ECLI:NL:RBAMS:2024:5772

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 september 2024
Publicatiedatum
17 september 2024
Zaaknummer
13/296326-23 (zaak A) en 13/040221-24 (zaak B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor zware mishandeling en brandstichting met tbs-maatregel

Op 17 september 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 54-jarige man, die werd beschuldigd van zware mishandeling en brandstichting. De man werd veroordeeld tot 16 maanden gevangenisstraf en terbeschikkingstelling (tbs) met voorwaarden. De zaak omvatte twee hoofdpunten: in zaak A werd de man beschuldigd van het steken van een vrouw met een mes op 6 november 2023, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel, en in zaak B werd hij beschuldigd van het slaan van een andere vrouw met een baksteen op 23 augustus 2023. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen in zaak B, waardoor de man werd vrijgesproken van die aanklacht. In zaak A werd vastgesteld dat de man met opzet zwaar lichamelijk letsel had toegebracht aan het slachtoffer, wat leidde tot de veroordeling. De rechtbank oordeelde dat de brandstichting door de man levensgevaar voor anderen had kunnen veroorzaken, wat de ernst van de feiten onderstreepte. De rechtbank hield rekening met de psychische toestand van de man, die leed aan een psychotische stoornis, en oordeelde dat een tbs-maatregel noodzakelijk was voor zijn behandeling en om de maatschappij te beschermen. De rechtbank legde ook voorwaarden op voor de tbs-maatregel, waaronder meldplicht bij de reclassering en deelname aan behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/296326-23 (zaak A) en 13/040221-24 (zaak B) (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 17 september 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats ] op [geboortedag ] 1970,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd te: [verblijfplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 september 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. N. Levinsohn en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. C.E.D. de Koning naar voren hebben gebracht. Verder is J.S.J.A. Pattikawa, reclasseringswerker, als deskundige gehoord.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, op de terechtzitting van 18 april 2024 gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.

2.Tenlastelegging

Zaak A
Verdachte wordt in zaak A onder feit 1 – samengevat – ervan verdacht dat hij op 6 november 2023 te Amsterdam [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) meermalen met een mes in haar arm en hand heeft gestoken. Na wijziging op zitting is dit primair als poging tot doodslag ten laste gelegd, subsidiair als zware mishandeling en meer subsidiair als poging tot zware mishandeling.
Onder feit 2 luidt de beschuldiging tegen verdachte dat hij op 6 november 2023 in de woning aan de [adres] brand heeft gesticht, terwijl daarvan gevaar voor goederen en levensgevaar dan wel zware lichamelijk letsel voor personen te duchten was.
Zaak B
In zaak B wordt verdachte – samengevat – ervan beschuldigd dat hij op 23 augustus 2023 te Amsterdam [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) meermalen met een baksteen op het achterhoofd heeft geslagen. Dit is primair als poging tot doodslag ten laste gelegd en subsidiair als poging tot zware mishandeling.
De volledige tenlasteleggingen zijn opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en gelden als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraak in zaak B

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat in zaak B het primair ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard. Er kan worden vastgesteld dat [slachtoffer 2] met de baksteen die naast haar is aangetroffen, meermalen op haar achterhoofd is geslagen. Dat verdachte degene is geweest die met deze baksteen heeft geslagen, volgt uit de omstandigheid dat zijn DNA op de baksteen is aangetroffen. Verdachte heeft hiervoor geen geloofwaardige verklaring afgelegd. Ook past het signalement en het gedrag die de getuigen noemen bij verdachte.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte in zaak B van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Zij heeft – samengevat – aangevoerd dat er onvoldoende aanknopingspunten in het dossier zijn dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer 2] op het achterhoofd heeft geslagen. Allereerst kan niet met de vereiste mate van zekerheid worden vastgesteld dat de aangetroffen baksteen ook het voorwerp is waarmee [slachtoffer 2] is geslagen. Evenmin is er bewijs waaruit de betrokkenheid van verdachte bij dit feit blijkt. De match met het DNA op een verplaatsbaar object is onvoldoende om aan te kunnen tonen dat verdachte op 23 augustus 2023 in de Van Hallstraat te Amsterdam aanwezig is geweest, laat staan dat hij heeft geprobeerd [slachtoffer 2] te doden dan wel zwaar te mishandelen.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het dossier kan worden vastgesteld dat [slachtoffer 2] op 23 augustus 2023 in de Van Hallstraat in Amsterdam tweemaal op haar achterhoofd is geslagen. De officier van justitie en de verdediging verschillen van mening over de vraag of dit slaan is gebeurd met de baksteen die naast [slachtoffer 2] is aangetroffen. De rechtbank is van oordeel dat de beantwoording van deze vraag in het midden kan worden gelaten. Zelfs indien er namelijk van wordt uitgegaan dat met deze baksteen tegen het hoofd van [slachtoffer 2] is geslagen, dan kan niet worden bewezen dat verdachte degene is geweest die dit heeft gedaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De baksteen die naast [slachtoffer 2] is aangetroffen, is bemonsterd. Op één van de randen van de baksteen is een DNA-profiel gevonden dat vervolgens is opgenomen in de DNA-databank. Naar aanleiding van het onderzoek in zaak A is het DNA-profiel van verdachte in dezelfde databank opgenomen en is gebleken dat het DNA-profiel van verdachte overeenkomt met het DNA-profiel zoals dat is aangetroffen op de baksteen. De matchkans is daarbij berekend op kleiner dan één op één miljard. Hieruit leidt de rechtbank af dat het DNA-profiel van één van de randen van de baksteen van verdachte afkomstig is.
Hoewel kan worden vastgesteld dat op de baksteen DNA-materiaal van verdachte is aangetroffen, kan daaruit niet worden afgeleid waar en wanneer dit DNA van verdachte op de banksteen is terechtgekomen. Daarbij is relevant dat een baksteen een verplaatsbaar object is. Bovendien heeft verdachte verklaard dat hij als dakloze door de stad zwerft en geregeld dit soort voorwerpen aanraakt om die te gebruiken voor praktische zaken, bijvoorbeeld het versterken van het tentje waarin hij soms slaapt. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat deze verklaring van verdachte niet zonder meer als ongeloofwaardig terzijde kan worden geschoven.
De enkele omstandigheid dat DNA van verdachte op de baksteen is aangetroffen, is dus onvoldoende om te kunnen concluderen dat hij de baksteen op 23 augustus 2023 in de Van Hallstraat te Amsterdam – tijd en plaats van het ten laste gelegde feit – heeft aangeraakt, laat staan dat hij daarmee het slachtoffer heeft geslagen. Daarvoor is aanvullend bewijs nodig, maar dit bewijs ontbreekt. De officier van justitie heeft betoogd dat dit aanvullend bewijs kan worden gevonden in het door [slachtoffer 2] en de getuige opgegeven signalement. De rechtbank ziet dit echter anders. De door [slachtoffer 2] en de getuigen opgegeven signalementen die op zichzelf al niet heel specifiek zijn verschillen daarenboven onderling van elkaar en komen niet voldoende overeen met het signalement van verdachte. [slachtoffer 2] heeft onder meer verklaard dat het ging om een man tussen de 20 en 30 jaar oud, terwijl verdachte ten tijde van het voorval 53 jaar oud was. De getuige heeft beschreven dat de man blond haar had, maar uit de foto in het dossier van verdachte tijdens zijn aanhouding en ter zitting is gebleken dat hij donker haar heeft.
Het voorgaande brengt met zich dat er onvoldoende bewijs is dat verdachte degene is geweest die op 23 augustus 2023 met een baksteen tegen het hoofd van [slachtoffer 2] heeft geslagen. Dit betekent dat in zaak B het primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen kan worden verklaard. De rechtbank zal verdachte dan ook hiervan vrijspreken.

5.Waardering van het bewijs in zaak A

5.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder feit 1, subsidiair, ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard. Volgens de officier van justitie staat vast dat verdachte [slachtoffer 1] met een mes in haar arm en handpalm heeft gestoken. Het letsel dat [slachtoffer 1] hieraan heeft overgehouden, te weten ontsierende littekens en een verminderd gevoel in haar vingers, kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. Uit de gedragingen van verdachte kan worden afgeleid dat hij ook de opzet heeft gehad [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Ook feit 2 kan volgens de officier van justitie bewezen worden verklaard. Er staat immers vast dat verdachte de brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met verschillende goederen. Omdat de brand in een rijtjeswoning én in de nachtelijke uren, een tijdstip waarop mensen gebruikelijk slapen, is gesticht, had die brand kunnen overslaan naar andere woningen en was er vergroot risico dat de bewoners in de nachtelijke uren niet meteen door zullen hebben dat er brand is gesticht. Gelet daarop was ook levensgevaar voor personen door deze brand te duchten.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte van feit 1 dient te worden vrijgesproken en heeft daartoe – samengevat – het volgende aangevoerd. Op basis van het bij [slachtoffer 1] geconstateerde letsel en de verklaring van verdachte kan niet worden vastgesteld dat verdachte een stekende beweging heeft gemaakt en evenmin dat hij op de onderarm of hand van [slachtoffer 1] heeft gericht. Zelfs indien ervan wordt uitgegaan dat verdachte wel een stekende beweging heeft gemaakt, dan bestond er geen aanmerkelijke kans op de dodelijk letsel en dient vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde te volgen.
Ten aanzien van het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde is de verdediging van mening dat het letsel dat [slachtoffer 1] heeft opgelopen, niet als zwaar lichamelijk letsel kan worden gekwalificeerd. Er kan immers niet objectief worden vastgesteld dat sprake is van verminderde vingerfunctionaliteiten of tintelingen. Gelet op de locatie van de littekens op het lichaam, is bovendien de mate van ontsiering beperkt. Daarbij kunnen de littekens verder genezen en kan de ontsiering verder afnemen. Tot slot kan uit het samenstel van gedragingen van verdachte niet worden vastgesteld dat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 1] enig letsel zou worden toegebracht als gevolg van zijn handelen.
Volgens de raadsvrouw dient verdachte ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde partieel te worden vrijgesproken van het onderdeel dat van de brandstichting levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was. Het dossier bevat geen informatie over de eventuele kans dat de brand zou overslaan naar de naastgelegen woning noch dat er ten tijde van de brand personen in die naastgelegen woningen aanwezig waren.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
5.3.1.
Verdachte heeft met het mes gestoken
De rechtbank is – anders dan de raadsvrouw heeft betoogd – van oordeel dat op grond van de aangifte van [slachtoffer 1] en de verklaring van verdachte op zitting kan worden vastgesteld dat verdachte in de nacht van 6 november 2023 in de woning aan de [adres] met een mes meerdere stekende bewegingen richting het lichaam van [slachtoffer 1] heeft gemaakt. In haar aangifte heeft [slachtoffer 1] verklaard dat verdachte met een mes op haar ging ‘inhakken’. Verdachte heeft ter zitting toegelicht en getoond hoe hij die nacht het mes heeft gehanteerd. Hij stond met gestrekte arm voor [slachtoffer 1] en had het mes ter hoogte van zijn gezicht in zijn hand. De punt van het mes was op dat moment naar beneden gericht. Vervolgens maakte verdachte een zwaaiende beweging met het mes vanaf gezichtshoogte naar beneden. Gelet op deze beschrijving van verdachte over hoe hij het mes heeft gebruikt en de omstandigheid dat die beschrijving past bij de verklaring van [slachtoffer 1] dat verdachte op haar is gaan ‘inhakken’, is de rechtbank van oordeel dat verdachte een stekende beweging heeft gemaakt.
Verdachte heeft hierbij met het mes [slachtoffer 1] op drie plekken geraakt, te weten aan de voorzijde van haar linkerarm, aan de achterzijde van haar linkerarm en in haar linker handpalm. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of dit handelen van verdachte een poging tot doodslag is (primair), een zware mishandeling (subsidiair) of een poging tot zware mishandeling (meer subsidiair). Bij de beantwoording van die vraag neemt de rechtbank het volgende in overweging.
5.3.2.
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde
Voor het aannemen van poging tot doodslag dient verdachte hier ook (voorwaardelijk) opzet op hebben gehad. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Voor de vaststelling dat een verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat hij wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer 1] als gevolg van de wijze waarop verdachte haar met het mes heeft gestoken, zou komen te overlijden. Het dossier bevat namelijk onvoldoende informatie op welke lichaamsdeel verdachte het mes had gericht en met welke kracht hij heeft gestoken. Omdat deze informatie ontbreekt, kan niet worden geconcludeerd dat verdachte met kracht richting een vitaal onderdeel van [slachtoffer 1] heeft gestoken en dat er dus een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel bestond. Verdachte zal daarom van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
5.3.3.
Bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat het subsidiair ten laste gelegde, te weten de zware mishandeling van [slachtoffer 1] , wel bewezen kan worden verklaard. Daarvoor is het volgende van belang.
5.3.3.1. Zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank stelt voorop dat onder zwaar lichamelijk letsel op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden, afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Bij de beantwoording van de vraag of bepaald letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, is van belang of iets gezegd kan worden over de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel.
Uit de letselverklaring blijkt dat [slachtoffer 1] twee snijwonden op haar linkerarm had, één van vier centimeter en één van twaalf centimeter. Ook had zij een snijwond van zeven centimeter op de palm van haar linkerhand. Verder is vastgesteld dat zij een verminderde strekfunctie van haar derde vinger had en dat haar vijfde vinger naar binnen draaide bij het maken van een vuist. Op 21 december 2023 heeft [slachtoffer 1] te kennen gegeven dat zij nog veel last had van de wond in haar hand en dat het gevoel in de wijs- en middelvinger minder was. Ter zitting heeft de rechtbank foto’s van de arm en hand van [slachtoffer 1] getoond waarop de littekens zichtbaar zijn. Deze foto’s heeft de advocaat van [slachtoffer 1] een paar dagen voor de zitting aan de rechtbank gestuurd. De raadsvrouw heeft weliswaar naar voren gebracht dat onduidelijk is van welke datum de getoonde foto’s zijn, maar de rechtbank ziet geen enkele aanleiding eraan te twijfelen dat [slachtoffer 1] deze littekens op dit moment nog heeft. Daarbij wordt meegewogen dat gezien de grootte van de toegebrachte snijwonden het aannemelijk is dat de littekens blijvend zichtbaar zullen zijn. Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, is wel degelijk sprake van ontsierende littekens. De littekens zijn groot en zitten onder andere op de onderarm van [slachtoffer 1] waardoor deze al bij het dragen van korte mouwen zichtbaar zijn. Uit de (overigens weer ingetrokken) vordering benadeelde partij blijkt dat bij [slachtoffer 1] sprake is van gevoeligheid van de onderarm.
Het voorgaande betekent dat [slachtoffer 1] als gevolg van het handelen van verdachte blijvende en ontsierende littekens op haar arm en handpalm heeft opgelopen en dat de functionaliteit in haar vingers is verminderd. Gelet op de aard van het letsel en de gevolgen daarvan kan dan ook worden geconcludeerd dat het door verdachte toegebrachte letsel naar gewoon taalgebruik als zwaar lichamelijk letsel moet worden beschouwd.
5.3.3.2. Voorwaardelijk opzet
De rechtbank is van oordeel dat verdachte het voorwaardelijk opzet heeft gehad [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Daarbij weegt de rechtbank mee dat het mes waarmee verdachte heeft gestoken, een groot vleesmes betrof met een lemmet van 21 centimeter. Als met een dergelijk mes op korte afstand meermalen richting een persoon wordt gestoken, bestaat er niet alleen de aanmerkelijke kans dat blijvende en ontsierende littekens kunnen ontstaan, maar ook dat daarbij ander ernstig letsel wordt veroorzaakt. Door meermalen met dit mes richting [slachtoffer 1] te steken, heeft verdachte deze aanmerkelijke kans naar de uiterlijke verschijningsvormen bezien ook bewust aanvaard. In het dossier zijn geen aanwijzingen te vinden dat hij deze aanmerkelijke kans niet bewust zou hebben aanvaard.
5.3.4.
Conclusie
Het voorgaande betekent dat de rechtbank bewezen acht dat verdachte [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. Dit leidt tot een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit.
Feit 2
5.3.5.
Levensgevaar voor personen te duchten
Uit de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen volgt dat verdachte in de nacht van 6 november 2023 op drie plekken in de woning aan de [adres] (hierna: de woning) brand heeft gesticht. Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat daarvan niet alleen een gevaar voor goederen te duchten was, maar ook levensgevaar voor personen. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De woning waarin verdachte de brand heeft gesticht, betreft een tussenwoning. Dit betekent dat direct aan de woning twee andere woningen grenzen. Eén van de branden die verdachte heeft gesticht, was in de woonkamer. Hij heeft daarbij een regenpak in brand gestoken dat op de vloer onder de gordijnen lag. Het is een feit van algemene bekendheid dat gordijnen makkelijk vlam kunnen vatten en die brand had vervolgens gemakkelijk kunnen overslaan naar andere goederen in de woonkamer. Ook is uit het forensisch onderzoek gebleken dat een van de branden in de keuken hevig is geweest. Verder hadden de onderlinge branden bij elkaar kunnen komen en elkaar kunnen versterken. Gelet op al deze omstandigheden kan worden geconcludeerd dat het objectief voorzienbaar was dat de branden heviger zouden worden en daardoor gemakkelijker over hadden kunnen slaan naar de aangrenzende woningen.
Verdachte heeft de brand in de nacht gesticht. Hierdoor bestond er een grote kans dat de bewoners van de aangrenzende woningen aanwezig waren. Vanwege het nachtelijke uur kan ook worden aangenomen dat deze bewoners op dat moment sliepen, waardoor zij mogelijk niet alert genoeg zouden zijn geweest om bij een overslaande brand op tijd de woning te verlaten. Uit het dossier kan bovendien worden afgeleid dat de buurvrouwen van nummers [huisnummer 1] en [huisnummer 2] ook daadwerkelijk aanwezig waren. Als de opsporingsambtenaar ter plaatse komt, treft zij immers beide buurvrouwen aan. Tot slot is van belang dat de forensische opsporing eveneens heeft geconcludeerd dat er levensgevaar voor personen te duchten is geweest.
Al deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, brengen met zich dat naar de algemene ervaringsregels levensgevaar voor anderen voorzienbaar was. Dit betekent dan ook dit onderdeel van het onder 2 ten laste gelegde feit bewezen kan worden verklaard.

6.Bewezenverklaring in zaak A

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
feit 1, subsidiair
op 6 november 2023 te Amsterdam aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten verminderd werkende vingerfunctionaliteiten en gevoeligheid van de onderarm en blijvende en ontsierende littekens op de arm heeft toegebracht door voornoemde [slachtoffer 1] meermalen met een mes in de (onder)arm en in de hand te steken;
feit 2
op 6 november 2023 te Amsterdam opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een regenpak en poppenjurken en een kleed en papieren folders, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten de woning gelegen aan de [adres] en de daarin aanwezige inboedel en voor naastgelegen woningen en de daarin aanwezige inboedel, en
- levensgevaar voor een ander, te weten de zich in de naastgelegen woningen bevindende perso(o)n(en),
te duchten was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

7.De strafbaarheid van de feiten in zaak A

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte in zaak A

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf en maatregel in zaak A

9.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar in zaak A onder 1, subsidiair, en 2 en in zaak B, primair, bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren, met aftrek van voorarrest, en tot de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) met voorwaarden als bedoeld in artikel 38 Sr. Daarbij heeft de officier van justitie verzocht de voorwaarden op te leggen zoals geadviseerd door GGZ Reclassering Inforsa te Amsterdam in haar reclasseringsadvies van 15 augustus 2024 (hierna: het reclasseringsadvies). Ook heeft de officier van justitie de dadelijke uitvoerbaarheid van de tbs-maatregel gevorderd. De officier van justitie heeft tot slot gevorderd dat de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (hierna: GVM) als bedoeld in artikel 38z Sr zal worden opgelegd.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de omstandigheid dat behandeling de voorkeur geniet boven een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan de periode die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Tevens dient er rekening mee te worden gehouden dat verdachte ‘minstens in verminderde mate’ toerekeningsvatbaar wordt beschouwd. Verder heeft de verdediging betoogd dat een tbs-maatregel disproportioneel is en een minder ingrijpend alternatief zoals een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden mogelijk is.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder laten meewegen dat verdachte [slachtoffer 1] meermalen met een mes heeft gestoken. Als gevolg hiervan heeft [slachtoffer 1] ontsierende littekens op haar arm en handpalm opgelopen, waarmee zij zal moeten blijven rondlopen. Ook wordt zij elke dag als zij deze littekens ziet, geconfronteerd met wat er is gebeurd. Verder kan zij door de verminderde functionaliteit haar vingers haar hand niet meer op de wijze gebruiken zoals zij dat daarvoor deed. Dit zijn nare gevolgen voor [slachtoffer 1] die verdachte met zijn handelen heeft veroorzaakt.
Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan brandstichting door bewust op drie plekken in de woning aan de [adres] brand te stichten. Dit moet voor de buren van deze woning zeer beangstigend zijn geweest. Als namelijk midden in de nacht in een tussenwoning een brand woedt, bestaat er voor de bewoners van de aangrenzende woningen de reële kans dat die brand zal overslaan waardoor zij zelf in het nauw komen. Verdachte heeft zich hier niet door laten weerhouden en dit gevaar op de koop toegenomen. Dat deze drie branden uiteindelijk niet zijn uitgegroeid tot een hele grote brand en niemand is overleden, zijn gelukkige omstandigheden die geenszins aan het handelen van verdachte te wijten zijn. De brand heeft wel brand-, roet- en waterschade aan de woning en de inboedel toegebracht, waardoor de huurster van de woning, [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ), en de eigenaar, Stadgenoot, schade hebben geleden.
Uit de verklaring van verdachte blijkt dat hij het in zijn hoofd had gehaald dat [slachtoffer 1] hem in de val had gelokt en dat er mogelijk andere personen naar de woning zouden komen. Dat verdachte vervolgens op een dergelijke buitenproportionele wijze handelde, acht de rechtbank zorgelijk. Klaarblijkelijk deinst verdachte er niet voor terug om zwaar geweld toe te passen als hij zich in het nauw gedreven voelt en dit maakt hem onberekenbaar. Ook de onverschillige wijze waarop verdachte in eerste instantie over de brand heeft verklaard, baart de rechtbank zorgen. Verdachte heeft namelijk het met betrekking tot de brand verklaard dat het een “pesterijtje” was en ziet dus het gevaar dat hij had kunnen veroorzaken, niet in.
Het voorgaande betekent dat niet kan worden volstaan met een lichtere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een aantal maanden. Dit sluit ook aan bij het oriëntatiepunt van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht voor het opzettelijk toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen). Daar komt bovenop dat verdachte ook wordt veroordeeld voor brandstichting.
Persoon van verdachte
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) blijkt dat verdachte eerder voor beschadiging is veroordeeld. De rechtbank weegt dit bij de straftoemeting in het nadeel van verdachte mee.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het Pro Justitia psychiatrisch onderzoek van 15 mei 2024, opgesteld door M.H. Diawara, psychiater en het Pro Justitia psychologisch onderzoek van 17 mei 2024, opgemaakt door A.Y.M. van Esch, GZ- psycholoog in opleiding en onder supervisie van M.L. de Groot, GZ-psycholoog.
In het psychiatrisch onderzoek heeft de psychiater geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een psychotische stoornis door een middel en een stoornis in het gebruik van amfetamine (Chrystal Meth). Ten tijde van het tenlastegelegde had verdachte veel last van paranoïde waandenkbeelden en gaf hij een vertekende betekenis aan de gebeurtenissen om hem heen. Geadviseerd wordt dan ook om het tenlastegelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
In het psychologisch onderzoek heeft de psycholoog beschreven dat bij verdachte sprake is van een psychotische stoornis, een stoornis in gebruik van chrystal meth en een narcistische persoonlijkheidsstoornis met theatrale kenmerken. Verdachte werd ten tijde van het ten laste gelegde grotendeels geleid door psychotische angst en achterdocht en had slechts in beperkte mate grip op zijn denken, voelen en handelen. Ook de psycholoog heeft geadviseerd om verdachte de ten laste gelegde feiten minimaal in (sterk) verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank neemt deze conclusies van de psycholoog en psychiater over en maakt deze tot de hare. Zij zal dan ook de bewezen verklaarde feiten in verminderende mate aan verdachte toerekenen.
Gevangenisstraf
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van zestien maanden passend en geboden. Deze straf wijkt af van wat de officier van justitie heeft gevorderd, omdat verdachte wordt vrijgesproken van het in zaak B ten laste gelegde. Ook hecht de rechtbank er waarde aan dat verdachte ter beveiliging van de maatschappij zo spoedig mogelijk wordt behandeld, zoals hierna zal worden overwogen.
Oplegging van de tbs-maatregel met voorwaarden
De rechtbank heeft vastgesteld dat aan de wettelijke voorwaarden voor het opleggen van een tbs-maatregel is voldaan: de bewezen geachte feiten zijn misdrijven waarop de wet een gevangenisstraf van vier jaren of meer stelt, tijdens het begaan van de feiten bestond bij verdachte een ziekelijke stoornis van de geestvermogens (zoals hiervoor beschreven) en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen en goederen eist het opleggen van deze maatregel.
Zoals hiervoor genoemd heeft de rechtbank acht geslagen op de Pro Justitia rapportages van de psycholoog en psychiater. Hierin staat – samengevat – dat wanneer verdachte zonder behandeling zou terugkeren in de maatschappij, de kans op recidive in geweldsdelicten als hoog wordt ingeschat. Gezien de ernst van de problematiek heeft verdachte een intensieve en langdurige behandeling nodig, waarbij hij eerst klinisch (minimaal zes maanden) moet worden behandeld. Verdachte leidt aan zelfoverschatting en vanwege zijn beperkte ziektebesef, inzicht en behandelmotivatie heeft hij een stok achter de deur nodig. Zowel de psycholoog als de psychiater adviseren dat verdachte een tbs-maatregel met voorwaarden zal worden opgelegd. Volgens de psychiater en de psycholoog zijn er bij een tbs-maatregel met voorwaarden meer garanties dat verdachte de noodzakelijke langdurige recidive verlagende behandeling en begeleiding krijgt, ook als hij de voorwaarden onvoldoende nakomt. Een behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden wordt door de deskundigen minder wenselijk geacht, omdat de jarenlang noodzakelijk te achten behandeling en begeleiding om het recidiverisico te verlagen daarmee onvoldoende wordt gegarandeerd. Als verdachte zijn voorwaarden schendt, wordt die behandeling namelijk afgebroken en dan zou verdachte onbehandeld weer in de maatschappij terugkeren.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het reclasseringsadvies waarin de reclassering positief heeft geadviseerd over een tbs-maatregel met de door haar opgesomde voorwaarden en te kennen heeft gegeven dat zij het toezicht hierop kan uitoefenen. Verdachte heeft zich bereid verklaard tot medewerking aan deze voorwaarden. Ter zitting is J.S.J.A. Pattikawa (hierna: Pattikawa) van de reclassering als deskundige gehoord en heeft zij het door haar opgemaakte rapport nader toegelicht en bevestigd. Tevens heeft zij gespecificeerd in welke zorginstelling verdachte kan worden opgenomen en op welke termijn.
De rechtbank neemt de adviezen van de psycholoog, psychiater en de reclassering over en maakt die tot de hare. Gelet op deze adviezen zal de rechtbank naast de onvoorwaardelijke gevangenisstraf verdachte ook een tbs-maatregel met voorwaarden opleggen, zoals hierna in het dictum vermeld. Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, acht de rechtbank deze maatregel proportioneel. Uit het advies van zowel de psycholoog als de psychiater blijkt immers dat een behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden onwenselijk wordt geacht, omdat dan het risico bestaat dat verdachte onbehandeld in de maatschappij terugkeert.
Ongemaximeerde tbs in geval van omzetting
De rechtbank overweegt dat de maatregel van terbeschikkingstelling wordt opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Verdachte wordt immers onder 1 subsidiair veroordeeld voor zware mishandeling en onder 2 voor brandstichting, terwijl daarvan levensgevaar te duchten is. De maatregel kan daarom bij omzetting naar tbs met dwangverpleging langer duren dan vier jaar.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De rechtbank houdt er ernstig rekening mee dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Zij zal daarom bevelen dat de tbs-maatregel met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
Geen oplegging GVM
De rechtbank ziet – anders dan de officier van justitie heeft gevorderd – geen aanleiding om verdachte een GVM op te leggen. Daarvoor is het volgende van belang.
Een tbs-maatregel met voorwaarden kan volgens de wet maximaal negen jaar duren. Gelet op die lange termijn dient er naar het oordeel van de rechtbank te worden onderbouwd waarom het in dit specifieke geval noodzakelijk is om een verdachte ook na die termijn onder nader toezicht te houden. In deze zaak heeft de reclasseringsmedewerker Pattikawa ter zitting echter enkel toegelicht dat het op dit moment onduidelijk is of de termijn van negen jaar voldoende is. Deze onderbouwing is naar het oordeel van de rechtbank te algemeen en daarom onvoldoende om naast de tbs-maatregel met voorwaarden verdachte ook een GVM op te leggen.

10.Beslag in zaak A

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
een blauw kledingstuk;
een wit kledingstuk;
een grijs kledingstuk;
een mes;
een telefoon van het merk Oppo.
De kledingstukken zullen worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende en de telefoon zal aan verdachte worden teruggegeven. Anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, is de rechtbank van oordeel dat het mes dient te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende. Dit mes betreft immers een keukenmes en is daarom niet van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.

11.Ten aanzien van de benadeelde partij in zaak A

11.1.
De vordering
De benadeelde partij [slachtoffer 3] , de huurster van de woning, vordert € 1.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Verder heeft zij verzocht dat de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
11.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
11.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering van [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk te verklaren. Volgens haar is geen sprake van aantasting in de persoon op andere wijze en levert nader onderzoek een onevenredige belasting van het strafgeding op.
11.4.
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van [slachtoffer 3] is gegrond op de stellingen dat de brand in haar woning als een ernstige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer moet worden beschouwd en dat zij als gevolg daarvan psychische gevolgen heeft ondervonden. Volgens haar is daarom sprake van aantasting in de persoon, waardoor zij vergoeding van immateriële schade toekomt. De rechtbank volgt [slachtoffer 3] echter niet in haar stellingen en overweegt daartoe het volgende.
Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft een benadeelde onder andere recht op immateriële schadevergoeding indien hij op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Onder aantasting in de persoon op ‘andere wijze’ valt in ieder geval geestelijk letsel. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is nodig dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
[slachtoffer 3] heeft nagelaten met concrete gegevens te onderbouwen dat zij als gevolg van de brand psychische schade heeft opgelopen. Hierdoor kan in ieder geval niet naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel worden vastgesteld. Evenmin is sprake van een situatie dat het evident is dat [slachtoffer 3] als gevolg van de brandstichting psychische schade heeft ondervonden. De rechtbank weegt daarbij mee dat [slachtoffer 3] op het moment van de brand niet in of in de buurt van de woning aanwezig was. Zij is telefonisch door de buurvrouw op de hoogte gesteld en was pas bij de woning nadat de brand al was gedoofd. Hoewel de rechtbank wil aannemen dat de brand voor [slachtoffer 3] nadelige gevolgen heeft gehad, is zij van oordeel dat in deze gegeven omstandigheden niet kan worden geconcludeerd dat het zo voor de hand ligt dat [slachtoffer 3] als gevolg van de brandstichting psychische schade heeft opgelopen. Dit betekent dat [slachtoffer 3] haar vordering onvoldoende heeft onderbouwd. Omdat het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden, is de rechtbank van oordeel dat de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. [slachtoffer 3] zal daarom niet-ontvankelijk in haar vordering worden verklaard. Zij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften in zaak A

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 37a, 38, 38a, 38e, 57, 157 en 302 Sr.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

13.Beslissing

Verklaart het in zaak A onder 1, primair, en in zaak B, primair en subsidiair, ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1, subsidiair, en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
in zaak A onder 1, subsidiair
zware mishandeling;
in zaak A onder 2
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
zestien (16) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast dat verdachte
ter beschikking zal worden gestelden stelt daarbij de volgende
voorwaarden:
  • Geen strafbaar feit plegen:Veroordeelde maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit.
  • Meewerken aan reclasseringstoezicht:Veroordeelde werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
o Veroordeelde meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is.
o Veroordeelde laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van veroordeelde vast te stellen.
o Veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om veroordeelde te helpen bij het naleven van de voorwaarden.
o Veroordeelde helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid.
o Veroordeelde werkt mee aan huisbezoeken.
o Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners.
o Veroordeelde vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering.
o Veroordeelde werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met veroordeelde, als dat van belang is voor het toezicht.
  • Opname in een zorginstelling:Veroordeelde laat zich opnemen de zorginstelling FPK Inforsa te Amsterdam of een soortgelijke instelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start zodra er een plaatsing mogelijk is. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing. Indien er aansluitend aan zijn detentie nog geen plek beschikbaar is, zal veroordeelde zijn medewerking aan een verblijf in het kader van een overbruggingsvoorziening, eveneens ter beoordeling van de Divisie Individuele Zaken.
  • Meewerken aan time-out:Als de reclassering dat nodig vindt en veroordeelde daarmee instemt, kan veroordeelde voor een time-out worden opgenomen in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling. Deze time-out duurt totdat de reclassering of veroordeelde deze beëindigt, maar maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar.
  • Ambulante behandeling:Veroordeelde laat zich behandelen door een nader te bepalen zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zo lang de zorginstelling en/of reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
  • Begeleid wonen of maatschappelijke opvang:Veroordeelde verblijft in een nader te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start zodra er een plaatsingsplek en -datum is. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
  • Drugsverbod:Veroordeelde gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
  • Alcoholverbod:Veroordeelde gebruikt geen alcohol, en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
  • Contactverbod:Veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze – direct of indirect – contact met het slachtoffer [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats ] ) zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
  • Dagbesteding:Veroordeelde spant zich in voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
  • Niet naar het buitenland:Veroordeelde gaat niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden, zonder toestemming van de reclassering.
  • Andere voorwaarden over het gedrag:Veroordeelde geeft openheid over zijn sociaal netwerk.
Geeft opdracht aan
GGZ Reclassering Inforsade terbeschikkinggestelde bij de naleving van die voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden
dadelijk uitvoerbaaris.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
1 STK Telefoontoestel (Omschrijving: PL1300-2023252115-G6419009, Blauw, merk: Oppo)
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
  • 1 STK Kleding (Omschrijving: PL1300-2023252115-G6418929, Blauw)
  • 1 STK Kleding (Omschrijving: PL1300-2023252115-G6418930, Wit)
  • 1 STK Kleding (Omschrijving: PL1300-2023252115-G6418931, Grijs)
  • 1 STK Mes (Omschrijving: PL1300-2023252115-G6438237)
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] en verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.D. Coumou, voorzitter,
mrs. K.A. Brunner en A.J.R.M. Vermolen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.K. Verbruggen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 september 2024.