9.3.Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder laten meewegen dat verdachte [slachtoffer 1] meermalen met een mes heeft gestoken. Als gevolg hiervan heeft [slachtoffer 1] ontsierende littekens op haar arm en handpalm opgelopen, waarmee zij zal moeten blijven rondlopen. Ook wordt zij elke dag als zij deze littekens ziet, geconfronteerd met wat er is gebeurd. Verder kan zij door de verminderde functionaliteit haar vingers haar hand niet meer op de wijze gebruiken zoals zij dat daarvoor deed. Dit zijn nare gevolgen voor [slachtoffer 1] die verdachte met zijn handelen heeft veroorzaakt.
Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan brandstichting door bewust op drie plekken in de woning aan de [adres] brand te stichten. Dit moet voor de buren van deze woning zeer beangstigend zijn geweest. Als namelijk midden in de nacht in een tussenwoning een brand woedt, bestaat er voor de bewoners van de aangrenzende woningen de reële kans dat die brand zal overslaan waardoor zij zelf in het nauw komen. Verdachte heeft zich hier niet door laten weerhouden en dit gevaar op de koop toegenomen. Dat deze drie branden uiteindelijk niet zijn uitgegroeid tot een hele grote brand en niemand is overleden, zijn gelukkige omstandigheden die geenszins aan het handelen van verdachte te wijten zijn. De brand heeft wel brand-, roet- en waterschade aan de woning en de inboedel toegebracht, waardoor de huurster van de woning, [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ), en de eigenaar, Stadgenoot, schade hebben geleden.
Uit de verklaring van verdachte blijkt dat hij het in zijn hoofd had gehaald dat [slachtoffer 1] hem in de val had gelokt en dat er mogelijk andere personen naar de woning zouden komen. Dat verdachte vervolgens op een dergelijke buitenproportionele wijze handelde, acht de rechtbank zorgelijk. Klaarblijkelijk deinst verdachte er niet voor terug om zwaar geweld toe te passen als hij zich in het nauw gedreven voelt en dit maakt hem onberekenbaar. Ook de onverschillige wijze waarop verdachte in eerste instantie over de brand heeft verklaard, baart de rechtbank zorgen. Verdachte heeft namelijk het met betrekking tot de brand verklaard dat het een “pesterijtje” was en ziet dus het gevaar dat hij had kunnen veroorzaken, niet in.
Het voorgaande betekent dat niet kan worden volstaan met een lichtere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een aantal maanden. Dit sluit ook aan bij het oriëntatiepunt van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht voor het opzettelijk toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen). Daar komt bovenop dat verdachte ook wordt veroordeeld voor brandstichting.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) blijkt dat verdachte eerder voor beschadiging is veroordeeld. De rechtbank weegt dit bij de straftoemeting in het nadeel van verdachte mee.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het Pro Justitia psychiatrisch onderzoek van 15 mei 2024, opgesteld door M.H. Diawara, psychiater en het Pro Justitia psychologisch onderzoek van 17 mei 2024, opgemaakt door A.Y.M. van Esch, GZ- psycholoog in opleiding en onder supervisie van M.L. de Groot, GZ-psycholoog.
In het psychiatrisch onderzoek heeft de psychiater geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een psychotische stoornis door een middel en een stoornis in het gebruik van amfetamine (Chrystal Meth). Ten tijde van het tenlastegelegde had verdachte veel last van paranoïde waandenkbeelden en gaf hij een vertekende betekenis aan de gebeurtenissen om hem heen. Geadviseerd wordt dan ook om het tenlastegelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
In het psychologisch onderzoek heeft de psycholoog beschreven dat bij verdachte sprake is van een psychotische stoornis, een stoornis in gebruik van chrystal meth en een narcistische persoonlijkheidsstoornis met theatrale kenmerken. Verdachte werd ten tijde van het ten laste gelegde grotendeels geleid door psychotische angst en achterdocht en had slechts in beperkte mate grip op zijn denken, voelen en handelen. Ook de psycholoog heeft geadviseerd om verdachte de ten laste gelegde feiten minimaal in (sterk) verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank neemt deze conclusies van de psycholoog en psychiater over en maakt deze tot de hare. Zij zal dan ook de bewezen verklaarde feiten in verminderende mate aan verdachte toerekenen.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van zestien maanden passend en geboden. Deze straf wijkt af van wat de officier van justitie heeft gevorderd, omdat verdachte wordt vrijgesproken van het in zaak B ten laste gelegde. Ook hecht de rechtbank er waarde aan dat verdachte ter beveiliging van de maatschappij zo spoedig mogelijk wordt behandeld, zoals hierna zal worden overwogen.
Oplegging van de tbs-maatregel met voorwaarden
De rechtbank heeft vastgesteld dat aan de wettelijke voorwaarden voor het opleggen van een tbs-maatregel is voldaan: de bewezen geachte feiten zijn misdrijven waarop de wet een gevangenisstraf van vier jaren of meer stelt, tijdens het begaan van de feiten bestond bij verdachte een ziekelijke stoornis van de geestvermogens (zoals hiervoor beschreven) en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen en goederen eist het opleggen van deze maatregel.
Zoals hiervoor genoemd heeft de rechtbank acht geslagen op de Pro Justitia rapportages van de psycholoog en psychiater. Hierin staat – samengevat – dat wanneer verdachte zonder behandeling zou terugkeren in de maatschappij, de kans op recidive in geweldsdelicten als hoog wordt ingeschat. Gezien de ernst van de problematiek heeft verdachte een intensieve en langdurige behandeling nodig, waarbij hij eerst klinisch (minimaal zes maanden) moet worden behandeld. Verdachte leidt aan zelfoverschatting en vanwege zijn beperkte ziektebesef, inzicht en behandelmotivatie heeft hij een stok achter de deur nodig. Zowel de psycholoog als de psychiater adviseren dat verdachte een tbs-maatregel met voorwaarden zal worden opgelegd. Volgens de psychiater en de psycholoog zijn er bij een tbs-maatregel met voorwaarden meer garanties dat verdachte de noodzakelijke langdurige recidive verlagende behandeling en begeleiding krijgt, ook als hij de voorwaarden onvoldoende nakomt. Een behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden wordt door de deskundigen minder wenselijk geacht, omdat de jarenlang noodzakelijk te achten behandeling en begeleiding om het recidiverisico te verlagen daarmee onvoldoende wordt gegarandeerd. Als verdachte zijn voorwaarden schendt, wordt die behandeling namelijk afgebroken en dan zou verdachte onbehandeld weer in de maatschappij terugkeren.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het reclasseringsadvies waarin de reclassering positief heeft geadviseerd over een tbs-maatregel met de door haar opgesomde voorwaarden en te kennen heeft gegeven dat zij het toezicht hierop kan uitoefenen. Verdachte heeft zich bereid verklaard tot medewerking aan deze voorwaarden. Ter zitting is J.S.J.A. Pattikawa (hierna: Pattikawa) van de reclassering als deskundige gehoord en heeft zij het door haar opgemaakte rapport nader toegelicht en bevestigd. Tevens heeft zij gespecificeerd in welke zorginstelling verdachte kan worden opgenomen en op welke termijn.
De rechtbank neemt de adviezen van de psycholoog, psychiater en de reclassering over en maakt die tot de hare. Gelet op deze adviezen zal de rechtbank naast de onvoorwaardelijke gevangenisstraf verdachte ook een tbs-maatregel met voorwaarden opleggen, zoals hierna in het dictum vermeld. Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, acht de rechtbank deze maatregel proportioneel. Uit het advies van zowel de psycholoog als de psychiater blijkt immers dat een behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden onwenselijk wordt geacht, omdat dan het risico bestaat dat verdachte onbehandeld in de maatschappij terugkeert.
Ongemaximeerde tbs in geval van omzetting
De rechtbank overweegt dat de maatregel van terbeschikkingstelling wordt opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Verdachte wordt immers onder 1 subsidiair veroordeeld voor zware mishandeling en onder 2 voor brandstichting, terwijl daarvan levensgevaar te duchten is. De maatregel kan daarom bij omzetting naar tbs met dwangverpleging langer duren dan vier jaar.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De rechtbank houdt er ernstig rekening mee dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Zij zal daarom bevelen dat de tbs-maatregel met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
De rechtbank ziet – anders dan de officier van justitie heeft gevorderd – geen aanleiding om verdachte een GVM op te leggen. Daarvoor is het volgende van belang.
Een tbs-maatregel met voorwaarden kan volgens de wet maximaal negen jaar duren. Gelet op die lange termijn dient er naar het oordeel van de rechtbank te worden onderbouwd waarom het in dit specifieke geval noodzakelijk is om een verdachte ook na die termijn onder nader toezicht te houden. In deze zaak heeft de reclasseringsmedewerker Pattikawa ter zitting echter enkel toegelicht dat het op dit moment onduidelijk is of de termijn van negen jaar voldoende is. Deze onderbouwing is naar het oordeel van de rechtbank te algemeen en daarom onvoldoende om naast de tbs-maatregel met voorwaarden verdachte ook een GVM op te leggen.