ECLI:NL:RBAMS:2024:5773

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 september 2024
Publicatiedatum
17 september 2024
Zaaknummer
13/195423-24 en 13/015296-22 (vordering tul)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en het bezit van verdovende middelen met witwaspraktijken

Op 14 juni 2024 werd de verdachte in Amsterdam staande gehouden naar aanleiding van een MMA-melding. Tijdens de controle van zijn auto werd een verborgen ruimte ontdekt waarin verdovende middelen en een vuurwapen waren verstopt. De verdachte had ook contant geld bij zich en bij een doorzoeking van zijn woning werd meer geld en drugs aangetroffen. De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van een revolver, het vervoeren en aanwezig hebben van verschillende soorten verdovende middelen, en het witwassen van in totaal €1880,-. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wetenschap had van de verborgen ruimte en de inhoud daarvan, en dat hij betrokken was bij de handel in verdovende middelen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van zestien maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en behandeling. De rechtbank oordeelde dat de combinatie van het voorhanden hebben van een vuurwapen en de verdovende middelen een ernstige schending van de wet vormde, en dat de verdachte een gevaar voor de samenleving was.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/195423-24
Parketnummer vordering tul: 13/015296-22
Datum uitspraak: 17 september 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
thans gedetineerd te: [verblijfplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 september 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. W.J. Nijkerk, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. C.C.J. Tuip, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich in Amsterdam, althans in Nederland, heeft schuldig gemaakt aan
het voorhanden hebben van een revolver op 14 juni 2024;
het medeplegen van opzettelijk verkopen/afleveren/verstrekken/vervoeren, in elk geval opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne, methamfetamine, LSD, MDMA en GHB in de periode van 8 juni 2024 tot en met 14 juni 2024;
het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne, methamfetamine, LSD, MDMA en GHB op 14 juni 2024;
het witwassen van contante geldbedragen (totaal € 1.880,-) op 14 juni 2024.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat feiten 1, 2 en 3 bewezen kunnen worden verklaard. Hij heeft daartoe de relevante bewijsmiddelen opgesomd. Ten aanzien van feiten 2 en 3 is sprake van eendaadse samenloop. Verdachte moet worden vrijgesproken van feit 4, omdat er onvoldoende bewijs is dat het geldbedrag een criminele herkomst heeft.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om verdachte vrij te spreken van feit 1, omdat er onvoldoende bewijs is dat verdachte het vuurwapen op 14 juni 2024 voorhanden heeft gehad. Verdachte ontkent dat hij wist dat het vuurwapen in de auto lag. Verder kan niet worden uitgesloten dat het aangetroffen DNA-spoor indirect en op een eerder moment op het vuurwapen terecht is gekomen, waardoor verdachte het vuurwapen eerder dan 14 juni 2024 voorhanden zou kunnen hebben gehad.
Met betrekking tot feiten 2 en 3 heeft de raadsman aangevoerd dat sprake is van overlap en daarom van samenloop. Verdachte ontkent niet dat hij in de ten laste gelegde periode verdovende middelen heeft verkocht, maar er is geen bewijs dat verdachte de ten laste gelegde hoeveelheden heeft verkocht. Er kan hoogstens worden bewezen dat hij deze hoeveelheden heeft vervoerd. Verdachte moet in ieder geval ten aanzien van beide feiten worden vrijgesproken van de LSD, omdat hier onvoldoende bewijs voor is. Indien de rechtbank van oordeel is dat verdachte op de hoogte was van de verborgen ruimte in de auto, moet verdachte onder feit 2 worden vrijgesproken van het bestanddeel ‘in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad’. Verdachte kan namelijk niet twee keer voor hetzelfde worden veroordeeld.
De raadsman heeft primair verzocht verdachte vrij te spreken van feit 4. Er zijn geen feiten en omstandigheden die het vermoeden rechtvaardigen dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is. Subsidiair moet verdachte worden vrijgesproken van het bedrag van € 600,- dat thuis in zijn kluis is aangetroffen.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
Wetenschap van verdachte van de verborgen ruimte in de auto
Voor een bewezenverklaring van het opzettelijk aanwezig hebben van de verdovende middelen en het voorhanden hebben van het vuurwapen is vereist dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van deze goederen. De eerste vraag die de rechtbank daarom dient te beantwoorden is of verdachte wist van de verbogen ruimte in de auto. Vervolgens moet worden beoordeeld of de verdovende middelen en het wapen zich in de machtssfeer van de verdachte bevonden in de zin dat hij erover kon beschikken.
Verdachte heeft verklaard dat hij zijn auto aan andere personen had uitgeleend en niet wist dat er een verborgen ruimte in zijn auto geïnstalleerd was. De rechtbank vindt deze verklaring niet geloofwaardig en overweegt daartoe het volgende.
De auto stond op naam van verdachte en hij was de bestuurder, tevens enige inzittende, op het moment dat hij werd staande gehouden en de goederen werden aangetroffen. Achter de middenconsole zijn verschillende verdovende middelen in dealerverpakkingen aangetroffen en verdachte heeft ter terechtzitting verklaard vanuit zijn auto gedeald te hebben. Verder is gebleken dat bij de controle van de auto op 14 juni 2024 het de politie direct opviel dat er stukken van het middenconsole los zaten. Dit moet verdachte ook zijn opgevallen. De douane heeft vervolgens de verborgen ruimte achter het navigatiesysteem in het middenconsole van de auto aangetroffen.
Verder weegt de rechtbank mee dat van verdachte DNA is aangetroffen op het vuurwapen dat zich in deze verborgen ruimte bevond en dat hij voor de aanwezigheid van zijn DNA verder geen verklaring heeft gegeven. Uit het DNA onderzoek van 18 juli 2024 volgt namelijk dat de ruwe en scherpe delen van het vuurwapen zijn bemonsterd en van één bemonstering is een DNA-mengprofiel aangetroffen van minimaal drie donoren. Het rapport concludeert vervolgens dat de hypothese dat deze bemonstering DNA van verdachte en twee onbekende personen bevat, extreem veel waarschijnlijker is dan de hypothese dat deze bemonstering DNA van drie onbekende personen bevat. De rechtbank leidt hieruit af dat het DNA van verdachte op het vuurwapen zat. Anders dan de raadsman heeft gesteld, doet het DNA-rapport van 26 juli 2024 niet af aan deze conclusie. De bevindingen in het rapport van 26 juli 2024 hebben namelijk geen betekenis voor verdachte, omdat deze zien op een poging tot het vaststellen van andere DNA-profielen.
De rechtbank concludeert op grond van al deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, dat verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van de verborgen ruimte in zijn auto.
Oordeel over feit 1
Uit het voorgaande blijkt dat verdachte wist van de verborgen ruimte en dat zijn DNA op het vuurwapen is aangetroffen. Hieruit concludeert de rechtbank dat verdachte de wetenschap en beschikkingsmacht had over het vuurwapen in zijn auto. De rechtbank acht feit 1 dan ook bewezen.
Oordeel over feiten 2 en 3
Het voorgaande geldt eveneens voor de verdovende middelen. Ook daar had verdachte naar het oordeel van de rechtbank de wetenschap en de beschikkingsmacht over.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in een periode van twee weken aan het begin van juni 2024 verdovende middelen heeft verkocht vanuit zijn auto. Er kan dan ook genoegzaam van worden uitgegaan dat verdachte ook op 14 juni 2024 aan het dealen was. Er kan echter niet worden vastgesteld dat verdachte de aangetroffen hoeveelheden verdovende middelen heeft verkocht, afgeleverd of verstrekt, aangezien die nog bij hem in de auto lagen. Hoogstens kan worden geconcludeerd dat verdachte deze hoeveelheden verdovende middelen aan het vervoeren was. Verdachte wordt dan ook partieel vrijgesproken van het onder feit 2 tenlastegelegde verkopen, afleveren en verstrekken van de verdovende middelen. Bovendien wordt verdachte onder beide feiten vrijgesproken van de LSD, nu hier geen bewijs voor is in het dossier.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte op 14 juni 2024 de ten laste gelegde hoeveelheden verdovende middelen heeft vervoerd (feit 2) en opzettelijk aanwezig heeft gehad (feit 3). Ten aanzien van deze feiten is sprake van eendaadse samenloop.
Oordeel over feit 4
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder a en b, van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf”, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp "uit enig misdrijf" afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als uit het door het Openbaar Ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp.
Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het voorwerp, dan ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
De rechtbank is – anders dan de officier van justitie en de raadsman hebben betoogd – van oordeel dat verdachte de aangetroffen geldbedragen heeft witgewassen. Zij overweegt daartoe het volgende.
Op 14 juni 2024 zijn bij verdachte in de auto en bij zijn fouillering geldbiljetten aangetroffen ter waarde van € 1.280,-. Deze biljetten werden samengehouden met elastieken en betroffen voornamelijk briefjes van € 50,-. Verder is relevant dat dit geldbedrag is aangetroffen met een aanzienlijke hoeveelheid verdovende middelen in dealerverpakkingen en gaat de rechtbank, zoals hiervoor is overwogen, ervan uit dat verdachte op 14 juni 2024 aan het dealen was. Gelet hierop en de wijze waarop de biljetten waren samengebonden, bestaat het vermoeden dat het geldbedrag dat verdachte op dat moment bij zich had, in relatie staat tot het dealen van verdovende middelen.
Verder is in de woning van verdachte € 600,- aangetroffen, bestaande uit twee biljetten van € 200,- en twee biljetten van € 100,-. Biljetten van € 200,- zijn niet gebruikelijk in het dagelijkse betalingsverkeer. Daarbij weegt mee dat dit geldbedrag in de studeerkamer is aangetroffen, waar ook elf flesjes GHB en verschillende geneesmiddelen lagen. Gelet hierop heeft de rechtbank dan ook het vermoeden dat ook dit geldbedrag uit misdrijf afkomstig is.
Nu de rechtbank het vermoeden gerechtvaardigd acht dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is, wordt van verdachte verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld. Verdachte heeft verklaard dat het geld dat in de auto en in zijn woning is aangetroffen, zijn eigen spaargeld was en dat hij dit geld uit legale inkomsten heeft verworven. Volgens hem heeft hij dit geld contant opgenomen. De verdediging heeft ter terechtzitting ter onderbouwing hiervan een bankafschrift van een bankrekening van verdachte overlegd. Dit afschrift is echter van januari 2024 en geeft dus de situatie weer van ongeveer vijf maanden voorafgaand aan het moment van aanhouding. Verder weegt mee dat verdachte heeft verklaard dat hij dealde omdat hij in geldnood zat. Gelet op deze omstandigheden acht de rechtbank het niet aannemelijk dat het bij verdachte aangetroffen geldbedrag legaal verkregen is. Dit betekent dat de verdediging onvoldoende heeft geconcretiseerd dat de herkomst van de bij verdachte en in zijn woning aangetroffen geldbedragen, een legale herkomst had. De rechtbank oordeelt dan ook dat deze geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Dit leidt tot een bewezenverklaring van feit 4.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 14 juni 2024 te Amsterdam, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een wapen, model 19-4, Merk Smith & Wesson, kaliber .357 Magnum, voorzien van serienummer 69934, zijnde een vuurwapen in de vorm van een revolver, voorhanden heeft gehad;
2.
op 14 juni 2024 te Amsterdam, opzettelijk heeft vervoerd,
- 42,5 gram van een materiaal bevattende cocaïne,
- 67,5 gram van een materiaal bevattende methamfetamine,
- 27,3 gram van een materiaal bevattende MDMA,
- 640 ml van een materiaal bevattende GHB;
3.
op 14 juni 2024 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad
- 42,5 gram van een materiaal bevattende cocaïne,
- 67,5 gram van een materiaal bevattende methamfetamine,
- 27,3 gram van een materiaal bevattende MDMA,
- 640 ml van een materiaal bevattende GHB;
4.
op 14 juni 2024 in Nederland, contante geldbedragen, te weten:
- € 1.280,-
- € 600,-
voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist, dat die voorwerpen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zestien maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De officier van justitie heeft gevorderd hierbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering op te leggen.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij de strafmaat rekening te houden met de jeugdige leeftijd van verdachte, zijn persoonlijke omstandigheden en zijn proceshouding. De raadsman heeft verzocht geen hogere gevangenisstraf aan verdachte op te leggen dan de tijd die hij al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, eventueel aan te vullen met een taakstraf en een (forse) voorwaardelijke straf met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een revolver, het opzettelijk aanwezig hebben en vervoeren van verdovende middelen en het witwassen van in totaal € 1.880,- . Deze combinatie van strafbare feiten, de geraffineerde wijze waarop de verborgen ruimte in de auto was aangebracht en de verklaring van verdachte dat hij heeft gedeald in verdovende middelen, doen vermoeden dat verdachte betrokken was bij de handel in verdovende middelen in georganiseerd verband. De handel van harddrugs gaat vaak gepaard met diverse vormen van (zware) criminaliteit, met veel geweld, schade en overlast tot gevolg. De verdachte heeft voor dit alles kennelijk geen oog gehad en was slechts uit op eigen financieel gewin. Bovendien brengt het illegaal voorhanden hebben van een vuurwapen grote gevaren mee. De combinatie van het aantreffen van de verdovende middelen en het vuurwapen ziet de rechtbank dan ook als een strafverzwarende omstandigheid.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 6 augustus 2024. Hieruit blijkt dat verdachte op 21 april 2024 is veroordeeld voor een diefstal met geweld. De eerder aan hem opgelegde straf heeft hem er klaarblijkelijk niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en weegt daarom in zijn nadeel mee.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van reclasseringsadvies van 16 augustus 2024. De reclassering adviseert om het volwassenenstrafrecht toe te passen en een (deels) voorwaardelijke straf aan verdachte op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling, een dagbesteding, het meewerken aan schuldhulpverlening en ambulante (woon-)begeleiding.
Strafoplegging
De rechtbank houdt rekening met de oriëntatiepunten zoals die zijn afgesproken in het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Voor het bezit van een revolver in de openbare ruimte geldt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden als uitgangspunt. Voor het vervoeren van in totaal 201,3 gram harddrugs, zoals hier (waarbij de GHB is omgerekend naar gewicht volgens de berekening van 5 ml = 0,5 gram) het geval is, noemen de oriëntatiepunten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden. De rechtbank houdt rekening met de eendaadse samenloop van feiten 2 en 3.
Gelet op de gevaarlijke combinatie van de verdovende middelen met het vuurwapen en de omstandigheid dat verdachte zich ook schuldig heeft gemaakt aan witwassen, ziet de rechtbank aanleiding van deze oriëntatiepunten in het nadeel van verdachte af te wijken. De eis van de officier van justitie zal echter niet worden gevolgd, omdat de rechtbank het passend acht verdachte een groot voorwaardelijk strafdeel met een langere proeftijd op te leggen om hem ervan te weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen. De rechtbank legt daarom op een gevangenisstraf voor de duur van zestien maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De rechtbank verbindt daaraan de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden met reclasseringstoezicht.

9.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen (nummering conform de beslaglijst):
STK Personenauto [kenteken] (goednummer G6513423)
1280 EUR - IBGN: 14-06-2024 (goednummer G6514159)
600 EUR - IBGN: 14-06-2024 (goednummer G6514290)
10 STK Pil (goednummer G6514210)
112 STK Pil (goednummer G6514213)
15 STK Cocaine (goednummer G6514214)
105 STK Pil (goednummer G6514216)
18 STK Cocaine (goednummer G6514217)
7 Strips Pil (goednummer G6514220)
75 STK Lsd (goednummer G6514223)
1 ZAK met roze Pillen (goednummer G6514227)
47 STK Verdovende Middelen (goednummer G6514228)
12 FLS GHB (goednummer G6514234)
2 ZAK Xtc (goednummer G6514235)
1 STK GHB (goednummer G6514236)
3 FLS GHB (goednummer G6514254)
2 STK Xtc (goednummer G6514258)
11 FLS GHB (goednummer G6514259)
100 STK Cobra (goednummer G6514278)
4 STK Drank (goednummer G6514286)
200 STK Medicijn (goednummer G6514291)
10 STK Pil (goednummer G6514292)
60 STK Medicijn (goednummer G6514294)
1 STK Wapen (goednummer G6514172)
1 STK Folie (goednummer G6514181)
52 STK Verdovende Middelen (goednummer G6514204)
78 STK Verdovende Middelen (goednummer G6514219)
82 STK Verdovende Middelen (goednummer G6514224)
1 STK Verdovende Middelen (goednummer G6514231)
28 STK Verdovende Middelen (goednummer G6514238)
1 STK Zak (goednummer G6514252)
1 STK Zak (goednummer G6514255)
1 STK Telefoontoestel (goednummer G6514250)
1 STK Telefoontoestel (goednummer G6514300)
9.1.
Verbeurdverklaring
De voorwerpen genoemd onder nummers 1, 2, 3, 25 en 31 tot en met 34 behoren aan verdachte toe. Nu met betrekking tot de voorwerpen 1, 25 en 31 tot en met 34 het onder 2 en 3 bewezen geachte is begaan en met betrekking tot de voorwerpen 2 en 3 het onder 4 bewezen geachte, worden deze voorwerpen verbeurd verklaard.
9.2.
Onttrekking aan het verkeer
Met betrekking tot de voorwerpen genoemd onder nummers 4 tot en met 24 en 26 tot en met 30 geldt dat het bewezen geachte daarmee is begaan dan wel dat zij zijn aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane feiten en de voorwerpen kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke feiten. Nu deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

In het dossier bevinden zich stukken met betrekking tot de zaak met parketnummer 13/015296-22, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 21 april 2022 van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 180 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 136 dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank zal echter het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijke straf, omdat de (gedateerde) vordering TUL niet in het dossier van de rechtbank en de verdediging gevoegd is. Bovendien blijkt uit het strafblad van verdachte dat de proeftijd van deze voorwaardelijke jeugddetentie ten tijde van de bewezen verklaarde feiten reeds was verlopen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b(oud), 14c, 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 55, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
Ten aanzien van feit 2 en feit 3:
eendaadse samenloop van:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Ten aanzien van feit 4:
witwassen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
16 (zestien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
8 (acht) maanden, van deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer gelegdzal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
3 (drie) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij reclassering (na afspraak)
Veroordeelde meldt zich op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde meldt zich bij Reclassering Nederland, locatie Alkmaar, Drechterwaard 102. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met veroordeelde opnemen voor de eerste afspraak.
Ambulante behandeling
Veroordeelde laat zich behandelen door de Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Dagbesteding
Veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
Meewerken aan schuldhulpverlening
Veroordeelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
Ambulante (woon-)begeleiding
Veroordeelde laat zich begeleiden door een zorgverlener of coach, te bepalen door de reclassering. De begeleiding start bij het ingaan van de voorwaardelijke veroordeling en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Verklaart
verbeurd:
  • 1 STK Personenauto [kenteken] (goednummer G6513423)
  • 1280 EUR - IBGN: 14-06-2024 (goednummer G6514159)
  • 600 EUR - IBGN: 14-06-2024 (goednummer G6514290)
  • 1 STK Folie (goednummer G6514181)
  • 1 STK Zak (goednummer G6514252)
  • 1 STK Zak (goednummer G6514255)
  • 1 STK Telefoontoestel (goednummer G6514250)
  • 1 STK Telefoontoestel (goednummer G6514300)
Verklaart
onttrokken aan het verkeer:
  • 10 STK Pil (goednummer G6514210)
  • 112 STK Pil (goednummer G6514213)
  • 15 STK Cocaine (goednummer G6514214)
  • 105 STK Pil (goednummer G6514216)
  • 18 STK Cocaine (goednummer G6514217)
  • 7 Strips Pil (goednummer G6514220)
  • 75 STK Lsd (goednummer G6514223)
  • 1 ZAK met roze Pillen (goednummer G6514227)
  • 47 STK Verdovende Middelen (goednummer G6514228)
  • 12 FLS GHB (goednummer G6514234)
  • 2 ZAK Xtc (goednummer G6514235)
  • 1 STK GHB (goednummer G6514236)
  • 3 FLS GHB (goednummer G6514254)
  • 2 STK Xtc (goednummer G6514258)
  • 11 FLS GHB (goednummer G6514259)
  • 100 STK Cobra (goednummer G6514278)
  • 4 STK Drank (goednummer G6514286)
  • 200 STK Medicijn (goednummer G6514291)
  • 10 STK Pil (goednummer G6514292)
  • 60 STK Medicijn (goednummer G6514294)
  • 1 STK Wapen (goednummer G6514172)
  • 52 STK Verdovende Middelen (goednummer G6514204)
  • 78 STK Verdovende Middelen (goednummer G6514219)
  • 82 STK Verdovende Middelen (goednummer G6514224)
  • 1 STK Verdovende Middelen (goednummer G6514231)
  • 28 STK Verdovende Middelen (goednummer G6514238)
Verklaart het Openbaar Ministerie
niet-ontvankelijkin de
vordering tot tenuitvoerleggingin de zaak met parketnummer 13/015296-22.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. K.A. Brunner en H.D. Coumou, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.K. Verbruggen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 september 2024.