ECLI:NL:RBAMS:2024:580

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 februari 2024
Publicatiedatum
6 februari 2024
Zaaknummer
13.193805.22 (zaak A), 13.067805.23 (zaak B), 13.175919.23 (zaak C) en 13.195443.23 (zaak D) plus TUL 13.174966.22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht en openlijke geweldpleging door minderjarige verdachte in Amsterdam

Op 5 februari 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2007, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere geweldsdelicten. De rechtbank heeft de zaak behandeld in een meervoudige kamer, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsvrouw J.W.G. Prins. De zaak omvatte vier verschillende parketnummers, waarbij de verdachte onder andere werd beschuldigd van poging zware mishandeling en openlijke geweldpleging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 10 juni 2022 bij verschillende slachtoffers nekklemmen heeft aangelegd, wat resulteerde in tijdelijke bewusteloosheid. Dit gebeurde in het kader van de 'choking challenge', een gevaarlijke uitdaging die onder jongeren populair is. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele ten laste gelegde feiten, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan mishandeling en openlijke geweldpleging. De officier van justitie had een onvoorwaardelijke jeugddetentie van 23 dagen geëist, maar de rechtbank heeft besloten om de tijd die de verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering te brengen op de opgelegde straf. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contactverbod met de slachtoffers en een gebiedsverbod rondom de school van de slachtoffers. De rechtbank heeft de verdachte tot een werkstraf van 80 uren veroordeeld en hem onder toezicht gesteld van de Jeugdbescherming Regio Amsterdam.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummers: 13.193805.22 (zaak A), 13.067805.23 (zaak B), 13.175919.23 (zaak C) en 13.195443.23 (zaak D)
Parketnummer vordering tul: 13.174966.22
Datum uitspraak: 5 februari 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 2007,
wonende op het adres [adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 januari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.M. Kolman en van wat verdachte en zijn raadsvrouw J.W.G. Prins, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door mevrouw [naam 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), mevrouw [naam 2] , namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA) en de vader van verdachte naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Zaak A
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
poging zware mishandeling van [slachtoffer 1] op 10 juni 2022 te Amsterdam;
subsidiair mishandeling van [slachtoffer 1] op 10 juni 2022 te Amsterdam;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
poging zware mishandeling van [slachtoffer 2] op 10 juni 2022 te Amsterdam;
subsidiair mishandeling van [slachtoffer 2] op 10 juni 2022 te Amsterdam;
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
poging zware mishandeling van [slachtoffer 3] op 3 juni 2022 te Amsterdam;
subsidiair mishandeling van [slachtoffer 3] op 3 juni 2022 te Amsterdam;
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
poging zware mishandeling van [slachtoffer 3] op 3 juni 2022 te Amsterdam;
Zaak B
een openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 4] op 12 januari 2023 te Amsterdam;
Zaak C
in vereniging mishandeling van [slachtoffer 5] op 26 mei 2023 te Amsterdam;
Zaak D
in vereniging diefstal van een scooter (merk: Piaggo Zip, kenteken: [kenteken] ) op 5 augustus 2023;
subsidiair in vereniging heling van een scooter (merk: Piaggo Zip, kenteken: [kenteken] ) op 5 augustus 2023.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De ontvankelijkheid van de officier van justitie in zaak A ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde feit
De raadsvrouw van verdachteheeft bepleit dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van verdachte ten aanzien van feit 4 in zaak A, nu dit feit ook in zaak A onder feit 3 primair en subsidiair, vijfde gedachtestreepje is ten laste gelegd.
De officier van justitieheeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer van de raadsvrouw moet worden verworpen. De officier van justitie heeft hiertoe aangevoerd dat het in zaak A ten laste gelegde onder feit 3 ziet op het door verdachte aanbrengen van de nekklem en de gedraging onder feit 4 ziet op het slachtoffer met het achterhoofd in bewusteloze toestand op een harde ondergrond laten vallen. Dit zijn volgens de officier van justitie niet dezelfde gedragingen waardoor het Openbaar Ministerie ontvankelijk is.
De rechtbankis met de raadsvrouw van oordeel dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zaak A ten aanzien van feit 4, nu dit feit ook in zaak A onder feit 3, in zowel de primaire als de subsidiaire variant onder het vijfde gedachtestreepje, is ten laste gelegd. Het slachtoffer in een bewusteloze toestand met haar achterhoofd op een harde ondergrond laten vallen is zowel onder feit 3 als onder feit 4 in de tenlastelegging opgenomen wat maakt dat het om dezelfde gedraging gaat. De rechtbank zal daarom het Openbaar Ministerie in zaak A ten aanzien van feit 4 niet-ontvankelijk verklaren.
Voorts zijn de dagvaardingen geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is voor het overige ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraak

Zaak C
De officier van justitieheeft geconcludeerd dat het in zaak C ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen. Op basis van de verklaringen van [naam 3] , de twee (anonieme) leerlingen die verdachte aanwijzen en de getuige [getuige] stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat verdachte bij het incident betrokken is geweest. Hoewel niemand in het dossier heeft verklaard over letsel of pijn bij het slachtoffer, leidt de officier van justitie uit de verklaringen van het slachtoffer en zijn zus, alsmede de reactie van de twee minderjarige getuigen, af dat de paar klappen van verdachte en [naam 3] pijn moeten hebben gedaan.
De raadsvrouw van verdachteheeft zich op het standpunt gesteld dat het in zaak C ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De rechtbankoverweegt als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat de in zaak C ten laste gelegde mishandeling op basis van de bewijsmiddelen niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. De rechtbank overweegt dat de getuigen het ten laste gelegde feit hebben waargenomen, en hierover niet alleen tegen de werknemers van de school, maar ook tegenover de politie hebben verklaard, zij het dat de getuigen daarbij anoniem zijn gebleven. De getuigen hebben verklaard dat zij hebben gezien dat verdachte en een ander, genaamd [naam 4] , [slachtoffer 5] bij de bushalte hebben geslagen. ‘ [naam 4] ’ blijkt te zijn [naam 4] en hij heeft verklaard dat er geslagen is en dat hij daarbij aanwezig was. Ten slotte is er de verklaring van de getuige [getuige] , die zegt dat hij verdachte heeft gesproken en dat verdachte hem gezegd heeft dat hij inderdaad contact heeft gehad met een jongen en dat er geslagen is. Deze verklaring betreft een
de audituverklaring zodat deze door de rechtbank niet wordt meegewogen voor het bewijs. Nu de getuigen anoniem zijn gebleven en slechts spreken over een mishandeling van ene [slachtoffer 5] , en er verder onvoldoende steunbewijs aanwezig is, is de rechtbank van oordeel dat alles overziend niet voldaan is aan het bewijsminimum zodat verdachte dient te worden vrijgesproken.

5.Waardering van het bewijs

Zaak A
De officier van justitieheeft geconcludeerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het in zaak A onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feit, en dat het in zaak A onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
In het geval de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk heeft verklaard in zaak A ten aanzien van feit 4, heeft de officier van justitie geconcludeerd dat het in zaak A onder feit 3 primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De raadsvrouw van verdachteheeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van alle in zaak A ten laste gelegde feiten. Blijkens het rapport van het NFI had er als gevolg van de nekklem geen letsel kunnen volgen en er is ook geen letsel gevolgd. Ten aanzien van het in bewusteloze toestand op een harde ondergrond vallen merkt de raadsvrouw op dat uit het NFI rapport blijkt dat als gevolg daarvan geringe schade kan volgen, maar ook daar is geen letsel ontstaan. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken.
De rechtbankoverweegt als volgt.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat de onder feit 1 en feit 2 primair ten laste gelegde poging zware mishandeling op basis van de bewijsmiddelen niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank ziet zich vervolgens ten aanzien van de in zaak A ten laste gelegde feiten voor de vraag gesteld of sprake is van pijn of letsel als bedoeld in artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank zal daar hierna per ten laste gelegde feit nader op ingaan.
Inleiding
Vaststaat dat verdachte op 10 juni 2022 bij [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) en [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) en op 3 juni 2022 bij [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ) een nekklem heeft aangelegd waardoor zij buiten bewustzijn zijn geraakt. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de nekklem bij zijn medeleerlingen had aangelegd, omdat op social media de zogenaamde “choking challenge” rond ging. De “choking challenge” houdt kort gezegd in dat jongeren elkaar door dichtknijpen van de halsslagaders verstikken zodat een zuurstoftekort in de hersenen ontstaat, wat zou leiden tot tijdelijke euforie. Dit wordt ook wel vergeleken met een gevoel van ‘high’ worden. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij dacht dat zijn medeleerlingen toestemming aan hem hadden gegeven om de nekklem bij hen aan te leggen totdat zij buiten bewustzijn raakten. Verdachte heeft ook verklaard dat hij zich op dat moment niet bewust was van de eventuele negatieve gevolgen van de “choking game”.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde ( [slachtoffer 1] )
Volgens het arrest van de Hoge Raad van 20 november 2012 (NJ 2013, 110) kan het brengen in een (tijdelijke) staat van bewusteloosheid of onmacht onder omstandigheden worden aangemerkt als opzettelijke benadeling van de gezondheid in de zin van artikel 300, vierde lid, Sr.
De rechtbank is van oordeel dat hier sprake van is en legt daar het volgende aan ten grondslag. Op de camerabeelden van het [lyceum] is te zien dat verdachte [slachtoffer 1] beet pakt en hem een kant op beweegt en dat [slachtoffer 1] zich hier tegen verzet. Vervolgens lukt het verdachte om [slachtoffer 1] met zijn rug naar hem toe te draaien en zijn rechterarm om de nek van [slachtoffer 1] te leggen, waarna hij de nekklem aanlegt. Op de beelden is te zien dat [slachtoffer 1] een van pijn of ongemak vertrokken gezicht heeft. Ook is op de beelden te zien dat [slachtoffer 1] een aantal keer op de arm van verdachte “aftikt” om te zorgen dat verdachte stopt en hem loslaat. Vervolgens raakt [slachtoffer 1] buiten bewustzijn en legt verdachte hem op de grond. Op het moment dat [slachtoffer 1] weer bij bewustzijn raakt, raapt hij zijn telefoon van de grond en rent snel de school weer in. Verdachte heeft verklaard dat hij wel heeft gemerkt dat [slachtoffer 1] “aftikte” en dat hij ook wist dat daarmee wordt bedoeld dat je wil dat de ander stopt. Hij is toen niet meteen gestopt, maar ging nog even door, naar eigen zeggen omdat hij bezig was en er adrenaline was Kort daarna is hij gestopt, aldus verdachte. Uit het feit dat er werd afgetikt leidt de rechtbank af dat op dat moment sprake was van pijn of ongemak en dat verdachte in ieder geval vanaf dat moment zijn handelen had moeten staken.
De rechtbank leidt uit voornoemde omstandigheden in onderling samenhang bezien af dat [slachtoffer 1] door verdachte in een (tijdelijke) staat van bewusteloosheid is gebracht en dat sprake is van opzettelijke benadeling van de gezondheid van [slachtoffer 1] in de zin van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde ( [slachtoffer 2] )
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat bij [slachtoffer 2] sprake is van letsel als gevolg van de door verdachte aangelegde nekklem. Uit de verklaring van [slachtoffer 2] van 29 augustus 2022 bij de politie blijkt dat hij heeft verklaard dat hetgeen verdachte bij hem deed, pijn deed. Op de camerabeelden van het [lyceum] is te zien dat [slachtoffer 2] “aftikt” om ervoor te zorgen dat verdachte hem loslaat en stopt. Deze beelden ondersteunen daarmee de verklaring van [slachtoffer 2] dat hij pijn had. Dat een letselverklaring in het dossier ontbreekt doet daar naar het oordeel van de rechtbank niet aan af. Ook hier geldt dat verdachte is doorgegaan na het aftikken door [slachtoffer 2] en dat ook daaruit blijkt dat [slachtoffer 2] op dat moment last had van pijn of ongemak en dat verdachte desondanks tegen de wil van [slachtoffer 2] , is doorgegaan.
De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake is van letsel in de zin van artikel 300 Sr, zodat de in zaak A onder 2 subsidiair ten laste gelegde mishandeling wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde ( [slachtoffer 3] )
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging zware mishandeling. Uit de camerabeelden van het [lyceum] en de verklaring van [slachtoffer 3] blijkt dat verdachte een nekklem bij [slachtoffer 3] aanbrengt en zij op de arm van verdachte “aftikt” om er voor te zorgen dat verdachte stopt en haar loslaat. Ook hier geldt dat het aftikken een extra signaal bevat dat er pijn of ongemak ontstaat. Op het moment dat [slachtoffer 3] buiten bewustzijn raakt, laat verdachte haar vallen op de stenen straat. Op de camerabeelden is te zien dat [slachtoffer 3] hard met haar achterhoofd op de stenen straat terecht komt. De rechtbank is van oordeel dat verdachte hiermee de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel op de koop toe heeft genomen en heeft aanvaard, waarmee hij voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Het hoofd is immers een kwetsbaar deel van het lichaam. Dit geldt temeer nu [slachtoffer 3] buiten bewustzijn was en aldus haar val niet kon opvangen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het in zaak A onder 3 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Conclusie
Het voorgaande betekent dat verdachte zal worden vrijgesproken van het in zaak A onder 1 primair en onder 2 primair ten laste gelegde feit en dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de in zaak A onder 1 subsidiair, onder 2 subsidiair en onder 3 primair ten laste gelegde feiten.
Zaak B
De officier van justitieheeft geconcludeerd dat de ten laste gelegde openlijke geweldpleging wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De raadsvrouw van verdachteheeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde openlijke geweldpleging. Verdachte heeft verklaard dat er een heel gevecht was met meerdere mensen, maar dat hij alleen zijn vriend heeft weggetrokken.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Op basis van de bewijsmiddelen en de verklaring van verdachte staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat er op 12 januari 2023 sprake was van groepsgeweld in het openbaar, te weten bij de bushalte aan het Frederik Hendrikplantsoen, tegen [slachtoffer 4] .
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de verklaringen van [naam 5] en [naam 6] blijkt dat verdachte, anders dan hij heeft verklaard, wel heeft deelgenomen aan het groepsgeweld. Zowel [naam 5] als [naam 6] hebben verdachte tijdens het incident herkend. Beiden verklaren dat zij [naam 4] zien omvallen, waarna vier jongens op [slachtoffer 4] aflopen en hem een aantal klappen en trappen geven. Uit de verklaringen blijkt dat verdachte één van die vier jongens is geweest. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte hiermee een voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan het groepsgeweld geleverd, zodat de ten laste gelegde openlijke geweldpleging wettig en overtuigend kan worden bewezen. De verklaring van verdachte dat hij slechts zijn vriend uit de vechtpartij heeft getrokken vindt geen steun in de andere bewijsmiddelen in het dossier. De rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken ten aanzien van het ten laste gelegde met een hard voorwerp slaan, nu niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat een dergelijk voorwerp is gebruikt.
Zaak D
De officier van justitieheeft geconcludeerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, en dat het subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De raadsvrouw van verdachteheeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte voor het primair en subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Verdachte heeft ontkend iets te maken te hebben met de diefstal en heeft de scooter ook niet onder zich gehad, zodat ook van heling geen sprake kan zijn.
De rechtbankoverweegt als volgt.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat de primair ten laste gelegde diefstal op basis van de bewijsmiddelen niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat de in zaak D subsidiair ten laste gelegde opzetheling van de scooter kan worden bewezen, gelet op de verklaring van verdachte en [naam 7] (hierna: [naam 7] ) en het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] . Verdachte heeft bij de politie en de rechter-commissaris verklaard dat hij op de scooter heeft gezeten en dat hij de buddyseat kon openen. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij zag dat de scooter veel gebreken had. Eerder op de dag had hij [naam 8] , een jongen uit de buurt, op de scooter zien rijden. [naam 8] staat volgens verdachte in de buurt bekend als iemand die wel vaker op gestolen scooters rijdt. Zijn vriend [naam 7] heeft eveneens op de scooter gezeten en wist de lampen van de scooter aan te krijgen. [naam 7] heeft bij de politie verklaard dat hij zag dat het contactslot uit de scooter was en dat zij met een andere sleutel in het contactslot zijn gegaan en zo de lichten van de scooter wisten aan te krijgen. Naar het oordeel van de rechtbank beschikte verdachte en zijn vriend met voornoemde handelingen als heer en meester over de scooter en waren er voldoende sterke aanwijzingen dat verdachte wist dat deze scooter van diefstal afkomstig was, zodat de opzetheling wettig en overtuigend kan worden bewezen.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Zaak A
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 10 juni 2022 te Amsterdam, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door
- voornoemde [slachtoffer 1] met kracht bij zijn kleding te grijpen en
- vervolgens voornoemde [slachtoffer 1] met kracht en dwang een richting op te duwen die hij, verdachte, wil en
- nadat voornoemde [slachtoffer 1] het niet lukt zich uit de greep van verdachte los te rukken voornoemde [slachtoffer 1] met kracht naar zich toe te trekken waardoor voornoemde [slachtoffer 1] met zijn rug tegen hem, verdachte, komt te staan en
- vervolgens voornoemde [slachtoffer 1] gedurende ongeveer 15 seconden, met kracht in een wurggreep te houden waardoor voornoemde [slachtoffer 1] het bewustzijn verliest;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 10 juni 2022 te Amsterdam, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door
- terwijl hij, verdachte, achter voornoemde [slachtoffer 2] staat met kracht zijn rechterarm om de nek/hals van voornoemde [slachtoffer 2] te slaan en
- vervolgens voornoemde [slachtoffer 2] met kracht naar achteren en omhoog te trekken en
- vervolgens voornoemde [slachtoffer 2] gedurende ongeveer 13 seconden in een wurggreep te houden waardoor voornoemde [slachtoffer 2] het bewustzijn verliest;
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
op 3 juni 2022 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- met kracht zijn rechterarm om de nek/hals van voornoemde [slachtoffer 3] heeft geslagen en
- vervolgens voornoemde [slachtoffer 3] met kracht achterover heeft getrokken en daarbij zijn linkerarm en hand op het hoofd van voornoemde [slachtoffer 3] heeft gelegd en
- vervolgens voornoemde [slachtoffer 3] meermalen met kracht naar achteren heeft getrokken waardoor haar voeten van de grond komen en
- vervolgens voornoemde [slachtoffer 3] gedurende 10 seconden in een wurggreep heeft gehouden waardoor voornoemde [slachtoffer 3] het bewustzijn verliest en
- vervolgens het lichaam van voornoemde [slachtoffer 3] heeft losgelaten waardoor voornoemde [slachtoffer 3] met haar achterhoofd een harde ondergrond terecht komt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Zaak B
op 12 januari 2023 te Amsterdam, openlijk, te weten aan het Frederik Hendrikplantsoen, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 4] , door
- voornoemde [slachtoffer 4] meermalen in het gezicht te slaan en
- voornoemde [slachtoffer 4] meermalen tegen het lichaam te slaan/schoppen en
- terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten een wond bij
het rechteroog en hoofdpijn en een drukkend gevoel bij het oor, voor voornoemde [slachtoffer 4] ten gevolge heeft gehad;
Zaak D
op 5 augustus 2023 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, een scooter
merk: Piaggo Zip, kenteken: [kenteken] voorhanden heeft gehad terwijl hij en zijn mededader ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wisten dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

7.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf en maatregelen

9.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 23 dagen, met aftrek van het voorarrest. De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van één maand met een proeftijd van 2 jaren en onder de bijzondere voorwaarden zoals zijn geadviseerd door de Raad. De officier van justitie voegt aan de al geadviseerde bijzondere voorwaarden een contactverbod met [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 5] en [naam 4] en een gebiedsverbod rondom het [lyceum] toe. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd een onvoorwaardelijk taakstraf, in de vorm van een werkstraf, op te leggen voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen jeugddetentie.
9.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsvrouw van verdachte verzocht bij de te bepalen straf rekening te houden met het feit dat verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar is, het tijdsverloop van de zaak en de grote gevolgen die met name de feiten ten aanzien van de nekklem hebben gehad op verdachte. Bovendien heeft verdachte zich voor een lange tijd gehouden aan de geldende voorwaarden in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis en gaat het ook goed met verdachte. Gelet hierop is geen ruimte meer voor het opleggen van een onvoorwaardelijke straf anders dan wat reeds is gezeten en zou volstaan kunnen worden met een voorwaardelijke taakstraf en opheffing van het geschorste bevel van de voorlopige hechtenis.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een reeks mishandelingen waarbij bij één zelfs kans bestond op zwaar lichamelijk letsel. Verdachte heeft zonder na te denken bij meerdere leerlingen tegen hun wil in een nekklem aangebracht waardoor zij voor 15 tot 20 seconden buiten bewustzijn raakten. Naast de gevolgen voor de slachtoffers veroorzaken dit soort feiten ook sterke gevoelens van onveiligheid in hun directe omgeving. Dat blijkt ook uit de verklaringen van de ouders van de slachtoffers die in het dossier zitten; ook zij zijn ernstig geschrokken en hebben zich zorgen gemaakt over de veiligheid en gezondheid van hun kinderen. Voor verdachte heeft dit ook gevolgen gehad, nu hij na deze daden niet langer meer welkom was op zijn toenmalige school.
Ook heeft verdachte zich samen met anderen schuldig gemaakt aan openlijk geweld, waarbij hij en zijn mededaders op de openbare weg fysiek geweld hebben gebruikt tegen een persoon. Er is sprake geweest van een groep jongens die zonder reden een persoon hebben mishandeld, die juist een ander te hulp was geschoten. Het slachtoffer heeft daar ook letsel aan overgehouden blijkt uit de foto’s in het dossier. Door mee te werken aan dit zinloze geweld heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de psychische gesteldheid van het slachtoffer. Bovendien versterken dit soort feiten gevoelens van onveiligheid en angst in de samenleving.
Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan heling van een scooter. Hij heeft op die manier meegewerkt aan de instandhouding van gepleegde criminaliteit.
De rechtbank rekent verdachte al het voorgaande ernstig aan.
De rechtbank houdt rekening met de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie van 27 november 2023 waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld in verband met een geweldsdelict.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 3 oktober 2000 bepaald dat als uitgangspunt voor gevallen waarin het strafrecht voor jeugdigen is toegepast, geldt dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn is overschreden, zodat strafvermindering op zijn plaats is.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
  • de rapportage Pro Justitia van 20 juni 2023, opgemaakt door C.C. Mies, psycholoog;
  • het rapport van de Raad, opgemaakt op 16 januari 2024.
De psycholoogkomt tot de volgende conclusie.
Bij verdachte is sprake van een licht bedreigde sociaal-emotionele ontwikkeling in de zin van een andere disruptieve impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis. De psycholoog adviseert de ten laste gelegde feiten in licht verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Het recidiverisico wordt beneden gemiddeld ingeschat. De psycholoog adviseert aan verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met daaraan bijzondere voorwaarden gekoppeld. Naast goede ondersteuning en individuele aandacht voor het continueren van de schoolcarrière van verdachte is het tevens van belang om hem te stimuleren en ondersteunen in het vinden van een adequate dagbesteding in de vorm van sport en/of werk. Daarnaast kan, indien dit nog passend en noodzakelijk lijkt, vanuit Levvel behandelcontact worden geboden waarbij meer wordt ingegaan op het verder versterken van de impulscontrole.
Ter zitting heeft
de Raadgepersisteerd bij het ingediende advies, inhoudende dat aan verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie zou moeten worden opgelegd met daaraan verbonden voorwaarden, alsmede dat aan verdachte een werkstraf dient te worden opgelegd.
De deskundige vanuit
JBRAheeft zich aangesloten bij het advies van de Raad. De deskundige heeft ter zitting toegelicht dat verdachte een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Het is belangrijk dat binnenkort een plek voor hem wordt gevonden op een school met regulier onderwijs. Het zoeken van die nieuwe school verloopt stroef wat lastig is voor verdachte. De deskundige hoopt dat het samen met School2Care spoedig lukt een nieuwe school te vinden.
De deskundige vanuit
School2Careheeft ter zitting naar voren gebracht dat verdachte na een moeizame start een goede ontwikkeling heeft laten zien. Het is pijnlijk dat verdachte tot op heden nog niet is aangenomen op een school met regulier onderwijs. Desondanks is verdachte positief aanwezig bij School2Care. Verdachte hoort thuis op het regulier onderwijs en de deskundige hoopt op korte termijn dat te kunnen realiseren.
De vader van verdachteheeft ter zitting naar voren gebracht dat het lastig is een nieuwe school te vinden. De vader hoopt dat zijn zoon niet meer naar de rechtbank hoeft te komen en dat hij genoeg mensen om zich heen heeft die hem kunnen helpen.
De rechtbankoverweegt als volgt.
De rechtbank overweegt dat de bewezenverklaarde feiten in beginsel aanleiding geven tot het opleggen van een langere onvoorwaardelijke jeugddetentie dan de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank ziet echter geen aanleiding verdachte nu alsnog in een JJI te plaatsen gelet op de gegeven adviezen van de deskundigen, het tijdsverloop en het feit dat hij zich gedurende een lange tijd heeft gehouden aan de geldende kaders. Een langere detentie zal in dit geval niet in positieve zin bijdragen aan de ontwikkeling van verdachte. Dat is ook niet in het belang van de maatschappij. Ook houdt de rechtbank rekening met de licht verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Gelet op al het voorgaande zal de rechtbank geen langere onvoorwaardelijke jeugddetentie opleggen dan de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Gezien de ernst van het feit ziet de rechtbank wel aanleiding een deel van de op te leggen straf, na aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in voorwaardelijke vorm op te leggen. De rechtbank acht gelet op de gegeven adviezen, de geadviseerde bijzondere voorwaarden van groot belang ter voorkoming van recidive en ter bevordering van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte. Gebleken is immers dat verdachte veel baat heeft bij strakke kaders en structuur. De rechtbank zal naast de geadviseerde voorwaarden door de Raad ook het door de officier van justitie gevorderde contactverbod en gebiedsverbod opnemen.
Met betrekking tot de op te leggen voorwaarden overweegt de rechtbank nog als volgt. Een van de voorwaarden is dat verdachte dient mee te werken aan scholing. Naar het oordeel van de rechtbank is dit ook van groot belang, nu onderwijs recidive beperkend werkt en dit dus gunstig is voor zowel verdachte als de maatschappij. Verdachte heeft de afgelopen maanden laten zien dat hij zich goed gedraagt bij School2Care en dat hij ruimschoots toe is aan een overstap naar regulier Havo onderwijs. Gebleken is echter dat hij bij twaalf scholen is aangemeld maar dat tot op heden geen enkele school in de regio Amsterdam hem heeft willen aannemen. De rechtbank vindt dit zorgelijk, zeker nu duidelijk is dat het volgen van onderwijs verdachte juist zal helpen om op het rechte pad te blijven.
Tot slot acht de rechtbank het gelet op de ernst van de feiten van belang dat verdachte naast de tijd die hij heeft vastgezeten een consequentie ervaart van zijn handelen en zal daarom ook een onvoorwaardelijke werkstraf opleggen. De rechtbank zal conform de eis van de officier van justitie een werkstraf voor de duur van 80 uren aan verdachte opleggen.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 7 november 2023 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13.174966.22, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 10 januari 2023 van de kinderrechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 80 uren met bevel dat een gedeelte van deze straf, groot
30 uren, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een akte waaruit blijkt dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, op 28 november 2023 per post aan verdachte is toegezonden.
De officier van justitieheeft ter zitting afwijzing van de tenuitvoerlegging gevorderd, zodat de geldende bijzondere voorwaarden blijven doorlopen.
De raadsvrouw van verdachteheeft bepleit om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Nu veroordeelde nieuwe strafbare feiten heeft begaan voor het einde van de proeftijd, kan de rechtbank in beginsel de tenuitvoerlegging gelasten van deze voorwaardelijke werkstraf. De rechtbank zal conform de eis van de officier van justitie de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen, zodat de bijzondere voorwaarden die in de zaak met parketnummer 13.174966.22 zijn opgelegd blijven voortduren, omdat de maatschappij belang heeft bij het voortduren van die voorwaarden.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 45, 47, 63, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 141, 300, 302 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het OM niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte in zaak A ten aanzien van het onder feit 4 ten laste gelegde.
Verklaart het in zaak C ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder feit 1 subsidiair, feit 2 subsidiair en feit 3 primair, zaak B en zaak D subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde:
mishandeling
Ten aanzien van het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde:
mishandeling
Ten aanzien van het onder 3 primair bewezen verklaarde:
poging zware mishandeling
Zaak B
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
Zaak D subsidiair
medeplegen van opzetheling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentie van 53 (drieënvijftig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, te weten 23 dagen, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie groot
30 (dertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
  • dat veroordeelde volgens rooster naar school/stage gaat;
  • dat veroordeelde meewerkt aan een positieve vrijetijdsbesteding in de vorm van een bijbaan en/of sport;
  • dat veroordeelde meewerkt aan jeugdhulpverlening en/of behandeling vanuit Levvel of een soortgelijke instelling die Jeugdbescherming Regio Amsterdam noodzakelijk acht;
  • dat veroordeelde meewerkt aan de begeleiding van en zich houdt aan de aanwijzingen door Jeugdbescherming Regio Amsterdam gegeven;
  • dat veroordeelde zich niet zal begeven in een straal van 100 meter rondom het [lyceum] , gelegen aan het [adres] ;
  • dat veroordeelde op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] , [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] , [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum] , en [naam 4] , geboren op [geboortedatum] .
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
Geeft opdracht aan
Jeugdbescherming Regio Amsterdamtot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
Veroordeelt verdachte tot
een werkstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren.
Beveelt dat, als de verdachte de werkstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
40 (veertig) dagen.
Wijst afde vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 13.174966.22.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. Dinjens, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. K. Oldekamp-Bakker en C.P. Bleeker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Bien, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 februari 2024.