ECLI:NL:RBAMS:2024:57

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 januari 2024
Publicatiedatum
8 januari 2024
Zaaknummer
22/5147
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bewonersparkeervergunning wegens eigen garage en aard- en nagelvast verbouwde garage

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 10 januari 2024, wordt het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn bewonersparkeervergunning beoordeeld. Eiser, woonachtig in Amsterdam, had twee bewonersvergunningen, maar het college van burgemeester en wethouders heeft deze vergunningen ingetrokken omdat eiser een eigen garage heeft. Eiser stelt dat zijn garage niet als stallingsplaats kan dienen, omdat deze aard- en nagelvast verbouwd is, waardoor er geen auto meer in past. De rechtbank oordeelt echter dat het college terecht de vergunning heeft ingetrokken, omdat eiser in principe beschikt over een stallingsplaats en de verbouwing van de garage niet als aard- en nagelvast kan worden aangemerkt. De rechtbank concludeert dat de kasten en andere aanpassingen in de garage eenvoudig te verwijderen zijn zonder sloopwerk. Eiser's beroep op het vertrouwensbeginsel wordt afgewezen, omdat er geen ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door de gemeente die de intrekking van de vergunning zouden uitsluiten. Ook het beroep op het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel slaagt niet, aangezien het college voldoende heeft gemotiveerd waarom de vergunning is ingetrokken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/5147

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit Amsterdam, eiser ( [eiser] )

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder (het college)
(gemachtigde: mr. D.F. Rosenbaum).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van [eiser] tegen het intrekken van zijn bewoners(parkeer)vergunning per 1 april 2023.
1.2.
Met het bestreden besluit van 20 september 2022 op het bezwaar van [eiser] is het college bij dat besluit gebleven.
1.3.
[eiser] heeft hiertegen beroep ingesteld. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 24 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiser] , zijn partner [naam] , en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit

2.
2.1.
[eiser] woont op [adres] te Amsterdam en heeft twee bewonersvergunningen, waarvan een voor het kenteken [nummer] . Het college heeft deze vergunning op 16 juni 2022 ingetrokken per 1 april 2023.
2.2.
Het college stelt zich op het standpunt dat [eiser] op zijn adres kan beschikken over een eigen stallingsplaats. Bij zijn woning heeft [eiser] namelijk een garage. Op het adres van [eiser] geldt een maximum van twee bewonersvergunningen. Als een woning een eigen stallingsplaats heeft, wordt die afgetrokken van het totaal aantal vergunningen dat [eiser] kan krijgen. De garage is volgens het college niet aard- en nagelvast verbouwd. Daarom geldt op [eiser] adres een maximum van één bewonersvergunning. Er zijn dus ten onrechte twee vergunningen uitgegeven op zijn adres. [eiser] beroep op het vertrouwensbeginsel treft geen doel.
2.3.
Volgens [eiser] kan hij zijn garage niet gebruiken als stallingsplaats, omdat de garage verbouwd is waardoor er geen auto meer in past.

Beoordeling door de rechtbank

3.
3.1.
De rechtbank beoordeelt of het college terecht de bewonersvergunning heeft ingetrokken.
3.2.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat [eiser] geen gelijk krijgt
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is de garage aard- en nagelvast verbouwd?
4.
4.1.
In de toelichting op artikel 9 van de Parkeerverordening 2013 staat: “
Indien, voordat een beleidsvoornemen tot invoering van betaald parkeren is vrijgegeven, stallingplaatsen aard- en nagelvast zijn verbouwd en redelijkerwijs niet meer als stallingplaats bruikbaar zijn, worden deze stallingsplaatsen niet afgetrokken van het recht op parkeervergunningen”.
4.2.
Tussen partijen staat vast dat de huidige inrichting van de garage al bestond in 2018, toen het betaald parkeren op het aders van [eiser] werd ingevoerd. Het geschil gaat over de vraag of de garage aard- en nagelvast is verbouwd, en redelijkerwijs niet meer als stallingsplaats te gebruiken is.
4.3.
Volgens [eiser] is de garage aard- en nagelvast verbouwd, omdat de verbouwing niet zonder sloopwerk of schade ongedaan gemaakt kan worden. De ruimte kan volgens hem niet gebruikt of aangemerkt worden als stallingsplaats.
4.4.
De rechtbank oordeelt als volgt. De woning van [eiser] beschikt over een garage. Het college mocht er daarom vanuit gaan dat [eiser] in principe beschikt over een stallingsplaats. Het is dan vervolgens aan [eiser] om aan te voeren dat hij de garage niet meer kan gebruiken om zijn auto te stallen, omdat de garage aard- en nagelvast is verbouwd. Op de foto’s die [eiser] heeft overgelegd is te zien dat er kasten in de garage zijn geplaatst en een ijskast. [eiser] gebruikt de garage als opslag. Door de kasten past er geen auto meer in de garage. [eiser] heeft op zitting toegelicht dat deze kasten met schroeven aan de muur zijn bevestigd. De rechtbank is met het college van oordeel dat het plaatsen van losse kasten en deze met schroeven aan de muur bevestigen, niet als een aard- en nagelvaste verbouwing wordt aangemerkt. Dergelijke kasten zijn zonder sloopwerk of noemenswaardige beschadiging te verwijderen. Hetzelfde geldt voor de kabels en bedradingen van de elektra. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Slaagt een beroep op het vertrouwensbeginsel?
5.
5.1.
[eiser] doet een beroep op het vertrouwensbeginsel. [eiser] heeft tijdens het verlenen van de vergunning in 2018 afgestemd met de gemeente dat de garage aard- en nagelvast is verbouwd. Hierover heeft [eiser] telefonisch contact gehad.
5.2.
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. [1]
5.3.
De rechtbank is niet gebleken van een ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging op basis waarvan het college de bewonersvergunning niet had mogen intrekken. [eiser] heeft bij het invoeren van betaald parkeren contact gehad met gemeenteraadsleden. [eiser] is er toen op gewezen dat als een garage aard- en nagelvast is verbouwd, de garage niet wordt aangemerkt als stallingsplaats, zoals dat volgt uit de toelichting op de Parkeerverordening 2013. Niet aannemelijk is geworden dat het college specifiek naar [eiser] situatie heeft gekeken en een concrete toezegging heeft gedaan. Gemeenteraadsleden zijn niet degenen die bewonersvergunningen verlenen, dat doet het college. [eiser] zegt ook dat hij in 2018 telefonisch contact heeft gehad met de gemeente. Hij heeft toen zijn situatie uitgelegd, waarna hij de bewonersvergunning heeft gekregen. [eiser] heeft echter niet onderbouwd met wie hij toen contact had, en niet aannemelijk gemaakt dat het college op basis van de feitelijke situatie bij [eiser] de bewonersvergunning heeft verleend. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Slaagt een beroep op het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel?
6.
6.1.
[eiser] voert aan dat de beslissing op bezwaar geen motivering bevat en dat de conclusie dat de garage niet aard- en nagelvast is verbouwd foutief is en te kort door de bocht. Het college heeft nagelaten om nader onderzoek te doen.
6.2.
De rechtbank overweegt dat het wellicht beter was geweest als het college de garage van [eiser] had bekeken. Maar de rechtbank oordeelt dat het college in het bestreden besluit en in het verweerschrift voldoende op de bezwaren van [eiser] is ingegaan en voldoende inzicht heeft gegeven in de redenering die aan het besluit ten grondslag ligt. Het beroep op het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel slaagt niet.
Slaagt een beroep op het gelijkheidsbeginsel?
7.
7.1.
Op zitting heeft [eiser] aangevoerd dat de buren in 2018 ook een aanvraag voor een bewonersvergunning hebben ingediend en geen vergunning hebben gekregen, omdat zij beschikken over een garage. [eiser] heeft toen wel een bewonersvergunning gekregen, omdat hij telefonisch had doorgegeven dat zijn garage aard- en nagelvast was verbouwd. Bij deze buren was de garage niet verbouwd.
7.2.
Voor zover [eiser] hiermee een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel overweegt de rechtbank dat [eiser] niet heeft aangetoond dat sprake is van gelijke gevallen op grond waarvan het college [eiser] een bewonersvergunning had moeten verlenen. [eiser] heeft niet gezegd om welke buren het gaat, en niet onderbouwd dat de situaties vergelijkbaar zijn. Ook heeft [eiser] niet laten zien dat de buren daadwerkelijk een aanvraag hebben gedaan die is geweigerd. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat [eiser] geen gelijk krijgt. [eiser] krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.D. Arnold, rechter, in aanwezigheid van
mr. C. Simonis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2416.