ECLI:NL:RBAMS:2024:5820

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 september 2024
Publicatiedatum
19 september 2024
Zaaknummer
13/045589-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van grote hoeveelheden MDMA en hennep

Op 19 september 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een ander werd beschuldigd van het aanwezig hebben van grote hoeveelheden MDMA en hennep. De zaak kwam ter terechtzitting op 5 september 2024, waar de officier van justitie, mr. L. de Lopez de Vries, de vordering indiende. De verdachte, geboren in 1993, werd beschuldigd van het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 5,99 kilogram MDMA en 1754 gram hennep, gepleegd op 7 februari 2024 in Amstelveen. Tijdens een controle door de gemeente Amstelveen op vergunningen voor kamerverhuur, werd de politie ingeschakeld na het ruiken van hennep in de woning van de verdachte. De rechtbank moest beoordelen of de politie rechtmatig de woning had betreden en of de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de drugs.

De rechtbank oordeelde dat de toestemming die de verdachte aan de toezichthouders had gegeven niet automatisch gold voor de verbalisanten van de politie. Hierdoor was het binnentreden door de politie onrechtmatig, wat leidde tot bewijsuitsluiting van de aangetroffen hennep. De rechtbank concludeerde echter dat de verdachte wel degelijk wetenschap had van de aanwezigheid van de MDMA en de hennep, en dat hij beschikkingsmacht had over deze middelen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de primair ten laste gelegde feiten, maar achtte de subsidiaire feiten bewezen.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van veertien maanden, waarvan zeven maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact van drugs op de volksgezondheid, maar hield rekening met de jonge leeftijd van de verdachte en het feit dat hij nog niet eerder was veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/045589-24
Datum uitspraak: 19 september 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] ,
feitelijke woon- of verblijfplaats zoals opgegeven ter terechtzitting:
[adres 2] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 september 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. L. de Lopez de Vries, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. W. Drummen, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
De zaak is gelijktijdig maar niet gevoegd behandeld met de zaak tegen medeverdachte [medeverdachte 1] (parketnummer: 13/045809-24).

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 7 februari 2024 in Amstelveen heeft schuldig gemaakt aan:
Feit 1 primair:
het medeplegen van het opzettelijk bewerken/verwerken/verkopen/afleveren/
verstrekken/vervoeren/aanwezig hebben van ongeveer 5,99 kilogram MDMA;
Subsidiair:
het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 5,99 kilogram MDMA;
Feit 2 primair:
het medeplegen van het opzettelijk telen/bereiden/bewerken/verwerken/verkopen/
afleveren/verstrekken/vervoeren/ van ongeveer 1754 gram hennep(toppen);
Subsidiair:
het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 1754 gram hennep(toppen).
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

Lezing van de tenlastelegging
De rechtbank stelt vast dat in de tenlastelegging ten aanzien van de feiten 1 en 2 primair ook staat ‘in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad’, terwijl de officier van justitie dit ook expliciet als subsidiair feit ten laste heeft gelegd. Tegen deze achtergrond begrijpt de rechtbank de tenlastelegging zo, dat de officier van justitie primair enkel handel in drugs ten laste heeft gelegd en als dat niet tot een veroordeling kan leiden, het aanwezig hebben van drugs. De rechtbank zal de tenlastelegging daarom ook zo lezen. Verdachte is niet in zijn verdediging geschaad.
3.1
Inleiding
Op 7 februari 2024 zijn toezichthouders van de gemeente Amstelveen belast met het controleren van vergunningen voor kamerverhuur. Ten behoeve daarvan controleren zij verschillende woningen. Eén van die woningen betreft de [adres 1] , waar verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] woonachtig zijn. Bij deze controle ontstaat bij de toezichthouders het vermoeden dat zich verdovende middelen bevinden in de woning, waarop zij de politie inschakelen. De politie komt ter plaatse en voert onderzoek uit. Hierbij worden hoeveelheden MDMA en hennep aangetroffen.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of verdachte samen met medeverdachte heeft gehandeld dan wel opzettelijk deze MDMA en hennep aanwezig heeft gehad.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder feit 1 primair en feit 2 primair ten laste gelegde, nu geen bewijs voorhanden is dat zich op 7 februari 2024 een transactie heeft voorgedaan met betrekking tot de aangetroffen hoeveelheden MDMA en hennep.
Met betrekking tot feit 1 subsidiair en feit 2 subsidiair, is de officier van justitie van mening dat wel een bewezenverklaring kan volgen. Verdachte had beschikkingsmacht over de MDMA en de hennep en wist ook dat deze drugs in de woning aanwezig waren.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft overeenkomstig haar schriftelijke pleitnota de volgende verweren gevoerd.
Verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 1 primair en feit 2 primair ten laste gelegde wegens een gebrek aan bewijs voor één van de tenlastegelegde handelingen.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2 subsidiair, dient primair vrijspraak te volgen. Nadat de politie door de toezichthouders van de gemeente is gebeld, heeft de verbalisant zonder voorafgaande machtiging of toestemming van de bewoners het gehele pand betreden. Dit is een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), waarbij het recht op onverstoord verblijf in de woning van verdachte is geschonden. Dit dient te leiden tot bewijsuitsluiting van de aangetroffen cannabis. Ook de vondst van de MDMA door de rechter-commissaris dient te worden uitgesloten van het bewijs, nu dit het directe gevolg is van het onrechtmatige binnentreden door de toezichthouders en de politie.
Daarnaast heeft de raadsvrouw aangevoerd dat vrijspraak dient te volgen voor feit 1 subsidiair, nu verdachte geen wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de MDMA. Deze zou namelijk van een derde, onbekend gebleven persoon zijn die tijdelijk verbleef in het tuinhuisje behorende bij de woning. Naar deze persoon is geen onderzoek gedaan. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsvrouw een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het horen van verbalisant [verbalisant] , nu zij bij binnenkomst zou hebben gezien dat de derde persoon de woning is ontvlucht. Daarover heeft zij vervolgens niets gerelateerd in het proces-verbaal van bevindingen. Daarnaast heeft de raadsvrouw een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het geven van een opdracht aan de officier van justitie om foto’s te doen produceren van het tuinhuisje waar de derde persoon zou hebben verbleven.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1
Vrijspraak van het onder feit 1 primair en feit 1 primair ten laste gelegde
De rechtbank acht niet bewezen wat onder feit 1 primair en feit 2 primair is ten laste gelegd. Gelet op wat de officier van justitie en de raadsvrouw daarover hebben aangevoerd, behoeft dit oordeel geen nadere motivering. Verdachte zal van deze feiten worden vrijgesproken.
3.4.2
Het oordeel over het onder feit 1 subsidiair en feit 2 subsidiair ten laste gelegde
De rechtmatigheid van het binnentreden van de woning
Op 7 februari 2024 omstreeks 11:00 uur werd verbalisant [verbalisant] gebeld door [persoon] , toezichthouder [naam 1] bij de gemeente Amstelveen. De toezichthouder was samen met een collega aanwezig op de [adres 1] voor het uitvoeren van controles op vergunningen voor kamerverhuur. Ter hoogte van perceelnummer [nummer 2] rook hij een hennepgeur. De toezichthouders hebben aangebeld bij perceelnummer [nummer 1] , waar de deur werd opengedaan door verdachte. De toezichthouders roken een hennepgeur. Aan verdachte werd uitgelegd dat zij bezig waren met controles op de vergunning voor kamerverhuur en dat zij daarom de woning wilden betreden. Verdachte heeft hiervoor mondeling en schriftelijk toestemming gegeven. Na het betreden van de woning zagen de toezichthouders in een slaapkamer aan de achterzijde van de woning – welke kamer later van medeverdachte [medeverdachte 1] bleek te zijn – een doos met daarin een vacuümverpakte zak gevuld met henneptoppen. Ook zagen zij in die kamer weegschalen en verpakkingsmaterialen. De toezichthouders hebben toen om 11:10 uur telefonisch contact opgenomen met verbalisant [verbalisant] en het bovenstaande aan haar medegedeeld. Verbalisant [verbalisant] is daarop naar de woning gegaan en heeft deze betreden. Vervolgens heeft zij contact opgenomen met andere collega’s die ter ondersteuning ook ter plaatse zijn gekomen en de woning zijn binnengegaan.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verbalisanten rechtmatig zijn binnengetreden in de woning en in de slaapkamer van medeverdachte [medeverdachte 1] .
Op grond van artikel 9 van de Opiumwet mogen opsporingsambtenaren te allen tijde plaatsen betreden, wanneer zij weten of redelijkerwijs kunnen vermoeden dat daar de Opiumwet wordt overtreden. Als de plaats van betreding een woning betreft, is conform artikel 2 lid 1 van de Algemene wet op het binnentreden de toestemming van een bewoner of een voorafgaande schriftelijke machtiging van een (hulp)officier van justitie vereist.
In deze zaak heeft verdachte de toezichthouders toestemming gegeven om de woning te betreden. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte aan de toezichthouders heeft duidelijk gemaakt welke delen van de woning door hem werden bewoond (en voor welke delen hij dus toestemming gaf tot binnentreden) en welke delen door andere bewoners werden gebruikt. De toezichthouders mochten daarom ongeclausuleerd naar binnen en elke ruimte van de woning betreden. Daarbij hebben de toezichthouders vervolgens de hennep in de slaapkamer van medeverdachte [medeverdachte 1] aangetroffen.
De rechtbank vindt dat de verbalisanten op grond van de telefonische mededeling van de toezichthouders voldoende aanwijzingen hadden dat in de woning en in de slaapkamer van medeverdachte [medeverdachte 1] een hoeveelheid henneptoppen lag en de Opiumwet werd overtreden.. Omdat het om een woning gaat, hebben verbalisanten hiervoor echter wel toestemming van de bewoner of een voorafgaande schriftelijke machtiging van een (hulp)officier van justitie nodig voor het betreden van de woning.
De rechtbank is van oordeel dat uit de toestemming van verdachte aan de toezichthouders van de gemeente niet kan worden afgeleid dat hij daarmee ook de verbalisanten toestemming heeft gegeven om binnen te komen. De verbalisant is immers een opsporingsambtenaar en niet belast met het uitoefenen van toezichthoudende taken zoals de toezichthouders van de gemeente. De toestemming aan de toezichthouders is gegeven in verband met controle op het gebruik van vergunningen voor kamerhuur en de verbalisanten traden binnen in verband met een vermoeden van overtreding van de Opiumwet.
De verbalisanten hebben niet de vereiste toestemming voor het binnentreden gekregen van verdachte. Ook beschikten de verbalisanten niet over een machtiging binnentreden van een (hulp)officier van justitie. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het binnentreden van de woning door de verbalisanten niet voldoet aan de vereisten van artikel 2 lid 1 van de Algemene wet op het binnentreden en onrechtmatig was. Gelet hierop constateert de rechtbank dat er bij het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd die niet meer kunnen worden hersteld als bedoeld in artikel 359a Sv.
De vraag is welk gevolg daaraan moet worden verbonden. De door de raadsvrouw verzochte bewijsuitsluiting van de in de slaapkamer van medeverdachte [verdachte] gevonden henneptoppen staat volgens de rechtbank niet in verhouding tot het door verdachte als gevolg van het vormverzuim geleden nadeel. De rechtbank is van oordeel dat kan worden volstaan met de constatering dat dit vormverzuim is begaan. Er is weliswaar inbreuk gemaakt op de privacy van verdachte, maar die inbreuk was relatief beperkt omdat de toezichthouders al waren binnengetreden. De rechtbank acht het daarbij waarschijnlijk dat verbalisanten een machtiging van de (hulp)officier van justitie voor het binnentreden hadden gekregen na de telefonische mededeling van de toezichthouders dat er hennep was gevonden. En dan hadden zij op basis van artikel 9 lid 3 van de Opiumwet de bevoegdheid gehad tot het zoekend rondkijken en in beslag nemen van daarvoor vatbare voorwerpen. De rechtbank zal daarom de in de slaapkamer van verdachte gevonden henneptoppen niet uitsluiten van het bewijs.
Nadat ook verbalisanten de slaapkamer van medeverdachte [medeverdachte 1] zijn ingegaan en daar de henneptoppen (en weegschalen, telefoons, sealapparaat en sealbags) alsmede henneptoppen in de schuur en op de eettafel hebben aangetroffen, zijn zij bovendien gestopt met het zoekend rondkijken en is door de officier van justitie bij de rechter-commissaris een machtiging tot het doorzoeken van de woning gevorderd welke is afgegeven. Bij de daaropvolgende doorzoeking van de woning zijn ook verschillende hoeveelheden (naar later bleek) MDMA aangetroffen in afgesloten dozen in een kamer op de eerste verdieping (kamer 7).
Gelet op het bovenstaande kunnen de verdere resultaten van het onderzoek in de woning van verdachte voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
De vondst van de MDMA
Voor het bewijs van ‘aanwezig hebben’ in de zin van de Opiumwet, is nodig dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de verdovende middelen in de woning en dat hij hier ook beschikkingsmacht over had. De rechtbank oordeelt als volgt.
Zoals hiervoor overwogen zijn in eerste instantie tijdens het zoekend rondkijken in de slaapkamer van medeverdachte [medeverdachte 1] twee grote zakken en twee kleinere zakken met henneptoppen aangetroffen en zijn daar verder ook een sealapparaat, doos met sealbags, latex handschoenen, drie telefoons en een iPad aangetroffen. In de schuur (tuinhuisje) zijn tijdens het zoekend rondkijken twee potten gevuld met hennep. Op de eettafel zijn vervolgens ook een gevulde pot met hennep en zeven lege potten (waarin nog een restant hennep op de bodem lag) gevonden. Naast de gevulde pot op de eettafel lag ook een contant geldbedrag van in totaal € 455,00. Uit het dossier blijkt verder over de omstandigheden in de woning zoals de verbalisanten het tijdens de doorzoeking hebben aangetroffen het volgende. In kamer 1 is een grote zak met wiettoppen aangetroffen en een etui, welke de verbalisant ambtshalve bekend is als een dealerstasje, waarin een onder meer een weegschaal, meerdere gripzakjes en een telefoon lagen. Ook is op deze kamer een laptop aangetroffen waar op het scherm ‘ [naam 2] ’ en ‘ [verdachte] ’ stond. In kamers 2 en 3 zijn in totaal acht telefoons aangetroffen en in beslag genomen.
Vervolgens is de eerste verdieping van de woning doorzocht. In de badkamer (kamer 6) zijn in het bad vier zakken met een wit poeder aangetroffen in een open kartonnen doos. Kamer 7 betrof een opslagplaats en daarin zijn meerdere voorwerpen aangetroffen die gebruikt kunnen worden voor professionele hennepteelt, zoals luchtfilters, grote tenten met aluminiumfolie en kaslampen. Ook zijn in deze kamer twee dicht getapete dozen aangetroffen waarin in elke doos een boodschappentas zat. In elke boodschappentas zaten vier vacuüm sealbags met daarin roze of goudkleurige/bruine pillen. Deze zijn in beslag genomen en getest. Uit het microsporenonderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) blijkt dat het ging om MDMA.
In de woonkamer (kamer 11) op de begane grond is een laptop gevonden die ook op naam stond van verdachte. Verder zijn hier aangetroffen: een iPad, twee telefoons onder de keukenkasten, diverse handgeschreven briefjes met administratie (voorzien van verschillende namen en getallen) en een glazen potje met pillen (vermoedelijk medicatie en verdovende middelen).
Tot slot is de schuur (het tuinhuisje) in de achtertuin doorzocht. Deze bestond uit drie kamers met een sanitaire ruimte, een woonkamer en een slaapkamer. Volgens de verbalisant was de slaapkamer overduidelijk niet in gebruik. In een kastje in de woonkamer is een zakje met een roze en een goudkleurige/bruine pil aangetroffen. In de sanitaire ruimte lagen drie dichtgevouwen dozen en in één van die dozen zijn nog eens twee telefoons aangetroffen.
Uit de bovenstaande omstandigheden zoals beschreven in het dossier, blijkt dat zich een veelvoud aan drugs en drugsgerelateerde voorwerpen door vrijwel het gehele huis en het tuinhuisje bevonden. Dit was op allerlei plekken waar zowel verdachte als medeverdachte kwamen, zoals in de woonkamer, de badkamer en de opslagplaats op de eerste verdieping. Ook in de slaapkamer van medeverdachte [medeverdachte 1] zijn naast de hennep verschillende andere drugsgerelateerde voorwerpen gevonden. Gelet hierop kan het niet anders zijn dan dat verdachte wist van de aanwezigheid van al deze voorwerpen inclusief de dozen MDMA in de opslagplaats. De enkele stelling dat er een derde bewoner zou zijn (waarvoor, afgezien van de vondst van een identiteitsbewijs van een derde persoon, het dossier geen enkel aanknopingspunt biedt) doet – zonder nadere onderbouwing – niet af aan deze wetenschap van verdachte. Verdachte had ook de beschikkingsmacht over deze goederen nu hij als (mede hoofd)bewoner vrijelijk toegang had tot iedere ruimte in de woning. De rechtbank acht dit feit dan ook bewezen.
De vondst van de hennep
Ook ten aanzien van de hennep geldt dat voor een bewezenverklaring nodig is dat verdachte wist van de aanwezigheid ervan en er beschikkingsmacht over had. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij wist dat medeverdachte [medeverdachte 1] hennep onder zich had en dat hij dit gebruikte voor het behandelen van zijn ADHD. Daarmee staat de wetenschap vast. Hoewel een grote hoeveelheid hennep in de slaapkamer van medeverdachte is aangetroffen, betekent dat niet dat de hennep niet in de machtssfeer van verdachte was. Hij had toegang tot het hele huis, ook tot de slaapkamer van de medeverdachte. Bovendien is er op verschillende plekken in het huis hennep aangetroffen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verdachte ook de beschikkingsmacht had over de aangetroffen hennep in de slaapkamer van de medeverdachte. De rechtbank betrekt hierbij ook dat de overige drugsgerelateerde voorwerpen zoals voor de professionele hennepteelt en verpakkingsmaterialen zich door het gehele huis bevonden.
Conclusie
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van feit 1 subsidiair en feit 2 subsidiair. De verweren van de raadsvrouw slagen niet.
De voorwaardelijke verzoeken tot nader onderzoek
Het voorwaardelijk verzoek tot het horen van verbalisant [verbalisant] als getuige wordt afgewezen, nu de rechtbank een dergelijk verhoor – gelet op het door de verbalisant opgemaakte proces-verbaal – niet noodzakelijk vindt voor de volledigheid van het onderzoek. De rechtbank heeft geen enkele aanleiding om te twijfelen aan de bevindingen zoals die door de verbalisant zijn beschreven in het proces-verbaal van bevindingen. De enkele stelling van verdachte dat verbalisant een derde persoon zou hebben gezien in de woning en daar achteraan is gerend geeft onvoldoende reden om daaraan te twijfelen. Daarbij komt dat, zelfs als er een derde bewoner was geweest, dit niet af doet aan het hierboven beschreven oordeel van de rechtbank dat verdachte wist van de aanwezigheid van de MDMA in de woning en daar beschikkingsmacht over had.
Om dezelfde reden wordt ook het voorwaardelijk verzoek tot het doen opmaken van fotodocumentatie van het tuinhuisje afgewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Feit 1 subsidiair:
hij op 7 februari 2024 te Amstelveen tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad 5,99 kilogram zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Feit 2 subsidiair:
hij op 7 februari 2024 te Amstelveen tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad 1754 gram henneptoppen zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 subsidiair en 2 subsidiair bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twintig maanden waarvan tien maanden voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest en een proeftijd voor de duur van twee jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft – gelet op het door haar gevoerde pleidooi tot integrale vrijspraak – geen strafmaatverweren gevoerd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van grote hoeveelheden MDMA en hennep. Drugsgebruik vormt een bedreiging voor de volksgezondheid. Het is een feit van algemene bekendheid dat drugs schadelijk zijn voor de volksgezondheid en kunnen leiden tot ernstige verslavingsproblematiek. Bovendien gaat drugshandel doorgaans gepaard met andere ernstige vormen van (gewelds- en vermogens-) criminaliteit. Door het handelen van verdachte heeft hij daar ook aan bijgedragen.
Uitgangspunten voor de strafoplegging
De rechtbank heeft gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting die rechtbanken hebben vastgesteld (LOVS-oriëntatiepunten). Bij het aanwezig hebben van 5,99 kilogram MDMA geldt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van achttien maanden als uitgangspunt. Voor het aanwezig hebben van 1,754 kilogram hennep wordt in beginsel een taakstraf van 100 uren opgelegd.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 30 juli 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder in Nederland is veroordeeld voor enig strafbaar feit.
Strafoplegging
Gelet op de hierboven genoemde oriëntatiepunten acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde straf te hoog. Ook in de jonge leeftijd van verdachte en het feit dat hij een
first offenderis, ziet de rechtbank aanleiding om van de eis van de officier van justitie af te wijken. Alles afwegende, legt de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf op voor de duur van veertien maanden met aftrek, waarvan zeven maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

8.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
€ 290,- (goednummer: 6459495);
1610 gram hennep (goednummer: 6459734);
4157 gram poeder (goednummer: 6459730).
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie te kennen gegeven dat het goed onder nummer 1 al is teruggegeven aan verdachte. Ten aanzien van het goed onder nummer 2 heeft de officier van justitie onttrekking daarvan aan het verkeer gevorderd. Ten aanzien van het goed onder nummer 3 heeft de officier van justitie verbeurdverklaring gevorderd. De raadsvrouw heeft geen standpunt ten aanzien van het beslag ingenomen.
Verbeurdverklaring
Het voorwerp onder nummers 2 en 3 behoren aan verdachte toe. Nu met betrekking tot deze voorwerpen het onder feit 2 subsidiair bewezen geachte is begaan, worden deze verbeurdverklaard. Gelet op de mededeling van de officier van justitie zal de rechtbank geen beslissing nemen over het voorwerp genoemd onder nummer 1.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 1 primair en feit 2 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 subsidiair en feit 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Ten aanzien van feit 2 subsidiair:
het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
14 (veertien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
7 (zeven) maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Verklaart verbeurd:
  • 1610 gram hennep (goednummer: 6459734);
  • 4157 gram poeder (goednummer: 6459730).
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mr. M. Nieuwenhuijs en mr. S.J. Mees-Bolle, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Ç.H. Dede, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 september 2024.
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]