3.4.2Het oordeel over het onder feit 1 subsidiair en feit 2 subsidiair ten laste gelegde
De rechtmatigheid van het binnentreden van de woning
Op 7 februari 2024 omstreeks 11:00 uur werd verbalisant [verbalisant] gebeld door [persoon] , toezichthouder [naam 1] bij de gemeente Amstelveen. De toezichthouder was samen met een collega aanwezig op de [adres 1] voor het uitvoeren van controles op vergunningen voor kamerverhuur. Ter hoogte van perceelnummer [nummer 2] rook hij een hennepgeur. De toezichthouders hebben aangebeld bij perceelnummer [nummer 1] , waar de deur werd opengedaan door verdachte. De toezichthouders roken een hennepgeur. Aan verdachte werd uitgelegd dat zij bezig waren met controles op de vergunning voor kamerverhuur en dat zij daarom de woning wilden betreden. Verdachte heeft hiervoor mondeling en schriftelijk toestemming gegeven. Na het betreden van de woning zagen de toezichthouders in een slaapkamer aan de achterzijde van de woning – welke kamer later van medeverdachte [medeverdachte 1] bleek te zijn – een doos met daarin een vacuümverpakte zak gevuld met henneptoppen. Ook zagen zij in die kamer weegschalen en verpakkingsmaterialen. De toezichthouders hebben toen om 11:10 uur telefonisch contact opgenomen met verbalisant [verbalisant] en het bovenstaande aan haar medegedeeld. Verbalisant [verbalisant] is daarop naar de woning gegaan en heeft deze betreden. Vervolgens heeft zij contact opgenomen met andere collega’s die ter ondersteuning ook ter plaatse zijn gekomen en de woning zijn binnengegaan.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verbalisanten rechtmatig zijn binnengetreden in de woning en in de slaapkamer van medeverdachte [medeverdachte 1] .
Op grond van artikel 9 van de Opiumwet mogen opsporingsambtenaren te allen tijde plaatsen betreden, wanneer zij weten of redelijkerwijs kunnen vermoeden dat daar de Opiumwet wordt overtreden. Als de plaats van betreding een woning betreft, is conform artikel 2 lid 1 van de Algemene wet op het binnentreden de toestemming van een bewoner of een voorafgaande schriftelijke machtiging van een (hulp)officier van justitie vereist.
In deze zaak heeft verdachte de toezichthouders toestemming gegeven om de woning te betreden. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte aan de toezichthouders heeft duidelijk gemaakt welke delen van de woning door hem werden bewoond (en voor welke delen hij dus toestemming gaf tot binnentreden) en welke delen door andere bewoners werden gebruikt. De toezichthouders mochten daarom ongeclausuleerd naar binnen en elke ruimte van de woning betreden. Daarbij hebben de toezichthouders vervolgens de hennep in de slaapkamer van medeverdachte [medeverdachte 1] aangetroffen.
De rechtbank vindt dat de verbalisanten op grond van de telefonische mededeling van de toezichthouders voldoende aanwijzingen hadden dat in de woning en in de slaapkamer van medeverdachte [medeverdachte 1] een hoeveelheid henneptoppen lag en de Opiumwet werd overtreden.. Omdat het om een woning gaat, hebben verbalisanten hiervoor echter wel toestemming van de bewoner of een voorafgaande schriftelijke machtiging van een (hulp)officier van justitie nodig voor het betreden van de woning.
De rechtbank is van oordeel dat uit de toestemming van verdachte aan de toezichthouders van de gemeente niet kan worden afgeleid dat hij daarmee ook de verbalisanten toestemming heeft gegeven om binnen te komen. De verbalisant is immers een opsporingsambtenaar en niet belast met het uitoefenen van toezichthoudende taken zoals de toezichthouders van de gemeente. De toestemming aan de toezichthouders is gegeven in verband met controle op het gebruik van vergunningen voor kamerhuur en de verbalisanten traden binnen in verband met een vermoeden van overtreding van de Opiumwet.
De verbalisanten hebben niet de vereiste toestemming voor het binnentreden gekregen van verdachte. Ook beschikten de verbalisanten niet over een machtiging binnentreden van een (hulp)officier van justitie. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het binnentreden van de woning door de verbalisanten niet voldoet aan de vereisten van artikel 2 lid 1 van de Algemene wet op het binnentreden en onrechtmatig was. Gelet hierop constateert de rechtbank dat er bij het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd die niet meer kunnen worden hersteld als bedoeld in artikel 359a Sv.
De vraag is welk gevolg daaraan moet worden verbonden. De door de raadsvrouw verzochte bewijsuitsluiting van de in de slaapkamer van medeverdachte [verdachte] gevonden henneptoppen staat volgens de rechtbank niet in verhouding tot het door verdachte als gevolg van het vormverzuim geleden nadeel. De rechtbank is van oordeel dat kan worden volstaan met de constatering dat dit vormverzuim is begaan. Er is weliswaar inbreuk gemaakt op de privacy van verdachte, maar die inbreuk was relatief beperkt omdat de toezichthouders al waren binnengetreden. De rechtbank acht het daarbij waarschijnlijk dat verbalisanten een machtiging van de (hulp)officier van justitie voor het binnentreden hadden gekregen na de telefonische mededeling van de toezichthouders dat er hennep was gevonden. En dan hadden zij op basis van artikel 9 lid 3 van de Opiumwet de bevoegdheid gehad tot het zoekend rondkijken en in beslag nemen van daarvoor vatbare voorwerpen. De rechtbank zal daarom de in de slaapkamer van verdachte gevonden henneptoppen niet uitsluiten van het bewijs.
Nadat ook verbalisanten de slaapkamer van medeverdachte [medeverdachte 1] zijn ingegaan en daar de henneptoppen (en weegschalen, telefoons, sealapparaat en sealbags) alsmede henneptoppen in de schuur en op de eettafel hebben aangetroffen, zijn zij bovendien gestopt met het zoekend rondkijken en is door de officier van justitie bij de rechter-commissaris een machtiging tot het doorzoeken van de woning gevorderd welke is afgegeven. Bij de daaropvolgende doorzoeking van de woning zijn ook verschillende hoeveelheden (naar later bleek) MDMA aangetroffen in afgesloten dozen in een kamer op de eerste verdieping (kamer 7).
Gelet op het bovenstaande kunnen de verdere resultaten van het onderzoek in de woning van verdachte voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
De vondst van de MDMA
Voor het bewijs van ‘aanwezig hebben’ in de zin van de Opiumwet, is nodig dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de verdovende middelen in de woning en dat hij hier ook beschikkingsmacht over had. De rechtbank oordeelt als volgt.
Zoals hiervoor overwogen zijn in eerste instantie tijdens het zoekend rondkijken in de slaapkamer van medeverdachte [medeverdachte 1] twee grote zakken en twee kleinere zakken met henneptoppen aangetroffen en zijn daar verder ook een sealapparaat, doos met sealbags, latex handschoenen, drie telefoons en een iPad aangetroffen. In de schuur (tuinhuisje) zijn tijdens het zoekend rondkijken twee potten gevuld met hennep. Op de eettafel zijn vervolgens ook een gevulde pot met hennep en zeven lege potten (waarin nog een restant hennep op de bodem lag) gevonden. Naast de gevulde pot op de eettafel lag ook een contant geldbedrag van in totaal € 455,00. Uit het dossier blijkt verder over de omstandigheden in de woning zoals de verbalisanten het tijdens de doorzoeking hebben aangetroffen het volgende. In kamer 1 is een grote zak met wiettoppen aangetroffen en een etui, welke de verbalisant ambtshalve bekend is als een dealerstasje, waarin een onder meer een weegschaal, meerdere gripzakjes en een telefoon lagen. Ook is op deze kamer een laptop aangetroffen waar op het scherm ‘ [naam 2] ’ en ‘ [verdachte] ’ stond. In kamers 2 en 3 zijn in totaal acht telefoons aangetroffen en in beslag genomen.
Vervolgens is de eerste verdieping van de woning doorzocht. In de badkamer (kamer 6) zijn in het bad vier zakken met een wit poeder aangetroffen in een open kartonnen doos. Kamer 7 betrof een opslagplaats en daarin zijn meerdere voorwerpen aangetroffen die gebruikt kunnen worden voor professionele hennepteelt, zoals luchtfilters, grote tenten met aluminiumfolie en kaslampen. Ook zijn in deze kamer twee dicht getapete dozen aangetroffen waarin in elke doos een boodschappentas zat. In elke boodschappentas zaten vier vacuüm sealbags met daarin roze of goudkleurige/bruine pillen. Deze zijn in beslag genomen en getest. Uit het microsporenonderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) blijkt dat het ging om MDMA.
In de woonkamer (kamer 11) op de begane grond is een laptop gevonden die ook op naam stond van verdachte. Verder zijn hier aangetroffen: een iPad, twee telefoons onder de keukenkasten, diverse handgeschreven briefjes met administratie (voorzien van verschillende namen en getallen) en een glazen potje met pillen (vermoedelijk medicatie en verdovende middelen).
Tot slot is de schuur (het tuinhuisje) in de achtertuin doorzocht. Deze bestond uit drie kamers met een sanitaire ruimte, een woonkamer en een slaapkamer. Volgens de verbalisant was de slaapkamer overduidelijk niet in gebruik. In een kastje in de woonkamer is een zakje met een roze en een goudkleurige/bruine pil aangetroffen. In de sanitaire ruimte lagen drie dichtgevouwen dozen en in één van die dozen zijn nog eens twee telefoons aangetroffen.
Uit de bovenstaande omstandigheden zoals beschreven in het dossier, blijkt dat zich een veelvoud aan drugs en drugsgerelateerde voorwerpen door vrijwel het gehele huis en het tuinhuisje bevonden. Dit was op allerlei plekken waar zowel verdachte als medeverdachte kwamen, zoals in de woonkamer, de badkamer en de opslagplaats op de eerste verdieping. Ook in de slaapkamer van medeverdachte [medeverdachte 1] zijn naast de hennep verschillende andere drugsgerelateerde voorwerpen gevonden. Gelet hierop kan het niet anders zijn dan dat verdachte wist van de aanwezigheid van al deze voorwerpen inclusief de dozen MDMA in de opslagplaats. De enkele stelling dat er een derde bewoner zou zijn (waarvoor, afgezien van de vondst van een identiteitsbewijs van een derde persoon, het dossier geen enkel aanknopingspunt biedt) doet – zonder nadere onderbouwing – niet af aan deze wetenschap van verdachte. Verdachte had ook de beschikkingsmacht over deze goederen nu hij als (mede hoofd)bewoner vrijelijk toegang had tot iedere ruimte in de woning. De rechtbank acht dit feit dan ook bewezen.
De vondst van de hennep
Ook ten aanzien van de hennep geldt dat voor een bewezenverklaring nodig is dat verdachte wist van de aanwezigheid ervan en er beschikkingsmacht over had. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij wist dat medeverdachte [medeverdachte 1] hennep onder zich had en dat hij dit gebruikte voor het behandelen van zijn ADHD. Daarmee staat de wetenschap vast. Hoewel een grote hoeveelheid hennep in de slaapkamer van medeverdachte is aangetroffen, betekent dat niet dat de hennep niet in de machtssfeer van verdachte was. Hij had toegang tot het hele huis, ook tot de slaapkamer van de medeverdachte. Bovendien is er op verschillende plekken in het huis hennep aangetroffen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verdachte ook de beschikkingsmacht had over de aangetroffen hennep in de slaapkamer van de medeverdachte. De rechtbank betrekt hierbij ook dat de overige drugsgerelateerde voorwerpen zoals voor de professionele hennepteelt en verpakkingsmaterialen zich door het gehele huis bevonden.
Conclusie
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van feit 1 subsidiair en feit 2 subsidiair. De verweren van de raadsvrouw slagen niet.
De voorwaardelijke verzoeken tot nader onderzoek
Het voorwaardelijk verzoek tot het horen van verbalisant [verbalisant] als getuige wordt afgewezen, nu de rechtbank een dergelijk verhoor – gelet op het door de verbalisant opgemaakte proces-verbaal – niet noodzakelijk vindt voor de volledigheid van het onderzoek. De rechtbank heeft geen enkele aanleiding om te twijfelen aan de bevindingen zoals die door de verbalisant zijn beschreven in het proces-verbaal van bevindingen. De enkele stelling van verdachte dat verbalisant een derde persoon zou hebben gezien in de woning en daar achteraan is gerend geeft onvoldoende reden om daaraan te twijfelen. Daarbij komt dat, zelfs als er een derde bewoner was geweest, dit niet af doet aan het hierboven beschreven oordeel van de rechtbank dat verdachte wist van de aanwezigheid van de MDMA in de woning en daar beschikkingsmacht over had.
Om dezelfde reden wordt ook het voorwaardelijk verzoek tot het doen opmaken van fotodocumentatie van het tuinhuisje afgewezen.