ECLI:NL:RBAMS:2024:5756

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 augustus 2024
Publicatiedatum
16 september 2024
Zaaknummer
11035740 \ CV EXPL 24-3608
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een bedrag bovenop een geleend bedrag met beroep op misbruik van omstandigheden

In deze zaak vordert eiser, wonende in [woonplaats 1], van gedaagde, wonende in [woonplaats 2], betaling van € 13.000 bovenop een geleend bedrag van € 7.000. Eiser stelt dat gedaagde dit bedrag moet betalen op basis van een gemaakte afspraak, terwijl gedaagde aanvoert dat hij gokverslaafd was en dat eiser misbruik heeft gemaakt van zijn omstandigheden. De kantonrechter heeft de procedure doorlopen, waarbij onder andere een dagvaarding, een antwoord en een mondelinge behandeling hebben plaatsgevonden. De kantonrechter oordeelt dat er geen sprake is van misbruik van omstandigheden, omdat eiser niet wist of kon weten dat gedaagde gokverslaafd was. De kantonrechter concludeert dat het onredelijk zou zijn om gedaagde volledig aan de afspraak te houden, omdat dit zou leiden tot een onaanvaardbare uitkomst. Gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van € 4.500, met wettelijke rente vanaf 28 juni 2022. Buitengerechtelijke kosten worden niet toegewezen, omdat niet is gebleken dat aan gedaagde een aanmaning is verstuurd die voldoet aan de wettelijke eisen. Gedaagde wordt verder in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 11035740 \ CV EXPL 24-3608
Vonnis van 23 augustus 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende in [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. E.C. Ramdihal,
tegen
[gedaagde],
wonende in [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 28 maart 2024, met producties,
- het antwoord van 11 mei 2024,
- het tussenvonnis van 30 mei 2024 waarin de mondelinge behandeling is bepaald,
- de mondelinge behandeling van 22 juli 2024, waarvan door de griffier zittingsaantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Daarna is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

2.1.
[eiser] vordert veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 13.000,00, met rente en kosten. Partijen hebben afgesproken dat [gedaagde] € 7.000,00 van [eiser] leent en drie weken later € 20.000 aan [eiser] terugbetaalt.
2.2.
[gedaagde] heeft € 7.000 aan [eiser] terugbetaald en vindt dat de vordering van
€ 13.000,00 moet worden afgewezen. Hij was bij het maken van de afspraak gokverslaafd en is van mening dat [eiser] van die omstandigheid misbruik heeft gemaakt. Ook vindt [gedaagde] het onredelijk dat hij door [eiser] aan de afspraak wordt gehouden om bovenop de geleende € 7.000,00 een bedrag van € 13.000,00 te betalen.
2.3.
De kantonrechter is van oordeel dat geen sprake is van misbruik van omstandigheden omdat [eiser] niet wist of kon weten dat [gedaagde] gokverslaafd was. De kantonrechter oordeelt dat het niet redelijk zou zijn om [gedaagde] helemaal aan de afspraak tot betaling van € 13.000,00 te houden omdat dit in de gegeven omstandigheden een onaanvaardbare uitkomst zou zijn. Wel redelijk is dat [gedaagde] nog € 4.500,00 met rente en kosten aan [eiser] betaalt. Hoe de kantonrechter tot haar oordeel komt, wordt hierna uitgelegd.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn het erover eens dat zij op 8 juni 2022 hebben afgesproken dat [eiser]
€ 7.000,00 aan [gedaagde] uitleent en [gedaagde] dit bedrag uiterlijk op 28 juni 2022 terugbetaalt met een premie van € 13.000,00. [gedaagde] heeft [eiser] gezegd dat hij dit zou realiseren met handel in kleding. Op 8 juni 2023 heeft [gedaagde] € 7.000,00 aan [eiser] terugbetaald. [gedaagde] wil het extra bedrag van € 13.000,00 niet aan [eiser] betalen. De vraag is of de redenen die [gedaagde] hiervoor heeft gegeven voldoende zijn.
Geen sprake van misbruik van omstandigheden
3.2.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat hij tijdens het maken van de afspraak met [eiser] gokverslaafd was en dat [eiser] van die omstandigheid misbruik heeft gemaakt. De kantonrechter oordeelt dat dit niet het geval is.
3.3.
Voor een geslaagd beroep op misbruik van omstandigheden moet aan drie vereisten zijn voldaan, namelijk 1) bijzondere omstandigheden, 2) misbruik en 3) oorzakelijk verband (artikel 3:44 lid 4 BW).
3.4.
[eiser] betwist dat [gedaagde] gokverslaafd was toen zij de afspraak maakten, voor hem was dat hoe dan ook totaal niet duidelijk. De kantonrechter stelt vast dat [eiser] in elk geval niet wist dat [gedaagde] toen actief gokverslaafd was.
3.5.
[gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling gezegd dat hij [eiser] niet heeft verteld over zijn gokverslaving. Ook heeft [gedaagde] niet tegen de kennissen en familieleden van [eiser] gezegd dat hij gokverslaafd was, hij heeft dat sowieso overal verborgen gehouden. Verder heeft [gedaagde] bevestigd dat in hun gezamenlijke kenniskring bekend was dat hij met textielhandel snel veel geld kon verdienen en geleende bedragen altijd keurig terugbetaalde, inclusief afgesproken extra bedragen van € 1.000,00 à € 2.000,00. Omdat [eiser] niet wist of had kunnen weten van de gokverslaving van [gedaagde] slaagt het beroep op misbruik van omstandigheden niet.
Onaanvaardbaar om [gedaagde] te houden aan de afspraak tot volledige betaling € 13.000,00
3.6.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat het onredelijk is dat hij € 13.000,00 aan [eiser] moet betalen terwijl hij € 7.000,00 heeft geleend. De kantonrechter begrijpt dit verweer als een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid uit artikel 6:248 lid 2 BW. Dit artikel is een uitzondering op de hoofdregel dat overeenkomsten, dus ook de afspraak van [gedaagde] en [eiser] , moeten worden nagekomen. De vraag is hier of het in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [gedaagde] door [eiser] in zijn geheel aan de afspraak wordt gehouden om € 13.000,00 extra te betalen.
3.7.
Voor het antwoord is in de eerste plaats van belang het verhaal van [gedaagde] dat is beschreven in nummer 3.5 hiervoor. [gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling verder nog gezegd dat het initiatief voor de afspraak van zijn kant kwam. [eiser] en hij waren in contact gekomen via wederzijdse kennissen. Ze hadden afgesproken in een restaurant. [gedaagde] heeft daar zelf aan [eiser] voorgesteld dat als die hem € 7.000,00 uitleende, hij hem drie weken later € 20.000,00 terug zou betalen omdat hij met die € 7.000,00 veel geld kon verdienen in de kledinghandel. [eiser] heeft met dat voorstel ingestemd. [gedaagde] wist op dat moment al dat het voor hem onmogelijk zou zijn om met kledinghandel binnen drie weken van € 7.000 een bedrag van € 20.000,00 te realiseren. Volgens hem heeft hij het voorstel aan [eiser] gedaan uit wanhoop in een periode dat het niet goed hem ging door zijn gokverslaving. De kantonrechter wil aannemen dat [gedaagde] inderdaad handelde vanuit zijn verslaving, want iemand met wie het wel goed gaat, maakt dit soort afspraken niet. Ook heeft [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling gezegd dat hij in die periode ook van andere kennissen van hem en [eiser] geld leende voor zijn handel in kleding, ook met veel hogere terugbetalingen dan hij geleend had. Bij die andere kennissen is het gelukt om het afgesproken bedrag te betalen. Alleen was bij hen de hoogte van het extra bedrag veel lager dan zoals afgesproken met [eiser] . Het zou bij die anderen gaan om een extra bedrag van
€ 1.000,00 of € 2.000,00.
3.8.
[eiser] heeft naar voren gebracht dat hij de afspraak met [gedaagde] zag als een investering met een grote winstkans. [gedaagde] deed een moeilijk te weigeren voorstel. Hij heeft aan [gedaagde] geen zekerheid of onderpand voor de terugbetaling gevraagd. Hoewel [eiser] een voorzichtig iemand is, heeft hij bewust het risico genomen dat [gedaagde] niet zou terugbetalen, omdat hij ervan durfde uit te gaan dat [gedaagde] de gemaakte afspraak zou nakomen. [eiser] had namelijk navraag had gedaan bij kennissen over de terugbetaling door [gedaagde] van zijn leningen en zij hadden hem gezegd dat zij de inleg van [gedaagde] hadden teruggekregen. Ook heeft [eiser] na het maken van de afspraak met [gedaagde] gezien dat een kennis het geleende bedrag en het extra bedrag van [gedaagde] had ontvangen op zijn bankrekening. [eiser] heeft gezegd dat hij uiteindelijk is gezwicht voor het verleidelijke aanbod van [gedaagde] .
3.9.
In deze omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [gedaagde] door [eiser] in zijn geheel aan de afspraak wordt gehouden om aanvullend € 13.000,00 te betalen. [eiser] had namelijk moeten begrijpen dat het aanbod van [gedaagde] om binnen drie weken een geldlening van
€ 7.000 terug te betalen met daarbovenop een extra bedrag van € 13.000,00 wel eens niet realistisch was. Hij had kunnen bedenken dat voor [gedaagde] andere beweegredenen meespeelden om zo’n afspraak te maken. Naar eigen zeggen is [eiser] een oud-politieman. Dat de kledinghandel van [gedaagde] zo winstgevend was dat hij van een investering van [eiser] van € 7.000,00 binnen drie weken € 20.000,00 kon maken, ligt sowieso niet erg voor de hand. En als de kledinghandel zo enorm winstgevend zou zijn als [gedaagde] beweerde, zou [eiser] het verdacht moeten vinden dat [gedaagde] steeds kortlopende geldleningen aanging met kennissen. [eiser] heeft zich op basis van één gesprek in een restaurant en de berichten van kennissen laten overtuigen om het buitengewone aanbod van [gedaagde] aan te nemen, maar had daarbij moeten begrijpen dat [gedaagde] niet zonder reden een aanbod deed dat voor hem zo nadelig was. Daarnaast ging het bij de leningen met de anderen steeds om een veel lager extra bedrag. Het lag daarom niet voor de hand dat [gedaagde] € 13.000,00 bovenop de geleende € 7.000,00 aan [eiser] zou kunnen betalen.
Door [eiser] gevorderde hoofdsom toewijsbaar tot € 4.500,00
3.10.
De kantonrechter is dus van oordeel dat [eiser] geen aanspraak kan maken op het gehele bedrag van € 13.000,00. Ervan uitgaande dat afspraken moeten worden nagekomen, zou het ook niet redelijk zijn als [gedaagde] zich helemaal niet aan de door hem zelf voorgestelde afspraak zou hoeven houden. Vooral omdat [eiser] een jaar heeft moeten wachten op de terugbetaling van zijn uitgeleende € 7.000,00. De kantonrechter vindt het, gelet op alle omstandigheden van dit geval, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar dat [gedaagde] de afspraak met [eiser] nakomt door hem nog € 4.500,00 extra te betalen.
Wettelijke rente toewijsbaar vanaf 28 juni 2022
3.11.
De kantonrechter begrijpt uit de dagvaarding dat [eiser] de wettelijke rente over de toegewezen hoofdsom vordert vanaf de fatale datum van 28 juni 2022. [gedaagde] heeft de rente niet betwist. De wettelijke rente vanaf 28 juni 2022 over de toegewezen hoofdsom van
€ 4.500,00 komt voor toewijzing in aanmerking.
Buitengerechtelijke kosten niet toewijsbaar
3.12.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) is van toepassing. Het verzuim is na 1 juli 2012 ingetreden. De kantonrechter overweegt dat [gedaagde] in dit geval gelijk kan worden gesteld aan een consument. Daarom moet de kantonrechter controleren of is voldaan aan de dan geldende extra eisen voor de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten (artikel 6:96 lid 5 en 6 BW). De gevorderde vergoeding komt niet voor toewijzing in aanmerking. Er is namelijk niet gebleken dat aan [gedaagde] een aanmaning is verstuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW.
3.13.
[gedaagde] wordt grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
136,72
- griffierecht
706,00
- salaris gemachtigde
542,00
(2 punten × € 271,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.519,72

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 4.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 28 juni 2022, tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.519,72, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Q.R.M. Falger, bijgestaan door mr. N. Noordmans, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2024.