het geld overmaakte naar een andere (eigen) vennootschap dan was afgesproken (welke andere vennootschap het geld vervolgens niet overmaakte aan Manustin Holdings II Ltd. (hierna: Manustin)). Dat blijkt tot slot uit de omstandigheid dat Manustin nog altijd geen vastgoed in eigendom heeft dat kan dienen als zekerheid voor, uiteindelijk, de obligatiehouders. Meer dan beloften van MacInnes zijn er nooit geweest en er is in de structurering van de beoogde investering geen enkel controle- of sturingsmechanisme ingebouwd om te voorkomen dat het geld van de investeerders door MacInnes voor andere doeleinden werd gebruikt en – naar het zich laat aanzien – is verdwenen.
De tussen [naam 2] en VBP tot stand gekomen overeenkomst is dan ook vernietigbaar op grond van dwaling.
4.4.
VBP heeft met dit alles ook onrechtmatig gehandeld tegenover [naam 2] . Meewerken aan het verhullen van de ware identiteit van een bij VBP betrokken persoon met een justitieel verleden op het gebied van beleggingsfraude voor (potentiële) investeerders in haar – prijzige – product, is dusdanig ernstig dat deze kwalificatie op zijn plaats is.
4.5
Deze kwalificatie is ook op zijn plaats ten aanzien van [eiser 3] , [eiser 1] en [eiser 2] indien hen met betrekking tot het onrechtmatig handelen van VBP een persoonlijk verwijt gemaakt kan worden, in hun hoedanigheid van statutair bestuurder en/of los daarvan. Vergelijk HR 23 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5881 (Spaanse villa). Dit is het geval. In dit verband wordt allereerst verwezen naar hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van VBP. Voor [eiser 3] , [eiser 1] en [eiser 2] komt hierbij dat zij persoonlijk betrokken waren bij de onjuiste informatievoorziening aan de investeerders, dat zij wisten van het initiatief van [naam 3] voor de obligaties en zijn betrokkenheid bij de VBP-organisatie en hebben meegewerkt aan het verhullen daarvan voor de (potentiële) investeerders, dat zij wisten, althans behoorden te weten, van de zwakke schakels in de structuur en dat zij deze schakels niet, althans niet voldoende, hebben versterkt. Dat de structuur er op papier goed uitzag is niet voldoende om aan aansprakelijkheid te ontkomen, nu elke vorm van controle of, zo nodig, sturing ontbrak om te bewerkstelligen dat de op papier voorgespiegelde structuur ook daadwerkelijk tot stand zou komen. Van [eiser 3] , [eiser 1] en [eiser 2] als bestuurders had aanzienlijk meer mogen worden gevergd dan vertrouwen op beloften van MacInnes en de door MacInnes zelf opgestelde administratie, terwijl elke objectieve onderbouwing daarvan ontbrak. Dit klemt te meer nu [eiser 1] en [eiser 2] de op hun persoonlijke curriculum vitae vermelde ervaring en deskundigheid hebben ingezet, althans hebben toegestaan dat die werd ingezet, om investeerders te werven. Zij hebben de VBP-obligatie daarmee een niet door de feiten gerechtvaardigde schijn van betrouwbaarheid gegeven. Ten slotte zijn het handelen en de wetenschap van [eiser 1] toerekenbaar aan [eiser 3] en vice versa.
2.16.
In een e-mail van 14 juli 2024 heeft [naam 2] aan de kinderen van [eiser 1] – die ernstig ziek is – laten weten dat zij [eiser 1] niet uit zijn huis zullen zetten. Bij bericht van 14 augustus 2024 heeft de advocaat van [naam 2] aan de advocaat van [eisers] bevestigd dat het huis niet executoriaal zal worden verkocht zolang [eiser 1] daar woont.
2.17.
[eisers] hebben hoger beroep aangetekend tegen het Vonnis.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen samengevat - schorsing van de tenuitvoerlegging van het Vonnis, onder verbeurte van dwangsommen, totdat eindarrest zal zijn uitgesproken in het tegen het Vonnis ingestelde hoger beroep.
3.2.
Medi Pharma voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het vonnis dat onderwerp is van dit kort geding is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het kan dus direct ten uitvoer worden gelegd, zonder dat de uitkomst van het hoger beroep hoeft te worden afgewacht. Nu de beslissing om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren niet is gemotiveerd, kan van dat uitgangspunt in uitzonderingsgevallen worden afgeweken. Dat kan indien er omstandigheden zijn die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van degene die de verkregen veroordeling ten uitvoer kan leggen. Bij deze belangenafweging moet worden uitgegaan van de inhoud van de bestreden beslissing en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen. De kans van slagen van het hoger beroep moet buiten beschouwing worden gelaten. Wel kan de voorzieningenrechter in haar oordeelsvorming betrekken of het ten uitvoer te leggen vonnis berust op een kennelijke (feitelijke of juridische) misslag (een overduidelijke vergissing). Verwezen wordt naar het arrest van de Hoge Raad van 20 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:2026).
4.2.
Om met het laatste te beginnen: anders dan [eisers] hebben gesteld, bevat het Vonnis naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen kennelijke misslag. [eisers] hebben op dit punt aangevoerd dat de vordering van Medi Pharma in het Vonnis is toegewezen op grond van bestuurdersaansprakelijkheid, maar dat daarvoor ten onrechte is verwezen naar het Spaanse Villa arrest en ten onrechte niet de maatstaf is aangelegd dat de bestuurders ‘persoonlijk een
ernstigverwijt’ kan worden gemaakt. Medi Pharma heeft er echter terecht op gewezen dat de rechtbank heeft geoordeeld dat [eisers] een persoonlijk verwijt gemaakt kan worden, in hun hoedanigheid van statutair bestuurder
en/of los daarvan. (r.o. 4.5). De verwijzing naar het Spaanse Villa arrest ligt dan ook voor de hand en kan niet als misslag worden beschouwd. Daarnaast is in r.o. 4.4. van het Vonnis overwogen dat het meewerken aan het verhullen van de identiteit van een bij [eisers] betrokken persoon met een justitieel verleden op het gebied van beleggingsfraude
dusdanig ernstigis dat de kwalificatie onrechtmatig handelen op zijn plaats is. Daaruit kan worden afgeleid dat het onrechtmatig handelen ook kan worden gebaseerd op de grondslag bestuurdersaansprakelijkheid. Wat daarvan ook zij, de omstandigheid dat dit oordeel thans onderwerp is van juridisch debat brengt al mee dat een
kennelijke misslaghier niet aan de orde is. De overige bezwaren die [eisers] tegen het Vonnis hebben, zoals dat zij menen niet tekort te zijn geschoten in hun zorgplicht, kunnen zij naar voren brengen in het hoger beroep. Voor een beoordeling daarvan is in dit kort geding geen plaats.
4.3.
Blijft over de belangenafweging. [eisers] stellen dat de belangen van Medi Pharma bij de tenuitvoerlegging van het Vonnis niet opwegen tegen de belangen van [eisers] om de uitkomst van het hoger beroep af te wachten, omdat Medi Pharma vermogend is en [eisers] geen geld hebben en door de tenuitvoerlegging van het Vonnis aan de bedelstaf geraken, althans (voor zover het de rechtspersonen betreft) failliet zullen gaan. Verder is [eiser 1] ernstig ziek en zijn beide heren op leeftijd en zelf ook slachtoffer van dezelfde laakbare praktijken als waarvan Medi Pharma slachtoffer is. Zij hebben benadrukt dat zij van de obligatieleningen op geen enkele wijze (financieel) beter zijn geworden, integendeel. Bovendien zijn zij, met name VBP en [eiser 2] , druk doende om de verdwenen gelden van de obligatiehouders in Engeland terug te halen, zo voeren zij aan. Al deze zaken rechtvaardigen echter niet de schorsing van de tenuitvoerlegging van het Vonnis. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.4.
Medi Pharma heeft om te beginnen toegezegd dat de woning van [eisers] niet executoriaal zal worden verkocht, zo lang hij daar woont. Medi Pharma wil wel haar verhaalsmogelijkheden zeker stellen door op de woning beslag te leggen. Als dat zou betekenen dat de hypotheekhouder de executieverkoop wil overnemen zal Medi Pharma het beslag weer opheffen en doorhalen, zo heeft zij ter zitting uitdrukkelijk toegezegd. Gelet op die toezegging zal voortzetting van de executie niet ertoe leiden dat [eiser 1] dakloos wordt, waarmee aan het zwaarwegende belang van [eiser 1] op dit punt tegemoet wordt gekomen.
4.5.
[eisers] hebben verder naar voren gebracht dat hun inkomsten en vermogen volstrekt ontoereikend zijn om de vordering van Medi Pharma te voldoen.
[eiser 1] heeft bijvoorbeeld aangevoerd een belastingschuld van € 400.000,00 te hebben en [eiser 2] onder meer dat hij maandelijks een bedrag van € 3.615,11 aan huur moet betalen, waar zijn echtgenote niet aan bijdraagt.
Los van de omstandigheid dat financieel onvermogen op zichzelf onvoldoende grond voor schorsing is, heeft Medi Pharma terecht aangevoerd dat het op de weg van [eisers] ligt om hun stellingen op dit punt met stukken nader te onderbouwen, wat zij tot heden niet hebben gedaan. Zij zouden dat kunnen doen door het overleggen van aangiften/aanslagen inkomsten- en vennootschaps-belasting, bankafschriften, hypothecaire (en andere woon-)lasten enzovoorts. Onderliggende stukken ontbreken echter. Van Medi Pharma kan, zeker vanwege de achtergrond van de zaak, niet worden gevergd dat zij afgaat op de mededelingen van [eisers] zonder enige nadere onderbouwing. Medi Pharma heeft er bovendien op gewezen dat de jaarrekeningen van de vennootschappen van [eiser 1] en [eiser 2] , alsook een door [eiser 2] afgesloten verzekering bij een verzekeringsmaatschappij die is gespecialiseerd in het verzekeren van klassieke auto’s en kunst, op zijn minst de vraag oproepen of [eisers] wel het complete financiële plaatje laten zien.
4.6.
Zolang [eisers] geen openheid van zaken geven, kan in ieder geval niet worden gezegd dat de belangen van [eisers] zo zwaarwegend zijn dat een algeheel (tijdelijk) executieverbod op zijn plaats zou zijn. Het belang van Medi Pharma weegt in ieder geval zwaarder. Zij heeft wat dit betreft terecht aangevoerd dat nu het Vonnis een veroordeling tot betaling van een geldsom inhoudt, het belang bij tenuitvoerlegging in beginsel is gegeven, ook als zij ‘vermogend’ zou zijn. Medi Pharma heeft er in dit verband ook nog op gewezen dat betaling van het toegewezen bedrag goed van pas komt, mede met het oog op door haar nog te verrichten investeringen. Van misbruik van executiebevoegdheid is, anders dan [eisers] hebben gesteld, dientengevolge ook geen sprake.
4.7.
Dat [eiser 1] en [eiser 2] op leeftijd zijn, mogelijk zelf ook om de tuin zijn geleid door een oplichter en pogingen doen om de verdwenen bedragen, ook ten behoeve van de overige gedupeerde obligatiehouders, terug te halen – overigens nog zonder enig resultaat – maakt het voorgaande niet anders. Dat zou hooguit aanleiding kunnen vormen voor Medi Pharma om, nadat [eisers] openheid van zaken hebben gegeven, eventueel een schikking te treffen.
4.8.
Het voorgaande leidt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [eisers] in de proceskosten.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorziening,
5.2.
veroordeelt [eisers] in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van Medi Pharma begroot op:
– € 688,00 € 688,00 aan griffierecht,
– € 688,00 € 1.107,00 aan salaris advocaat
– € 688,00
€ 178,00 aan nakosten
– € 688,00 € 1,973,00 totaal,
te vermeerderen met € 92,00 en de kosten van betekening indien dit vonnis wordt betekend,
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.M. de Vries, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Balk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2024. [1]

Voetnoten

1.type: MB