3.3.Oordeel van de rechtbank
Verbeterde lezing van de tenlastelegging
De rechtbank stelt vast dat in de tenlastelegging ten aanzien van feit 1 en feit 3 nog staat ‘in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad’, terwijl de officier van justitie met de vordering tot wijziging van de tenlastelegging kennelijk heeft bedoeld om de handel in drugs (thans in feit 1 en feit 3) af te splitsen van het aanwezig hebben van drugs (thans in feit 2 en feit 4). De rechtbank gaat er daarom vanuit dat in de gewijzigde tenlastelegging een kennelijke schrijffout is gemaakt voor het aanwezig hebben van de drugs in feit 1 en 3. De rechtbank leest de tenlastelegging daarom voor feit 1 en 3 verbeterd aldus, dat het onderdeel ‘in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad’ in die feiten niet ten laste is gelegd en dat het in die feiten enkel om de handel gaat. Verdachte is door de in de tenlastelegging aangebrachte verbetering niet geschaad in zijn verdediging.
De ten laste gelegde feiten
Ten aanzien van feit 1, feit 3 – vrijspraak handel hard- en softdrugs
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de handel in hard- en softdrugs. Uit de onderzochte Whatsapp-gesprekken is niet gebleken dat er daadwerkelijk deals hebben plaatsgevonden over de verkoop of overdracht van drugs. Het enkele aanbieden van drugs via chats is daarvoor onvoldoende. De rechtbank kan daarom niet vaststellen dat verdachte drugs heeft verkocht en zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan drugshandel. De rechtbank zal verdachte van deze feiten vrijspreken.
Ten aanzien van feit 2, feit 4 – bewezenverklaring aanwezig hebben hard- en softdrugs
De rechtbank vindt dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de hard- en soft drugs aanwezig heeft gehad en overweegt het volgende.
Voor een bewezenverklaring van ‘aanwezig hebben’ in de zin van de Opiumwet is nodig dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de verdovende middelen. Daarvoor is niet doorslaggevend aan wie die drugs toebehoren. Er hoeft ook geen sprake te zijn van enige formele beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van de drugs. Daarnaast moeten de drugs zich in de machtssfeer van verdachte bevinden. Hiermee wordt bedoeld dat verdachte in enige mate kon bepalen wat er met die drugs zou gebeuren.
Op 23 februari 2024 hebben verbalisanten een hoeveelheid verdovende middelen aangetroffen in de woning van medeverdachte [medeverdachte] . [medeverdachte] heeft verklaard dat hij zijn woning aan [verdachte] beschikbaar heeft gesteld als ‘stashplek’ voor zijn drugs. De verbalisanten die ter plaatse kwamen, roken ook direct dat er een penetrante henneplucht uit de woning kwam en vervolgens hebben zij een grote hoeveelheid drugs in de woning - op de grond, in de hal, in een poef - aangetroffen. Verdachte was op dat moment samen met [medeverdachte] aanwezig in de woning. Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist dat de verdovende middelen in de woning lagen. De rechtbank is van oordeel dat, in tegenstelling tot hetgeen de verdediging heeft aangevoerd, verdachte wel wetenschap had van de aanwezigheid van de verdovende middelen en dat deze zich ook in de machtssfeer van verdachte bevonden. De rechtbank is tot dit oordeel gekomen aan de hand van de volgende omstandigheden.
Verdachte was in ieder geval al een uur voordat de politie binnentrad, in de woning van [medeverdachte] , toen getuige [getuige] aanbelde in verband met overlast. Op dat moment was [medeverdachte] nog niet in de woning. Verdachte was daar dus alleen. Verdachte heeft verklaard dat hij door [verdachte] was binnengelaten. Over de reden waarom hij die dag in de woning was, verklaart verdachte inconsistent, net als over het aantal keer dat verdachte voor die dag in de woning is geweest.
[verdachte] was bij verdachte bekend als een drugsdealer. Verdachte heeft immers verklaard dat hij weleens drugs bij [verdachte] heeft gekocht, maar ook heeft verdachte [verdachte] geholpen bij de handel in drugs door via Whatsapp drugs aan anderen aan te bieden. Op de onderzochte telefoon van verdachte zijn deze Whatsapp-gesprekken aangetroffen evenals een menulijst van de drugs. Ook zijn op de telefoon foto’s en video’s aangetroffen van drugs, die grote overeenkomsten vertonen met de drugs die in de woning zijn aangetroffen op 23 februari 2024.
Gelet op al deze omstandigheden tezamen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ten minste voorwaardelijk opzet had op de aanwezigheid van de drugs. Verdachte heeft willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij in een woning verbleef waar verdovende middelen aanwezig waren. Verdachte was immers in zijn eentje aanwezig in die woning, terwijl hij drugsdealer [verdachte] hielp met het via zijn telefoon aan de man brengen van drugs. Gelet op de grote hoeveelheid drugs in de woning en de bijbehorende straatwaarde, de omstandigheid dat deze drugs zich verspreid over de woning bevonden en dat het in de woning rook naar hennep, is het niet aannemelijk dat verdachte geen benul van de aanwezige drugs zou hebben gehad. Als ervaringsregel kan verder gelden dat personen die zich bezig houden met verdovende middelen, doorgaans slechts personen de beschikking geven over de voorraad verdovende middelen als die personen daarvan ook op de hoogte zijn, omdat dit anders grote en onnodige risico’s met zich meebrengt. De rechtbank concludeert gelet op al het bovenstaande dat verdachte wetenschap heeft gehad van de drugs en dat deze verschillende verdovende middelen zich in zijn machtssfeer hebben bevonden, mede gelet op het feit dat de drugs die zijn aangetroffen, overeenkomen met de drugs uit het materiaal dat op zijn telefoon is aangetroffen.
De rechtbank vindt dan ook bewezen dat verdachte de drugs in feit 2 aanwezig heeft gehad.
Uit het proces-verbaal van herkenning blijkt dat 702,5 gram van de aangetroffen verdovende middelen hennep bevat. De rechtbank acht daarom ten aanzien van feit 4 het bezit van dit verdovende middel in deze hoeveelheid wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank spreekt verdachte gedeeltelijk vrij voor zover de beschuldiging ziet op het aanwezig hebben van de 2,459 kilogram hasjiesj. Er is geen proces-verbaal van herkenning dan wel omschrijving aangetroffen in het dossier waaruit blijkt dat deze hoeveelheid daadwerkelijk hasjiesj betreft.
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank tevens dat verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met [verdachte] heeft gehandeld. Daarom kan ook het medeplegen worden bewezen.