ECLI:NL:RBAMS:2024:5777

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 september 2024
Publicatiedatum
17 september 2024
Zaaknummer
13/022078-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling met zwaar lichamelijk letsel aan levensgezel

Op 13 september 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van zware mishandeling van zijn levensgezel, [persoon 1]. De mishandeling vond plaats op 4 december 2023, waarbij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel opliep, waaronder een gebroken knie en letsel aan de schouder. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer heeft getrapt, waardoor zij viel en ernstig gewond raakte. Het slachtoffer heeft een operatie aan haar knie ondergaan en zal naar verwachting een lange revalidatieperiode van één tot anderhalf jaar ondergaan.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Bij de voorwaardelijke straf zijn bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht, ambulante behandeling en een contactverbod met het slachtoffer. De rechtbank heeft de ernst van de mishandeling en de gevolgen voor het slachtoffer zwaar laten meewegen in de strafmaat. De verdachte heeft eerder soortgelijke vergrijpen gepleegd, wat bijdroeg aan de beslissing om een voorwaardelijke straf op te leggen. De rechtbank heeft ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder zijn antisociale persoonlijkheidsstoornis en de noodzaak voor behandeling van zijn agressie- en persoonlijkheidsproblematiek.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling met zwaar lichamelijk letsel, en heeft de verdachte vrijgesproken van de primair en subsidiair tenlastegelegde feiten, omdat niet kon worden bewezen dat hij opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De uitspraak benadrukt de noodzaak van bescherming van slachtoffers van huiselijk geweld en de verantwoordelijkheid van de rechtbank om passende straffen op te leggen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/022078-24
Datum uitspraak: 13 september 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1987,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 augustus 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.M. Lobregt, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M. Jonk, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort samengevat – tenlastegelegd dat hij zich op 4 december 2023 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan zware mishandeling jegens zijn levensgezel, [persoon 1], waarbij zij letsel aan haar knie en schouder heeft opgelopen. Het feit is subsidiair tenlastegelegd als een poging tot zware mishandeling en meer subsidiair als mishandeling met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd.
Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de meer subsidiair tenlastegelegde mishandeling met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge kan worden bewezen. Verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair tenlastegelegde, nu onvoldoende is komen vast te staan dat verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de primair en subsidiair tenlastegelegde feiten, wegens het ontbreken van opzet bij verdachte op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Tussen verdachte en [persoon 1] (hierna: [persoon 1]) is geen sprake van een gedeeld huishouden, waardoor het bestanddeel ‘levensgezel’ niet kan worden bewezen. Daarnaast kan niet worden vastgesteld dat [persoon 1] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, aangezien er geen letselbeschrijving is opgemaakt en er geen andere medische documenten zijn aangeleverd. Ten aanzien van de meer subsidiaire tenlastegelegde mishandeling refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak primair tenlastegelegde (opzettelijk toebrengen zwaar lichamelijk letsel) en subsidiair tenlastegelegde (poging tot toebrengen zwaar lichamelijk letsel)
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [persoon 1]. [persoon 1] heeft immers geen verklaring afgelegd over het incident en uit de verklaring van verdachte volgt geen opzet op zware mishandeling. Dat betekent dat verdachte zal worden vrijgesproken van het aan hem primair en subsidiair tenlastegelegde.
3.3.2.
Bewezenverklaring meer subsidiair tenlastegelegde (mishandeling met als gevolg zwaar lichamelijk letsel)
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Verdachte heeft op de zitting bevestigd dat hij jarenlang een relatie met [persoon 1] heeft gehad. Zij hebben in de periode van juni 2019 tot 5 januari 2024 86.723 Whatsapp-berichten gedeeld. [2] Verdachte heeft bekend in de nacht van 3 december op 4 december 2023 [persoon 1] een trap te hebben gegeven. [3] Verdachte en [persoon 1] hadden via de telefoon ruzie, waarop verdachte naar haar is toegegaan. Buiten op de parkeerplaats is de ruzie verder uit de hand gelopen en heeft verdachte [persoon 1] een trap gegeven. [persoon 1] viel hierdoor op de grond. [4] Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat [persoon 1] lelijk ten val is gekomen, mede omdat de grond die avond glad was.
Op basis van informatie binnengekomen bij het Team Criminele Inlichtingen (‘TCI’) is de politie op de hoogte geraakt van de mishandeling, waarop de politie op 12 januari 2024 bij [persoon 1] op bezoek is gegaan.
De politieagenten zagen dat [persoon 1] op krukken liep. [persoon 1] heeft tijdens het huisbezoek gezegd dat ze is mishandeld door haar ex-partner, met wie ze vierenhalf jaar een relatie had, waardoor ze letsel heeft opgelopen aan haar knie en schouder. Als gevolg van de mishandeling heeft zij een operatie aan haar knie moeten ondergaan. [5]
Uit angst weigerde [persoon 1] om aangifte te doen of om de naam te noemen van de persoon die haar het letsel had toegebracht.
Naar aanleiding van onderzoek naar de telefoon van [persoon 1] zijn foto’s gevonden van het haar toegebrachte letsel, waaronder een foto gemaakt in het ziekenhuis waaruit blijkt dat er stalen platen en schroeven in haar knie zijn geplaatst. [6] Daarnaast vertelt [persoon 1] in een afgeluisterd telefoongesprek dat haar knie aan de buitenkant is gebroken en aan de binnenkant is verbrijzeld. [7] Ook is haar sleutelbeen afgescheurd en verschoven. Daarbij merkt zij op dat de revalidatie een jaar tot anderhalf jaar zal duren. [8]
Zwaar lichamelijk letsel
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte op 4 december 2023 [persoon 1] heeft mishandeld. De rechtbank moet vervolgens beoordelen of sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Voor het aannemen van zwaar lichamelijk letsel dient te worden gekeken naar de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en de aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. Indien sprake is van een zodanig fractuur dat operatief ingrijpen van een zekere ernst is vereist, geldt in de regel dat die breuk, vanwege onder meer de noodzaak en de aard van medisch ingrijpen, zwaar lichamelijk letsel oplevert.
Hoewel het dossier geen medische verklaring over het letsel van [persoon 1] bevat, is de rechtbank van oordeel dat het door verdachte aan [persoon 1] toegebrachte letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt. Naast een botverschuiving in de schouder, is sprake van een botbreuk in de knie waarvoor operatief ingrijpen van een zekere ernst vereist was, namelijk het plaatsen van platen en schroeven. Uit de afgeluisterde telefoongesprekken maakt de rechtbank op dat het langere tijd zal duren voordat [persoon 1] zal zijn hersteld, waarbij onduidelijk is gebleven of dat herstel volledig zal zijn. Ter terechtzitting is dit door verdachte bevestigd, omdat hij schoonmaakwerkzaamheden van [persoon 1] heeft overgenomen, omdat zij daartoe langere tijd niet in staat is. Ook heeft hij om die reden een deel van zijn inkomsten aan [persoon 1] gegeven.
Conclusie
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het mishandelen van [persoon 1], als gevolg waarvan zij zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De rechtbank is van oordeel dat [persoon 1] ten tijde van het feit kon worden aangemerkt als de levensgezel van verdachte, gelet op de affectieve aard en de zekere gehechtheid van hun relatie. Verdachte en [persoon 1] hadden ten tijde van de mishandeling al vierenhalf jaar een relatie, waarbij sprake is geweest van duurzaam en intensief contact, zoals blijktuit de grote hoeveelheid Whatsappberichten over en weer.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte op 4 december 2023 te Amsterdam zijn levensgezel, [persoon 1], heeft mishandeld door tegen haar knie te trappen waardoor [persoon 1] ten val is gekomen terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten
- een verbrijzelde en/of gebroken knie en
- letsel aan de schouder
ten gevolge heeft gehad.

5.De strafbaarheid van het feit en verdachte

Het bewezenverklaarde feit is volgens de wet strafbaar en verdachte is hiervoor strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1.
Strafeis van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf zal worden opgelegd voor de duur van 360 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Daarbij heeft de officier van justitie gevorderd de bijzondere voorwaarden op te leggen zoals door de reclassering geadviseerd en de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (hierna: GVM) ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op te leggen. Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd dat bij vonnis de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte wordt opgeheven.
6.2.
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij een bewezenverklaring van mishandeling, waarbij sprake is van recidive, aansluiting te zoeken bij het oriëntatiepunt dat de rechtbanken daarvoor hebben vastgesteld, en aldus tot een straf gelijk aan het voorarrest te komen. Hierdoor is er geen ruimte meer voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel. Mocht de rechtbank hier toch anders over oordelen, dan heeft de raadsman verzocht de conclusies en adviezen van de NIFP-rapporteurs over te nemen (en geen TBS met voorwaarden op te leggen) en de door de reclassering geadviseerde voorwaarden als bijzondere voorwaarden aan een voorwaardelijke gevangenisstraf te verbinden (met uitzondering van een contactverbod). Het recidiverisico is namelijk niet specifiek gelegen in het contact met [persoon 1], maar in de persoonlijke omstandigheden van verdachte zelf. De raadsman heeft verzocht geen GVM op te leggen. Tot slot heeft de raadsman bepleit geen noodzaak te zien om de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte bij vonnis op te heffen, gelet op de nog aan te vangen behandeling bij De Waag en het goede verloop van de schorsing tot nu toe.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de
vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
6.3.1.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn toenmalige partner door haar tegen haar knie te trappen. Als gevolg hiervan is [persoon 1] gevallen en heeft zij zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Het slachtoffer heeft uit angst geen aangifte willen doen. Ter terechtzitting heeft verdachte erkend dat de relatie als giftig omschreven kan worden
.De rechtbank rekent verdachte de mishandeling van zijn toenmalige partner zwaar aan, gelet op de gevolgen die dit voor haar heeft gehad. Juist in een relatie, waarin sprake is van wederzijdse afhankelijkheid, moeten partners erop kunnen vertrouwen dat de ander hen geen geweld aandoet. Ook als die relatie giftig is, is dat geen excuus om geweld te gebruiken.
6.3.2.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 18 juli 2024, waaruit blijkt dat verdachte in 2016 en 2018 eerder is veroordeeld voor (ex-)partnermishandeling.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de pro Justitia-rapportages van 6 augustus 2024, opgesteld door GZ-psycholoog T. Stoel, en 31 juli 2024, opgesteld door psychiater M.A.A. Binnewijzend. Hieruit blijkt – zakelijk weergegeven – dat bij verdachte sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken. Daarnaast zijn er bij verdachte problemen ten aanzien van frustratietolerantie, impulsbeheersing, en agressieregulatie. Zijn vermogen tot empathie is beperkt, met name op de momenten dat zijn woedegevoelens hevig aanwezig zijn. Geadviseerd wordt om het tenlastegelegde verminderd aan verdachte toe te rekenen. Om de kans op recidive te beperken adviseren de rapporteurs een behandeling voor zijn agressie- en persoonlijkheidsproblematiek. Een dergelijke behandeling kan in een ambulant kader opgelegd worden, zodat verdachte alledaagse situaties kan betrekken bij zijn therapie. Beide rapporteurs achten de maatregel terbeschikkingstelling (hierna: tbs ) met voorwaarden op dit moment een te zwaar kader, gelet op het delictverleden van verdachte. Gezien de zorgen over mogelijk geweld in eerdere relaties, kan het opleggen van een GVM overwogen worden om het recidiverisico voor een langere periode te beïnvloeden.
Tot slot heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 16 augustus 2024, opgemaakt door [persoon 2], reclasseringswerker. Het rapport is een advies over de haal- en uitvoerbaarheid van TBS met voorwaarden, dat op verzoek is opgemaakt. De rechtbank begrijpt het zo dat dit verzoek vanuit het Openbaar Ministerie is gekomen. Uit dit rapport blijkt – zakelijk weergegeven – dat kan worden gesproken van een gedragspatroon ten aanzien van huiselijk geweld. Van een delictpatroon is geen sprake, gelet op de verstreken tijd tussen de laatste veroordeling en de huidige tenlastelegging. Verdachte heeft een zoon en een eigen woning, die worden gezien als beschermende factoren. De reclassering komt net als de pro Justitia rapporteurs tot een inschatting van het recidiverisico op geweld tot matig-hoog. Dit gelet op zijn delictsgeschiedenis, de meldingen van geweld in partnerrelaties en zijn houding hierover. De reclassering heeft, in tegenstelling tot de pro Justitia rapporteurs, twijfels of het recidiverisico ingeperkt kan worden in een ambulant kader. Het is de vraag of verdachte gedurende een behandeling voor agressie- en persoonlijksheidsproblematiek openheid van zaken geeft en tot gedragsverandering komt. De reclassering acht TBS met voorwaarden uitvoer- en haalbaar met de volgende voorwaarden: (1) geen strafbare feiten plegen, (2) meewerken aan reclasseringstoezicht, (3) niet naar het buitenland, (4) ambulante behandeling, (7) contactverbod met [persoon 1], (8) openheid over relaties en zijn sociaal netwerk, (9) inzicht in financiën. De reclassering heeft geadviseerd om de tbs-maatregel als die wordt opgelegd dadelijk uitvoerbaar te verklaren en daarnaast een GVM op te leggen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij open staat voor een behandeling, bereid is zich aan de voorwaarden te houden en de meerwaarde ervan inziet.
De rechtbank neemt het advies en de conclusies van de Pro-Justitia rapporteurs over ten aanzien van zowel de toerekeningsvatbaarheid van verdachte als het op te leggen kader waarbinnen het recidivegevaar dient te worden ingeperkt. Het door de reclassering haalbaar en uitvoerbaar geachte kader van tbs-met voorwaarden wordt door de rechtbank daarom niet noodzakelijk geacht. De rechtbank acht passend en geboden dat de geadviseerde voorwaarden onder (3) tot en met (9) als bijzondere voorwaarden worden verbonden aan een voorwaardelijk strafdeel. De voorwaarde genoemd onder (1), te weten dat verdachte geen strafbare feiten zal plegen, is naar de letter van de wet een algemene voorwaarde en die zal de rechtbank daarom als zodanig opnemen. Het meewerken aan reclasseringstoezicht onder (2) wijzigt de rechtbank in een meldplicht.
Ondanks het verzoek van de verdediging om geen contactverbod met [persoon 1] op te leggen, vindt de rechtbank dat toch noodzakelijk. Weliswaar ligt het recidiverisico voor verdachte voor een deel in zijn persoonlijkheid, het lijkt erop dat bij verdachte het daadwerkelijk tot geweld overgaan ook is gelegen in de giftigheid van de partnerrelatie. Daarom vindt de rechtbank het van belang dat contactverbod voor langere tijd te handhaven.
6.3.3.
De straf
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden en de ver-minderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. Naast de ernst van dit feit, weegt de rechtbank mee dat zich in het dossier aanwijzingen bevinden dat verdachte andere ex-partners zou hebben bedreigd, gestalkt en/of mishandeld.
Alles afwegende legt de rechtbank aan verdachte op een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de reclassering geadviseerd in het kader van de tbs-maatregel met voorwaarden. De rechtbank ziet geen noodzaak om een GVM op te leggen aan verdachte, gelet het geheel aan voorwaarden en de langere proeftijd.
Dadelijk uitvoerbaar
De rechtbank zal bepalen dat de bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte - zonder de juiste behandeling en begeleiding - opnieuw een strafbaar feit zal plegen dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen.
Voorlopige hechtenis
Gelet op de op te leggen straf heft de rechtbank het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op en wijst de rechtbank het verzoek van de officier van justitie om de schorsing van de voorlopige hechtenis bij vonnis op te heffen af.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikelen 14a, 14b, 14c, 300, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zoals onder rubriek 4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft en terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn levensgezel
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
3 (drie) maanden, van deze gevangenisstraf
niettenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
3 (drie) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast als de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:

1.Meldplicht reclassering

De veroordeelde meldt zich binnen een week na de datum van het vonnis bij (zijn huidige toezichthouder bij) Reclassering Nederland. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.

2.Niet naar het buitenland

De veroordeelde gaat niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden, zonder toestemming van de reclassering.

3.Ambulante behandeling

De veroordeelde laat zich behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo snel mogelijk. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.

4.Contactverbod

De veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met mevrouw [persoon 1], zolang het openbaar ministerie dit verbod nodig vindt.

5.Andere voorwaarden het gedrag betreffende

  • De veroordeelde geeft openheid over zijn relaties en zijn sociaal netwerk aan de reclassering.
  • De veroordeelde geeft inzicht in zijn financiële situatie aan de reclassering.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Voorlopige hechtenis
Heft ophet - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Wijst afhet verzoek om opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis bij vonnis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C. Wildeman, voorzitter,
mrs. C. Huizing - Bruil en G. Demmink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.E. Leopold, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 september 2024.
[...]

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 18995371 van 31 januari 2024, p. 69 van het voorgeleidingsdossier.
3.Proces-verbaal van verhoor van verdachte met nummer 2024006681 van 28 mei 2024, p.3, van het proces-verbaal verdachtenverhoor [verdachte]. In het proces-verbaal staat dat het ondertekend is op 21 mei 2024.Gelet op het feit dat het verhoor is afgenomen op 28 mei 2024, ziet de rechtbank dit als een kennelijke verschrijving en gaat het uit van 28 mei 2024.
4.Proces-verbaal van verhoor van verdachte met nummer 2024006681 van 28 mei 2024, p.3 en 4, van het proces-verbaal verdachtenverhoor [verdachte]
5.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 18921436 van 19 januari 2024, p. 13 en 14 van het voorgeleidingsdossier.
6.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 19032943 van 7 februari 2024, p. 115 en 116 van het voorgeleidingsdossier.
7.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 19032943 van 7 februari 2024, p. 112 van het voorgeleidingsdossier.
8.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 19032943 van 7 februari 2024, p. 113 van het voorgeleidingsdossier.