ECLI:NL:RBAMS:2024:5784

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 september 2024
Publicatiedatum
17 september 2024
Zaaknummer
13/064408-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het aanwezig hebben van een handelshoeveelheid aan verdovende middelen in een woning als opslaglocatie voor drugs

Op 17 september 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het aanwezig hebben van een handelshoeveelheid aan verdovende middelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 23 februari 2024 in Amsterdam samen met een medeverdachte aanwezig was in een woning die diende als opslaglocatie voor drugs. Tijdens een politie-inval werden er aanzienlijke hoeveelheden verdovende middelen aangetroffen, waaronder MDMA, cocaïne, 2CB, mefedron, oxycodon, hasjiesj en hennep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van deze middelen en dat deze zich in zijn machtssfeer bevonden. De verdachte werd vrijgesproken van de handel in drugs, omdat niet bewezen kon worden dat er daadwerkelijk transacties hadden plaatsgevonden. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vijf maanden op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank verklaarde ook dat de in beslag genomen telefoon, die gebruikt was voor de drugshandel, verbeurd werd verklaard, terwijl een andere telefoon aan de verdachte werd teruggegeven.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Team Strafrecht
Parketnummer: 13/064408-24
Datum uitspraak: 17 september 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboortepla] ( [geboortela] ),
feitelijk verblijvende op het adres [adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 september 2024. Verdachte was hierbij aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. S.W.M. van der Linde, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M. Rasterhoff, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
De zaak is gelijktijdig – maar niet gevoegd – behandeld met de zaak tegen medeverdachte [medeverdachte] (parketnummer 13/064296-24).

2.Beschuldiging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging op de zitting van 3 september 2024 – ten laste gelegd dat hij zich in Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan:
feit 1:het medeplegen van de handel in MDMA, cocaïne, 2CB, mefedron en oxycodon in de periode van 1 november 2023 tot en met 23 februari 2024;
feit 2:het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van 182 gram en 1214 tabletten MDMA, 76 tabletten 2CB, 70 gram mefedron en 944 tabletten oxycodon op 23 februari 2024;
feit 3:het medeplegen van de handel in hasjiesj en hennep in de periode van 1 november 2023 tot en met 23 februari 2024;
feit 4:het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van 2,459 kilogram hasjiesj en 745 gram hennep op 23 februari 2024.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Ivan dit vonnis. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
3.
Waardering van het bewijs
3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geheel moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 2 en 4 ten laste gelegde aanwezig hebben van hard- en softdrugs heeft de raadsman bepleit dat het enkele feit dat verdachte aanwezig was in de woning van medeverdachte [medeverdachte] , onvoldoende is om het aanwezig hebben van de drugs te bewijzen.
Ten aanzien van de onder 1 en 3 ten laste gelegde handel in hard- en softdrugs heeft de raadsman bepleit dat het in de chats aanbieden van verdovende middelen onvoldoende is om medeplegen van (voltooide) handel te bewijzen, nu niet blijkt dat er naar aanleiding van de chat-gesprekken transacties van de tenlastegelegde stoffen hebben plaatsgevonden.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Verbeterde lezing van de tenlastelegging
De rechtbank stelt vast dat in de tenlastelegging ten aanzien van feit 1 en feit 3 nog staat ‘in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad’, terwijl de officier van justitie met de vordering tot wijziging van de tenlastelegging kennelijk heeft bedoeld om de handel in drugs (thans in feit 1 en feit 3) af te splitsen van het aanwezig hebben van drugs (thans in feit 2 en feit 4). De rechtbank gaat er daarom vanuit dat in de gewijzigde tenlastelegging een kennelijke schrijffout is gemaakt voor het aanwezig hebben van de drugs in feit 1 en 3. De rechtbank leest de tenlastelegging daarom voor feit 1 en 3 verbeterd aldus, dat het onderdeel ‘in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad’ in die feiten niet ten laste is gelegd en dat het in die feiten enkel om de handel gaat. Verdachte is door de in de tenlastelegging aangebrachte verbetering niet geschaad in zijn verdediging.
De ten laste gelegde feiten
Ten aanzien van feit 1, feit 3 – vrijspraak handel hard- en softdrugs
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de handel in hard- en softdrugs. Uit de onderzochte Whatsapp-gesprekken is niet gebleken dat er daadwerkelijk deals hebben plaatsgevonden over de verkoop of overdracht van drugs. Het enkele aanbieden van drugs via chats is daarvoor onvoldoende. De rechtbank kan daarom niet vaststellen dat verdachte drugs heeft verkocht en zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan drugshandel. De rechtbank zal verdachte van deze feiten vrijspreken.
Ten aanzien van feit 2, feit 4 – bewezenverklaring aanwezig hebben hard- en softdrugs
De rechtbank vindt dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de hard- en soft drugs aanwezig heeft gehad en overweegt het volgende.
Voor een bewezenverklaring van ‘aanwezig hebben’ in de zin van de Opiumwet is nodig dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de verdovende middelen. Daarvoor is niet doorslaggevend aan wie die drugs toebehoren. Er hoeft ook geen sprake te zijn van enige formele beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van de drugs. Daarnaast moeten de drugs zich in de machtssfeer van verdachte bevinden. Hiermee wordt bedoeld dat verdachte in enige mate kon bepalen wat er met die drugs zou gebeuren.
Op 23 februari 2024 hebben verbalisanten een hoeveelheid verdovende middelen aangetroffen in de woning van medeverdachte [medeverdachte] . [medeverdachte] heeft verklaard dat hij zijn woning aan [verdachte] beschikbaar heeft gesteld als ‘stashplek’ voor zijn drugs. De verbalisanten die ter plaatse kwamen, roken ook direct dat er een penetrante henneplucht uit de woning kwam en vervolgens hebben zij een grote hoeveelheid drugs in de woning - op de grond, in de hal, in een poef - aangetroffen. Verdachte was op dat moment samen met [medeverdachte] aanwezig in de woning. Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat de verdovende middelen in de woning lagen. De rechtbank is van oordeel dat, in tegenstelling tot hetgeen de verdediging heeft aangevoerd, verdachte wel wetenschap had van de aanwezigheid van de verdovende middelen en dat deze zich ook in de machtssfeer van verdachte bevonden. De rechtbank is tot dit oordeel gekomen aan de hand van de volgende omstandigheden.
Verdachte was in ieder geval al een uur voordat de politie binnentrad, in de woning van [medeverdachte] , toen getuige [getuige] aanbelde in verband met overlast. Op dat moment was [medeverdachte] nog niet in de woning. Verdachte was daar dus alleen. Verdachte heeft verklaard dat hij door [verdachte] was binnengelaten. Over de reden waarom hij die dag in de woning was, verklaart verdachte inconsistent, net als over het aantal keer dat verdachte voor die dag in de woning is geweest.
[verdachte] was bij verdachte bekend als een drugsdealer. Verdachte heeft immers verklaard dat hij weleens drugs bij [verdachte] heeft gekocht, maar ook heeft verdachte [verdachte] geholpen bij de handel in drugs door via Whatsapp drugs aan anderen aan te bieden. Op de onderzochte telefoon van verdachte zijn deze Whatsapp-gesprekken aangetroffen evenals een menulijst van de drugs. Ook zijn op de telefoon foto’s en video’s aangetroffen van drugs, die grote overeenkomsten vertonen met de drugs die in de woning zijn aangetroffen op 23 februari 2024.
Gelet op al deze omstandigheden tezamen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ten minste voorwaardelijk opzet had op de aanwezigheid van de drugs. Verdachte heeft willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij in een woning verbleef waar verdovende middelen aanwezig waren. Verdachte was immers in zijn eentje aanwezig in die woning, terwijl hij drugsdealer [verdachte] hielp met het via zijn telefoon aan de man brengen van drugs. Gelet op de grote hoeveelheid drugs in de woning en de bijbehorende straatwaarde, de omstandigheid dat deze drugs zich verspreid over de woning bevonden en dat het in de woning rook naar hennep, is het niet aannemelijk dat verdachte geen benul van de aanwezige drugs zou hebben gehad. Als ervaringsregel kan verder gelden dat personen die zich bezig houden met verdovende middelen, doorgaans slechts personen de beschikking geven over de voorraad verdovende middelen als die personen daarvan ook op de hoogte zijn, omdat dit anders grote en onnodige risico’s met zich meebrengt. De rechtbank concludeert gelet op al het bovenstaande dat verdachte wetenschap heeft gehad van de drugs en dat deze verschillende verdovende middelen zich in zijn machtssfeer hebben bevonden, mede gelet op het feit dat de drugs die zijn aangetroffen, overeenkomen met de drugs uit het materiaal dat op zijn telefoon is aangetroffen.
De rechtbank vindt dan ook bewezen dat verdachte de drugs in feit 2 aanwezig heeft gehad.
Uit het proces-verbaal van herkenning blijkt dat 702,5 gram van de aangetroffen verdovende middelen hennep bevat. De rechtbank acht daarom ten aanzien van feit 4 het bezit van dit verdovende middel in deze hoeveelheid wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank spreekt verdachte gedeeltelijk vrij voor zover de beschuldiging ziet op het aanwezig hebben van de 2,459 kilogram hasjiesj. Er is geen proces-verbaal van herkenning dan wel omschrijving aangetroffen in het dossier waaruit blijkt dat deze hoeveelheid daadwerkelijk hasjiesj betreft.
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank tevens dat verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met [verdachte] heeft gehandeld. Daarom kan ook het medeplegen worden bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
feit 2
op 23 februari 2024 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- 182 gram en 1214 tabletten van een materiaal bevattende MDMA en,
- 76 tabletten van een materiaal bevattende 2CB en,
- 70 gram van een materiaal bevattende mefedron en,
- 944 tabletten van een materiaal bevattende oxycodon,
zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
feit 4
op 23 februari 2024 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- 702,5 gram hennep, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezenverklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Verdachte is strafbaar. Er zijn geen bijzondere omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte moet worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
7.2.
Standpunt van de verdediging
Bij een bewezenverklaring heeft de raadsman verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte die ter terechtzitting naar voren zijn gebracht. De raadsman heeft daarom verzocht om te volstaan met een taakstraf met aftrek van het voorarrest, eventueel aangevuld met een korte voorwaardelijke gevangenisstraf.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de bijzondere omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals op zitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplegen van het aanwezig hebben van een handelshoeveelheid aan verdovende middelen in een woning die diende als opslaglocatie voor drugs. Door het aanwezig hebben van een dergelijke hoeveelheid drugs, heeft verdachte bijgedragen aan het in standhouden van het gebruik van voor de volksgezondheid schadelijke drugs en de bijbehorende handel daarin, die vaak gepaard gaat met andere vormen van (ernstige) criminaliteit. Bovendien heeft het gebruiken van deze woning als stashplek tot overlast bij de buren geleid. Dit alles rekent de rechtbank verdachte aan.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 26 februari 2024 en heeft gezien dat verdachte niet eerder is veroordeeld. Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsrapport van Leger des Heils van 30 juli 2024.
Strafoplegging
De rechtbank heeft aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Deze oriëntatiepunten dienen als uitgangspunt bij het bepalen van de straf. Voor de bewezenverklaarde feiten is het LOVS-oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op de handelshoeveelheid drugs die in de woning is aangetroffen – waarmee de indicatie bestaat dat er gedeald is in deze drugs - niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Ter terechtzitting is niet gebleken van persoonlijke omstandigheden die maken dat de duur van de gevangenisstraf naar beneden moet worden bijgesteld. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden met aftrek van voorarrest passend en geboden.

8.Beslag

Onder verdachte zijn op 23 februari 2024 de volgende goederen in beslag genomen:
- 1 STK Telefoontoestel (merk: Apple iPhone 14, kleur: zwart)
Goednummer 6466789
- 1 STK Telefoontoestel (merk: Apple iPhone 14 Max)
Goednummer 6466795
8.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de inbeslaggenomen telefoon met goednummer 6466789 verbeurd dient te worden verklaard en dat de inbeslaggenomen telefoon met goednummer 6466795 terug dient te worden gegeven aan verdachte.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat beide inbeslaggenomen telefoons terug dienen te worden gegeven aan verdachte, gelet op het standpunt dat verdachte moet worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De inbeslaggenomen telefoon met goednummer 6466798 dient verbeurd te worden verklaard en is daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot dit voorwerp het bewezenverklaarde is begaan, gelet op de op die telefoon aangetroffen afbeeldingen van drugs die overeenkomen met de aangetroffen drugs.
De inbeslaggenomen telefoon met goednummer 6466795 dient te worden teruggegeven aan verdachte.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
33, 33a, 47, 57 Wetboek van Strafrecht
2, 3, 10, 11 Opiumwet

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 2
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 4
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart
verbeurd:
- 1 STK Telefoontoestel (merk: Apple iPhone 14, kleur: zwart)
Goednummer 6466789.
Gelast de
teruggaveaan verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- 1 STK Telefoontoestel (merk: Apple iPhone 14 Max)
Goednummer 6466795.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.A.E. Wijnker, voorzitter,
mrs. C. Huizing-Bruil en M. Nieuwenhuijs, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. B. Ketelaers, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 september 2024.