ECLI:NL:RBAMS:2024:5719

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 september 2024
Publicatiedatum
12 september 2024
Zaaknummer
24/830
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen legesaanslag omgevingsvergunning ongegrond verklaard

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen een legesaanslag van € 2.473,57 die aan hem is opgelegd in verband met een aanvraag om een omgevingsvergunning. De legesaanslag werd opgelegd op 26 mei 2023, en verweerder bleef bij de bestreden uitspraak van 19 december 2023 op het bezwaar van eiser. De rechtbank heeft het beroep op 3 september 2024 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.J. van Nuland.

De rechtbank oordeelt dat de legesaanslag niet onevenredig nadelig is voor eiser. Eiser had een conceptaanvraag ingediend voor het wijzigen van de bestemming van een bedrijfsgebouw naar woningen, maar trok zijn aanvraag in op advies van de gemeente. De rechtbank stelt vast dat het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam vanaf het begin heeft aangegeven mee te willen werken aan een bestemmingsplanherziening, en dat het aan eiser was om zijn aanvraag in te dienen. De rechtbank concludeert dat de legesverordening correct is toegepast en dat er geen onbillijkheden van overwegende aard zijn aangetoond.

De rechtbank wijst erop dat de hoogte van de leges niet direct gerelateerd is aan de kosten die de gemeente heeft gemaakt voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft ook niet aangetoond dat de gemeente niet tijdig heeft gehandeld. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding van griffierecht of proceskosten ontvangt. De uitspraak is gedaan door rechter mr. J.F. Kuiken en is openbaar uitgesproken op 13 september 2024.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 24/830

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 september 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit Amsterdam, eiser

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. D.A. Robinson).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen een aan hem opgelegde legesaanslag.
Op 26 mei 2023 heeft verweerder een legesaanslag van € 2.473,57 opgelegd aan eiser in verband met een aanvraag om een omgevingsvergunning.
Met de bestreden uitspraak van 19 december 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder daarbij gebleven.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 3 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, vergezeld door mr. J.J. van Nuland en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht aan eiser een legesaanslag heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat aan deze procedure voorafging
3. Op 5 maart 2022 heeft eiser een conceptaanvraag omgevingsvergunning ingediend voor het wijzigen van de bestemming bedrijf naar een woonbestemming op de locatie [adres] in Amsterdam, om daar nieuwe woningen te realiseren. Eiser heeft hier in een brief van 18 augustus 2022 een positieve beoordeling voor gekregen. Bij deze positieve beoordeling heeft stadsdeel Noord namens het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (het college) aangegeven dat die mee wil werken aan de nieuwe woningen, mits deze wijziging mogelijk wordt gemaakt door middel van een wijziging van het omgevingsplan. Het college heeft daarbij aangegeven dat eiser voor het vervolg een verzoek kan indienen bij de gemeenteraad voor het vaststellen van een nieuw omgevingsplan, waarmee in de woningbouw wordt voorzien. In dezelfde brief is vervolgens vermeld wat eiser kan doen om een bestemmingsplanherziening te bewerkstelligen. Het college heeft verder aangegeven dat de Omgevingswet op 1 januari 2023 in werking treedt. Het ontwerp van het nieuwe bestemmingsplan dient daarom vóór 1 januari 2023 ter inzage te worden gelegd omdat het initiatief anders onder de nieuwe wetgeving zal vallen. Het college heeft aangegeven dat, gezien de voorbereidingen die daarvoor nodig zijn, het uiterst onzeker is of dit haalbaar is.
4. Vervolgens heeft eiser in januari 2023 een aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor het wijzigen van het gebruik van het bestaande bedrijfsgebouw naar een woning. Omdat eiser de aanvraag niet juist had ingevuld, heeft hij op advies van de medewerker van het college de aanvraag ingetrokken en op 10 februari 2023 een nieuwe aanvraag omgevingsvergunning ingediend. Op 25 mei 2023 heeft eiser deze aanvraag ingetrokken.
5. Op 26 mei 2023 heeft verweerder aan eiser een legesaanslag opgelegd voor de aanvraag omgevingsvergunning van 10 februari 2023. Met de bestreden uitspraak is verweerder daarbij gebleven.
Overwegingen
6. Dat leges geheven worden voor de behandeling van een aanvraag van een omgevingsvergunning en voor welk bedrag, wordt geregeld in de Legesverordening Amsterdam 2023 (de verordening) met de daarbij behorende tarieventabel.
7. Eiser betwist niet dat sprake is van een belastbaar feit waarvoor, op grond van de verordening, leges geheven moeten worden. [1] Hij vindt dat de toepassing van de verordening in zijn geval onevenredig nadelig uitpakt, dan wel in strijd is met de hardheidsclausule. Hij voert daartoe aan dat de intrekking van de aanvraag plaatsgevonden heeft op verzoek van de gemeente en niet primair op eigen initiatief. Daarnaast heeft het college niet of nauwelijks werkzaamheden verricht op eisers aanvraag. Zo zijn er geen onderzoeken naar de Omgevingsdienst verstuurd, heeft er geen interne beoordeling plaatsgevonden en is er geen oordeel geveld door de welstandscommissie of een stedenbouwkundige. Er zijn dus geen of nauwelijks kosten gemaakt. De kosten die het college heeft gemaakt staan dan ook niet in verhouding tot het bedrag dat eiser aan leges moet betalen. Verder verzet de wet zich niet tegen planologisch afwijken op basis van een aanvraag omgevingsvergunning. Eiser stond dus in zijn recht om een dergelijke aanvraag in te dienen.
8. Eiser heeft zich in beroep voor het eerst beroepen op een hardheidsclausule. In de verordening is geen hardheidsclausule opgenomen. In artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) is een dergelijke clausule wel opgenomen. De toepassing daarvan is op grond van artikel 231, tweede lid, onderdeel a, van de Gemeentewet bij gemeentelijke belastingen voorbehouden aan het college. Het college heeft in het verweerschrift aangegeven hier geen toepassing aan te willen geven. Dit artikel is bedoeld om tegemoet te komen aan onbillijkheden van overwegende aard die zich kunnen voordoen bij de toepassing van de belastingwet. Het gaat daarbij om gevolgen van het toepassen van een belastingwet die niet de bedoeling van die wet zou kunnen zijn geweest. Volgens verweerder is in dit geval echter niet gebleken van onbillijkheden van overwegende aard. De rechtbank kan verweerder hierin volgen. De beroepsgrond slaagt niet.
9. De rechtbank vat het beroep van eiser op de hardheidsclausule ook op als beroep op het evenredigheidsbeginsel. Het evenredigheidsbeginsel houdt in dat de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.
10. De rechtbank overweegt dat eiser een conceptaanvraag heeft ingediend bij het college. Daar is een positieve beoordeling op gevolgd. In de beoordeling heeft het college de volgens haar te volgen weg beschreven: een wijziging in het bestemmingsplan zodat op de projectlocatie niet meer de bestemming ‘Bedrijf-1’, maar de bestemming ‘Wonen’ geldt. Uit de beoordeling op de conceptaanvraag valt volgens de rechtbank af te leiden dat het college wilde meewerken aan het bouwplan maar alleen via de weg van herziening van het bestemmingsplan. Dat het college in de positieve beoordeling eerst spreekt van een omgevingsplan en verderop van bestemmingsplan doet er niet aan af dat deze intentie van het college duidelijk was. Eiser stelt terecht dat de wet zich niet verzet tegen het doen van een aanvraag omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan. Het stond eiser vrij om deze aan te vragen en dit heeft hij ook gedaan. Het is dan aan het college om die aanvraag in behandeling te nemen. Dat is gebeurd. Daarnaast is een mailwisseling ontstaan onder meer over de vraag of het college voordat de Omgevingswet in werking treedt een bestemmingsplanherziening kan garanderen. In een e-mail van 11 april 2023 heeft een medewerker van de gemeente eiser meegedeeld dat niet het college, maar de gemeenteraad bevoegd is om het bestemmingsplan te herzien. De medewerker heeft eiser vervolgens de optie geboden om de aanvraag ofwel in te trekken, ofwel een beslissing op de aanvraag af te wachten waarbij de aanvraag afgewezen wordt. Eiser heeft er vervolgens voor gekozen om de aanvraag in te trekken. Anders dan eiser betoogt, ziet de rechtbank in de mailwisseling die eiser met de medewerker van de gemeente heeft gehad niet dat het college eiser verzocht of verplicht heeft om de aanvraag in te trekken. Nu het college van meet af aan duidelijk heeft gemaakt mee te willen werken aan een bestemmingsplanherziening, valt niet in te zien waarom het college te verwijten valt dat eiser een aanvraag omgevingsvergunning gedaan heeft en hij die vervolgens weer in heeft getrokken. Dat eiser gelet op de toekomstige werking van de Omgevingswet duidelijkheid wilde en dit probeerde te verkrijgen door een aanvraag omgevingsvergunning te doen in plaats van om een bestemmingsplanherziening te verzoeken is begrijpelijk, maar maakt niet dat het heffen van leges voor de behandeling daarvan onevenredig is.
11. Dat de kosten die de het college heeft gemaakt niet zouden opwegen tegen de hoogte van de legesaanslag kan eiser, voor zover daar al sprake van is, niet baten. Uit arresten van de Hoge Raad volgt dat tussen de hoogte van de geheven leges enerzijds en de omvang van de ter zake van gemeentewege verstrekte diensten, dan wel de door de gemeente gemaakte kosten anderzijds, geen rechtstreeks verband is. [2] Het standpunt van eiser dat hij al leges heeft betaald voor een bestemmingsplanherziening, zodat de kosten zijn gedekt, volgt de rechtbank niet. Dit maakt immers niet dat hij de leges voor de aanvraag omgevingsvergunning niet hoeft te betalen. Dit betreffen immers losstaande werkzaamheden.
12. Op de zitting heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat gemeente de wettelijke plicht heeft om zo spoedig mogelijk aan te geven of zij bevoegd gezag is en dat is pas na acht weken gedaan. Als dat tijdig was gedaan dan had eiser minder leges hoeven te betalen. Deze grond kan de rechtbank niet volgen. In de hiervoor bedoelde e-mail van 11 april 2023 is aangegeven dat de gemeenteraad bevoegd is van verzoeken tot bestemmingsplanherziening kennis te nemen. Uit de e-mail volgt niet dat het college niet bevoegd zou zijn om op de aanvraag omgevingsvergunning te beslissen, hetgeen ook niet het geval is. Deze bevoegdheidsverdeling valt bovendien af te leiden uit de positieve beoordeling van 18 augustus 2022, zodat deze ook voordat eiser de aanvraag had ingediend al kenbaar had kunnen zijn bij eiser.
13. Eiser heeft er verder op gewezen dat het college er belang bij heeft dat de aanvraag laat wordt ingetrokken. De verordening is namelijk zo opgebouwd dat hoe meer tijd er verstrijkt tussen indiening van de aanvraag omgevingsvergunning en intrekking daarvan, hoe meer leges er verschuldigd zijn. Ook om die reden had het college eiser eerder moeten informeren. Deze beroepsgrond slaagt ook niet. Zoals de rechtbank hiervoor al heeft overwogen had eiser uit de beoordeling van 18 augustus 2022 immers al kunnen afleiden dat het college niet wilde meewerken aan een aanvraag omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan. Met deze kennis heeft eiser er toch voor gekozen om die aanvraag te doen en er later na intern beraad voor gekozen om die aanvraag weer in te trekken. Het voorkomen van (hogere) legeskosten had hij zelf in de hand.
14. Tot slot is vanwege de intrekking op grond van de Legesverordening niet 100% in rekening gebracht van de verschuldigde leges, maar 75%. Niet kan worden gezegd dat het legesbesluit onevenredige gevolgen heeft voor eiser.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F. Kuiken, rechter, in aanwezigheid van
mr.C.J. van ‘t Hoff, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
13 september 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 2, aanhef en onder a, van de verordening in samenhang met paragraaf 3.1.3 van de tarieventabel.
2.Zie de arresten van 24 december 1997 (BNB 1998/70) en 14 augustus 2009 (ECLI:NL:HR:2009:Bl1943).