ECLI:NL:RBAMS:2024:5673

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 september 2024
Publicatiedatum
12 september 2024
Zaaknummer
13/195433-23 (zaak A), 13/084404-23 (zaak B, ter terechtzitting gevoegd), 13/059683-23 (zaak C, ter terechtzitting gevoegd)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor verkrachting, bedreiging en belediging met tbs en gevangenisstraf

Op 12 september 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 33-jarige man, die is veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf en tbs met dwangverpleging. De man werd beschuldigd van verkrachting, bedreiging en belediging. De verkrachting vond plaats op 4 augustus 2023, waarbij de man de aangeefster, [slachtoffer 1], onder bedreiging en geweld dwong tot seksuele handelingen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster betrouwbaar waren, ondersteund door getuigenverklaringen en de omstandigheden waaronder zij door de politie werd aangetroffen. De man ontkende de beschuldigingen, maar zijn verklaring werd als ongeloofwaardig afgewezen. Daarnaast waren er ook zaken tegen de man voor bedreiging en belediging van zijn voormalige buurman, [slachtoffer 2], en verzet tegen de politie, wat resulteerde in letsel bij een agent, [slachtoffer 3]. De rechtbank oordeelde dat de man een antisociale persoonlijkheidsstoornis had en dat er een hoog recidiverisico was. De rechtbank legde naast de gevangenisstraf ook de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging op, gezien de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/195433-23 (
zaak A), 13/084404-23 (
zaak B, ter terechtzitting gevoegd), 13/059683-23 (
zaak C, ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 12 september 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
wonend op het adres [adres] ,
nu gedetineerd in het [verblijfplaats] ,
hierna te noemen: verdachte.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 augustus 2024.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. G. Dankers, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.A. Dijk (advocaat in Amsterdam), naar voren hebben gebracht. Ook heeft de rechtbank ter zitting de
getuigen-deskundigen M. Fluit (psychiater) en C. Kleine (reclasseringsmedewerkster) gehoord.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van de verzoeken tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . Benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn zelf niet ter zitting verschenen, maar werden vertegenwoordigd door respectievelijk mr. M.A. Oosterveen en mr. M. Rafik. Benadeelde partij [slachtoffer 3] is wel ter zitting verschenen.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting voor wat betreft
zaak A– kort gezegd ten laste gelegd dat hij zich, steeds in Amsterdam , schuldig heeft gemaakt aan:
zaak A:
verkrachting van [slachtoffer 1] op 4 augustus 2023, subsidiair ten laste gelegd als een poging tot verkrachting;
zaak B:
belediging van [slachtoffer 2] op 24 maart 2023;
bedreiging van [slachtoffer 2] op 24 maart 2023;
bedreiging van [slachtoffer 2] op 26 maart 2023;
wederspannigheid met lichamelijk letsel ten gevolg op 26 maart 2023;
zaak C:
wederspannigheid op 24 november 2022;
belediging van een ambtenaar op 24 november 2022.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Zaak A
3.1.1
Inleiding
3.1.1.1 De politie krijgt in de vroege uren van 4 augustus 2023 een melding dat zich op het adres van verdachte een vrouw zou bevinden die zich onveilig voelt en daar niet weg kan. De op het adres aanwezige man zou de vrouw besprongen en ‘gebeukt’ hebben. De agenten die op de melding afkomen, kloppen en bellen meerdere keren bij de woning aan. Wanneer de deur uiteindelijk wordt geopend, komt een vrouw haastig naar buiten gelopen. De vrouw draagt geen ondergoed en haar rok staat gedeeltelijk omhoog, zodat haar billen en schaamstreek zichtbaar zijn. Volgens de agenten is de vrouw duidelijk in paniek. In de woning treffen de agenten ook verdachte aan. Hij draagt op dat moment zijn korte sportbroek binnenstebuiten en heeft de slip van aangeefster in zijn handen. Hij staat hevig te transpireren en heeft verwijde pupillen. De agenten krijgen de indruk dat verdachte onder invloed is. Tegen de agenten zegt verdachte dat hij ‘fucking hard aan het spacen’ en ‘fucking stoned’ is. Verder is te horen dat de televisie in de woning hard aan staat.
3.1.1.2 De vrouw blijkt [slachtoffer 1] (hierna: aangeefster) te zijn. Tegen de ter plaatse gekomen agenten en in haar latere verklaringen verklaart zij in grote lijnen als volgt. Aangeefster heeft verdachte ontmoet via Snapchat en spreekt op enig moment bij hem thuis in [plaats] af. Het contact verloopt volgens aangeefster aanvankelijk vriendelijk. Op een gegeven moment zou de sfeer echter zijn omgeslagen, nadat verdachte haar been aanraakt en zij laat weten dat niet te willen. Verdachte zou aangeefster (nog) een aantal keer tegen haar zin aangeraakt hebben, haar jurk omhoog hebben gedaan en uiteindelijk, nadat hij haar slip uitgetrokken had en zichzelf had uitgekleed, twee keer geprobeerd hebben om met zijn penis in de vagina van aangeefster te komen. Terwijl aangeefster zich daarbij verzette en haar benen probeerde te kruizen, zou verdachte haar benen uit elkaar hebben geduwd. Daarbij heeft ze gevoeld dat verdachte met zijn penis contact heeft gemaakt met haar vagina. Dit alles zou gepaard zijn gegaan met verschillende bedreigingen door verdachte. Verdachte zou agressief zijn geworden en onder andere gezegd hebben dat hij bij ‘de Mocro Maffia’ zat, ‘dat hij een pistool had liggen’, ‘dat hij aangeefster zou gaan ‘beuken’’, ‘dat iedereen die daar kwam moest neuken’ en ‘dat aangeefster hem moest zuigen’. Aangeefster heeft verklaard dat ze van verdachte niet weg mocht en dat ze eerst seks met hem moest hebben. Ook zou verdachte de tas en de sleutel van aangeefster gepakt en weggegooid hebben en de televisie harder hebben gezet ‘zodat niemand haar kon horen’. Op het moment dat verdachte begon met het maken van de ongewenste avances, heeft zij berichten en haar locatie gestuurd naar een vriendin. Deze vriendin heeft uiteindelijk, op aangeefsters verzoek, de eerdergenoemde melding bij de politie gedaan.
3.1.1.3 Verdachte heeft verklaard dat aangeefster in de vroege uren van 4 augustus 2023 bij hem thuis was. Volgens verdachte waren hij en aangeefster aan het ‘chillen’ en hebben ze geknuffeld en gezoend, maar zijn er geen kleren uit gegaan en hebben ze geen seks gehad. Verdachte zou ook niet geprobeerd hebben om seks met aangeefster te hebben. Er zou volgens verdachte niets tegen de wil van aangeefster gebeurd zijn. Verder heeft hij niet doorgehad dat aangeefster zich niet prettig zou hebben gevoeld. Vlak voordat de politie voor de deur stond, zou aangeefster naar de wc zijn gegaan. Toen de politie vervolgens aanbelde, stond verdachte op om de deur open te doen en zou aangeefster uit de wc naar de voordeur gerend zijn. Daarbij zou ze haar slip op de grond hebben laten vallen. Verdachte zou haar slip vervolgens opgepakt hebben om die aan haar te geven.
3.1.2
Standpunt van de officier van justitie
3.1.2.1 De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de aan verdachte primair ten laste gelegde verkrachting.
3.1.2.2 De verklaring van aangeefster is betrouwbaar. Haar initiële verklaring, die ze direct na het incident bij de politie heeft afgelegd, heeft ze in haar daaropvolgende verklaringen steeds herhaald en is consistent. Steunbewijs is te vinden in de WhatsApp-gesprekken tussen aangeefster en haar vriendin en in de manier waarop de politie aangeefster bij de woning van verdachte aantreft (halfnaakt, in paniek en trillend). De verklaring van verdachte over wat er volgens hem plaatsgevonden heeft, is ongeloofwaardig. Verdachte heeft aangeefster gedwongen tot het ondergaan van de seksuele handelingen door geweld en bedreiging met geweld. Dat verdachte niet helemaal met zijn penis in de vagina van aangeefster is geweest, neemt ten slotte niet weg dat juridisch gezien wel sprake is van seksueel binnendringen. Daarmee is sprake van een voltooide verkrachting.
3.1.3
Standpunt van de raadsvrouw
3.1.3.1 De raadsvrouw heeft de rechtbank primair verzocht om verdachte vrij te spreken van zowel de ten laste gelegde verkrachting als de poging daartoe. Verdachte heeft het ten laste gelegde vanaf het begin stellig en consistent ontkend. De verklaringen van aangeefster stroken daarentegen niet helemaal met de objectieve bevindingen in het dossier. Zo is opvallend dat aangeefster, ondanks de volgens haar dreigende en dwingende situatie, kennelijk nog steeds met haar vriendin kon appen. Daarnaast is geen DNA van verdachte aangetroffen op en in de vagina van aangeefster terwijl dat, wanneer uitgegaan wordt van de verklaring van aangeefster, wel te verwachten zou zijn.
3.1.3.2 Subsidiair stelt zij zich op het standpunt dat alleen de ten laste gelegde ‘poging tot verkrachting’ kan worden bewezen. Niet bewezen kan worden dat sprake is geweest van seksueel binnendringen en dus van een voltooide verkrachting. De verklaringen van aangeefster schetsen het beeld van een incident dat zich nog in de pogingsfeer bevond. De strekking van aangeefsters verklaringen is dat verdachte met zijn penis
probeerdebinnen te dringen. Over het al dan niet lukken daarvan verklaart aangeefster wisselend. Ter onderbouwing van haar standpunt wijst de raadsvrouw op de afwezigheid van DNA-sporen van verdachte in en rond de vagina van aangeefster. Dit levert een contra-indicatie op voor het binnendringen van de vagina van aangeefster door verdachte.
3.1.4
Oordeel van de rechtbank
Het bewijs in zedenzaken
3.1.4.1 Zedenzaken kenmerken zich over het algemeen door het feit dat slechts twee personen aanwezig waren ten tijde van de verdenking. Het is dan ook vaak het woord van de aangever tegen het woord van degene tegen wie aangifte is gedaan. In deze zaak is dat niet anders. Verdachte heeft verklaard dat tussen hem en aangeefster alleen gezoend en geknuffeld is en dat hij niet geprobeerd heeft om seks met aangeefster te hebben. Aangeefster verklaart, zoals hiervoor uiteengezet, andersluidend.
3.1.4.2 Artikel 342, tweede lid, Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) houdt in dat een bewezenverklaring van het aan verdachte ten laste gelegde niet alleen kan worden gebaseerd op de verklaringen van de aangever. In zedenzaken geldt echter wel dat een geringe mate aan steunbewijs in combinatie met een geloofwaardige en betrouwbare getuigenverklaring (aangifte) ertoe kan leiden dat voldaan is aan het bewijsminimum. Niet vereist is dat het steunbewijs ziet op de ten laste gelegde gedragingen. Zo kan dat steunbewijs onder andere bestaan uit kort na het incident door getuigen bij de aangever waargenomen emoties. Ook andere waarnemingen van getuigen die weliswaar niet de verweten seksuele handelingen bevestigen, maar wel binnen de context van de gebeurtenissen voldoende zelfstandig onderscheidend zijn, kunnen een rol van betekenis spelen en als steunbewijs dienen. In dit kader mag echter geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband tussen de voornoemde getuigenverklaring (aangifte) en het overige bewijsmateriaal.
3.1.4.3 De rechtbank ziet zich in deze zaak gesteld voor de vraag of bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting (primair ten laste gelegd) dan wel een poging daartoe (subsidiair ten laste gelegd).
Betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster
3.1.4.4 In de onderhavige zaak is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van aangeefster betrouwbaar zijn. Dit volgt om te beginnen uit het feit dat aangeefster in de door haar afgelegde verklaringen - vrijwel direct na het incident tegen de ter plaatse gekomen agenten, en vervolgens bij de politie in het kader van haar aangifte en daarna (de aanvulling daarop) bij de rechter-commissaris - steeds consistent verklaard heeft. In verband met de beoordeling van de betrouwbaarheid hecht de rechtbank ook aan het in het dossier gevoegde WhatsApp-gesprek dat aangeefster met haar vriendin voerde en de staat waarin - en omstandigheden waaronder - aangeefster door de ter plaatse gekomen politieagenten is aangetroffen. Wat de raadsvrouw over de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster heeft aangevoerd, maakt het oordeel van de rechtbank op dit punt niet anders. Zo heeft zij opgeworpen dat aangeefster ondanks de dreigende situatie kennelijk toch nog steeds appberichten zou kunnen versturen, waardoor – zo begrijpt de rechtbank – aan haar verklaring over die dreigende situatie getwijfeld moet worden. De rechtbank verwerpt dat verweer, mede gelet op de inhoud van de berichten ‘bel ze nu’, ‘please nu’, waarbij aangeefster ook niet reageert op bijvoorbeeld de vraag van haar vriendin wat de naam van verdachte is. Het gevoerde WhatsApp-gesprek is daarom naar het oordeel van de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de door aangeefster geschetste dreigende situatie. De rechtbank vindt de verklaringen van aangeefster gelet op het voorgaande betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
Steunbewijs
3.1.4.5 Het hiervoor genoemde WhatsApp-gesprek en de bevindingen van de verbalisanten ter plaatse kunnen naar het oordeel van de rechtbank ook worden aangemerkt als steunbewijs voor de verklaring van aangeefster. In dit kader wijst de rechtbank allereerst op het in het dossier aanwezige WhatsApp-gesprek tussen aangeefster en haar vriendin (de meldster). Deze berichten zijn door aangeefster verstuurd tijdens haar aanwezigheid in de woning van verdachte en ondersteunen de verklaring van aangeefster dat ze zich in een door verdachte gecreëerde dreigende situatie bevond. Zo heeft aangeefster onder andere naar haar vriendin gestuurd: ‘
Ik zit ergens maar voel me niet veilig’, ‘
Nou hij besprong mij net’, ‘
Kan niet schat hij is echt gek’(als reactie op onder andere het bericht van haar vriendin dat luidt: ‘Ja zeg gewoon dat je gaat plassen en dan weg’), ‘
Bel ze nu’en ‘
Hij wil mij beuken’ [1] .
3.1.4.6 De verklaringen van aangeefster vinden ook steun in de bevindingen van de verbalisanten die zijn afgekomen op de melding. Deze verbalisanten beschrijven dat aangeefster met een ontkleed onderlijf (waarbij haar schaamstreek en billen zichtbaar waren) trillend en in paniek en met groot geopende ogen de woning uitkwam. Ondersteunend aan de verklaringen van aangeefster is ook dat verdachte door de politie werd aangetroffen met de slip van aangeefster in zijn handen en met zijn broek binnenstebuiten aan. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm en nu verdachte ter zitting heeft verklaard dat hij zijn broek in principe niet binnenstebuiten draagt wanneer hij een afspraak heeft, gaat de rechtbank ervan uit dat zijn broek kort daarvoor uit was en hij die snel weer heeft aangetrokken toen de politie voor de deur stond.
3.1.4.7 De verklaring van verdachte dat hij en aangeefster enkel aan het ‘chillen’, zoenen en knuffelen waren en geen seks hebben gehad, schuift de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde. Deze verklaring past niet bij de manier waarop de politie verdachte heeft aangetroffen met zijn broek binnenstebuiten, zichtbaar onder invloed, terwijl hij hevig transpirerend zei: ‘ik ben
fuckinghard aan het spacen’ en ‘ik ben
fuckingstoned’.
3.1.4.8 Met het bovenstaande is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan het bewijsminimum. Bij de verdere beoordeling neemt de rechtbank de verklaringen van aangeefster dan ook als uitgangspunt.
Seksueel binnendringen
3.1.4.9 Voor een bewezenverklaring van verkrachting moet sprake zijn van ‘seksueel binnendringen’. Van seksueel binnendringen in de zin van artikel 242 (oud) Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is volgens vaste jurisprudentie al sprake wanneer de buitenste delen van de vagina (de schaamlippen) zijn gepasseerd. Aangeefster heeft meerdere malen verklaard dat verdachte met zijn penis gedeeltelijk in haar vagina geweest is. Door verzet van aangeefster is het verdachte echter niet gelukt om helemaal met zijn penis in haar vagina te komen. De rechtbank kan de verklaring van aangeefster niet anders begrijpen dan dat verdachte wel degelijk met zijn penis voorbij de buitenste delen van de vagina is gekomen. Daarmee is sprake van seksueel binnendringen.
3.1.4.10 De raadsvrouw heeft in dit kader gewezen op aangeefsters eigen woordkeuze waaruit zou volgen dat zij zelf ook uitging van een poging verkrachting. Daarbij heeft zij onder andere gewezen op aangeefsters verklaring net na aankomst van de verbalisanten ‘
Jullie zijn net op tijd’en op een app van aangeefster aan haar vriendin kort na het incident ‘
Werd tegen wil vastgehouden en hij had me bijna verkracht’. Deze woordkeuze maakt het oordeel van de rechtbank dat in juridische zin sprake was van verkrachting niet anders. De rechtbank kan zich namelijk voorstellen dat wanneer er, zoals in het onderhavige geval, geen sprake is van volledige penetratie, er in het ‘normale spraakgebruik’ sprake is van een poging tot verkrachting/binnendringen.
3.1.4.11 Ook de afwezigheid van DNA-sporen van verdachte in en rondom de vagina en de bovenbenen van aangeefster maakt de bovenstaande conclusie niet anders. Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, vormt deze afwezigheid geen contra-indicatie voor wat aangeefster heeft verklaard. Zo is in de bemonstering van de bovenbenen van aangeefster en een aantal plekken in en rondom haar vagina ook geen DNA van aangeefster zelf aangetroffen, terwijl het wel de benen en de vagina van aangeefster zijn geweest die zijn bemonsterd.
Dwang
3.1.4.12 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte bij het seksueel binnendringen van het lichaam van aangeefster dwang gebruikt. Deze dwang heeft allereerst bestaan uit geweld (onder andere door het trekken aan de onderbroek van aangeefster en het uit elkaar duwen van haar benen terwijl zij tegengestelde bewegingen maakte) en de bedreiging met geweld (onder andere door te zeggen dat hij, verdachte, een pistool had liggen en dat hij aangeefster zou gaan beuken). Ook heeft verdachte aangeefster gedwongen door middel van een andere feitelijkheid, namelijk het creëren van een fysiek en psychisch bedreigende situatie (onder andere door te zeggen dat hij, verdachte, bij de Mocro Maffia zat, dat hij zou bepalen wanneer aangeefster weg mocht, dat er ‘eerst geneukt moest worden’, door het pakken en weggooien van de tas en sleutel van aangeefster en door het harder zetten van de televisie zodat niemand haar zou horen).
3.1.4.13 Met de bovengenoemde dwangmiddelen heeft verdachte opzettelijk een situatie gecreëerd waarin aangeefster tegen haar wil handelingen heeft moeten ondergaan waaraan zij zich naar redelijke verwachting niet heeft kunnen onttrekken.
3.1.4.14 De rechtbank ziet geen dwangmiddel in het door verdachte op slot draaien van de deur, nu uit het dossier lijkt te volgen dat de deur van binnenuit geopend kon worden met een draaiknop en de rechtbank niet uit kan sluiten dat de deur inderdaad kapot was en zonder op slot te zijn gedraaid open zou vallen, zoals verdachte heeft verklaard. Van dat deel van de tenlastelegging spreekt de rechtbank verdachte dan ook vrij.
Conclusie
3.1.4.15 Gelet op het bovenstaande is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een voltooide verkrachting. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het primair aan verdachte ten laste gelegde.
3.2
Zaak B
3.2.1
Inleiding
3.2.1.1 [slachtoffer 2] (hierna: aangever) heeft over een langere periode meerdere aangiftes gedaan tegen verdachte, zijn voormalige buurman. De feiten 1 t/m 3 op de nu voorliggende tenlastelegging maken daar onderdeel van uit. Al met al lijkt sprake te zijn van een langslepend conflict tussen verdachte en aangever, volgens aangever omdat verdachte iets tegen hem zou hebben omdat hij homoseksueel is.
3.2.1.2 De feiten 1 en 2 zien op een incident dat zou zijn voorgevallen op 24 maart 2023. Verdachte zou aangever, toen deze met zijn vriend over straat liep, met de dood bedreigd hebben. Direct na deze bedreiging zou verdachte ook voor de voeten van aangever op de grond gespuugd hebben. Verdachte heeft bevestigd dat hij op
24 maart 2023 langs aangever is gefietst en dat hij en aangever elkaar over en weer hebben gefilmd, maar ontkent hem te hebben bedreigd. Verdachte heeft verder verklaard dat het zou kunnen dat hij op de grond gespuugd heeft, maar dat als hij dat gedaan heeft, dat niet bewust of gericht is geweest.
3.2.1.3 Feit 3 ziet op een incident op 26 maart 2023. Verdachte zou aangever, toen deze met zijn zus over straat liep, nog eens met de dood bedreigd hebben. Verdachte heeft bevestigd dat hij aangever op 26 maart 2023 heeft gezien, maar ontkent hem te hebben bedreigd.
3.2.1.4 Aangever heeft naar aanleiding van de vermeende bedreiging op 26 maart 2023 de politie gebeld. Toen de politie vervolgens ter plaatse kwam en verdachte aan wilde houden, zou verdachte zich daartegen verzet hebben. Daarbij zou een van de verbalisanten letsel hebben opgelopen (feit 4). Verdachte heeft verklaard dat hij inderdaad is weggerend toen de politie aankwam en dat de agent die hem uiteindelijk verderop aantrof heel agressief was. Verdachte heeft bevestigd dat hij meerdere keren is weggerend en dat hij tijdens het aanleggen van de boeien daaraan heeft getrokken. Daardoor zou de verbalisant echter niet op de grond zijn gevallen, aldus verdachte. Verdachte zou zich verzet hebben omdat hij naar zijn mening ten onrechte werd aangehouden.
3.2.2
Standpunt van de officier van justitie
3.2.2.1 De officier van justitie vindt dat alle vier de aan verdachte ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen. Dat beide bedreigingen en de belediging (in de vorm van het spugen) hebben plaatsgevonden, wordt voor wat betreft de feiten 1 en 2 ondersteund door de getuige [getuige 1] (de vriend van aangever) en voor wat betreft feit 3 door getuige [getuige 2] (de zus van aangever).
3.2.2.2 Het onder 4 ten laste gelegde (de wederspannigheid) kan bewezen worden op grond van het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [slachtoffer 3] en de zich ook in het dossier bevindende foto’s van het letsel aan zijn scheenbeen.
3.2.3
Standpunt van de raadsvrouw
3.2.3.1 De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde. De getuigen [getuige 1] en [getuige 2] (respectievelijk de vriend en de zus van aangever) staan in zeer nauw verband tot aangever en zijn geen toevallige passanten. De rechtbank begrijpt de raadsvrouw zo dat beide getuigen naar haar oordeel geen objectieve betrouwbare verklaringen hebben afgelegd.
3.2.3.2 Ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde belediging geldt daarnaast dat verdachte op de grond zou hebben gespuugd, terwijl doorgaans alleen spugen in het gezicht of op het lichaam een belediging in de zin van artikel 266 Sr kan opleveren. Verdachte heeft niet met opzet in de richting van aangever gespuugd en hij heeft aangever dan ook niet opzettelijk beledigd.
3.2.3.3 Ten aanzien van de onder 4 ten laste gelegde wederspannigheid heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.2.4
Oordeel van de rechtbank
3.2.4.1 De belediging (feit 1) en bedreiging (feit 2) van [slachtoffer 2] kunnen wettig en overtuigend bewezen worden. Aangevers verklaring wordt bevestigd door zijn vriend, [getuige 1] . De raadsvrouw heeft geïmpliceerd dat [getuige 1] geen betrouwbare getuige zou zijn vanwege zijn relatie met de aangever, maar heeft dit niet nader onderbouwd. De rechtbank ziet dan ook geen reden om de verklaring van getuige [getuige 1] , die daarover ook bij de rechter-commissaris is gehoord, niet voor het bewijs te gebruiken. Dat spugen verder alleen beledigend van karakter is wanneer daarbij het lichaam wordt geraakt, vindt geen steun in het recht. Relevant is de context waarbinnen die uiting is gedaan. Op grond van de verklaringen van aangever en getuige [getuige 1] gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte, nadat hij aangever bedreigd had, opzettelijk vlak voor de voeten van aangever op de grond heeft gespuugd en zo bezien aangever daarmee opzettelijk beledigd heeft.
3.2.4.2 Ook de onder feit 3 ten laste gelegde bedreiging kan naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen worden. Hetgeen aangever heeft verklaard wordt ten aanzien van dit feit bevestigd door zijn zus, [getuige 2] . De raadsvrouw heeft ook ten aanzien van deze getuige geïmpliceerd dat zij geen betrouwbare getuige zou zijn, maar heeft dit ook ten aanzien van deze getuige niet nader onderbouwd. De rechtbank ziet ook in het geval van getuige [getuige 2] geen reden om haar verklaring, die zij heeft herhaald bij de rechter-commissaris, niet voor het bewijs te gebruiken.
3.2.4.3 Ten slotte kan ook feit 4 (wederspannigheid) naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen worden. Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [slachtoffer 3] blijkt dat verdachte zich bij zijn aanhouding heeft verzet. Verdachte heeft dit voor het grootste deel ook niet ontkend. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de verklaring van verbalisant [slachtoffer 3] dat hij door het trekken van verdachte aan de boeien is gevallen, als gevolg waarvan hij letsel heeft opgelopen aan zijn linker scheenbeen. Zijn verklaring vindt bovendien steun in een letselverklaring en daarbij gevoegde foto’s.
3.3
Zaak C
3.3.1
Inleiding
3.3.1.1 Verdachte wordt in deze zaak verweten dat hij zich op 24 november 2022 heeft verzet tegen zijn arrestatie door verbalisant [verbalisant] , nadat hij deze verbalisant had beledigd tijdens de uitreiking van een gedragsaanwijzing.
3.3.1.2 Verdachte heeft de ten laste gelegde belediging deels bekend en heeft daarnaast bekend dat hij is weggerend toen verbalisant [verbalisant] hem wilde aanhouden. Op het moment dat verdachte wegrende zou verbalisant [verbalisant] zijn pols ‘een beetje’ vastgehad hebben.
3.3.2
Standpunt van de officier van justitie
3.3.2.1 De officier van justitie komt tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op basis van de aangifte en het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] .
3.3.3
Standpunt van de raadsvrouw
3.3.3.1 De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van beide feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.4
Oordeel van de rechtbank
3.3.4.1 De rechtbank acht beide feiten wettig en overtuigend bewezen op grond van het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] en de deels bekennende verklaring van verdachte.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van hetgeen hiervoor is overwogen en op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
t.a.v. 13/195433-23 (zaak A):
op 4 augustus 2023 te Amsterdam door geweld, een andere feitelijkheid en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , immers heeft verdachte,
-
met die [slachtoffer 1] bij hem thuis afgesproken en
- meermalen zijn arm om die [slachtoffer 1] geslagen en
- zijn hand op een bovenbeen van die [slachtoffer 1] gelegd en
- gezegd: “Weet je wel met wie je te maken hebt” en
- toen die [slachtoffer 1] zei dat ze weg wilde, de tas en sleutel van die [slachtoffer 1] gepakt en weggegooid en
- daarbij gezegd: “Ik bepaal wel wanneer je weggaat” en
- gezegd dat hij, verdachte, bij de Mocro Maffia zat en
- gezegd dat hij haar eerst ging neuken en beuken en
- het geluid van de TV harder gezet en
- gezegd dat hij een pistool had liggen en
- gezegd: “Iedereen die hier komt moet eerst neuken” en
- meermalen de jurk van die [slachtoffer 1] omhoog gedaan en
- aan de onderbroek van die [slachtoffer 1] getrokken en
- zijn broek naar beneden gedaan en
- gezegd dat zij, [slachtoffer 1] , hem moest zuigen en
- geroepen: “Er gaat geneukt worden” en
- de benen van die [slachtoffer 1] uit elkaar geduwd en
- de onderbroek van die [slachtoffer 1] uitgetrokken en
- zijn geslachtsdeel in de vagina van die [slachtoffer 1] gebracht;
t.a.v. 13/084404-23 (zaak B):
1op 24 maart 2023 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer 2] , in zijn tegenwoordigheid, door feitelijkheden, heeft beledigd door in de richting van de schoenen van die [slachtoffer 2] te spugen;
2op 24 maart 2023 te Amsterdam [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen "Ik maak je dood";
3op 26 maart 2023 te Amsterdam [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen "Ik maak je dood";
4op 26 maart 2023 te Amsterdam zich met geweld heeft verzet tegen een ambtenaar,
[slachtoffer 3] (hoofdagent Eenheid Amsterdam ), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten ter aanhouding van verdachte door
- aanwijzingen en bevelen niet op te volgen en vervolgens
- met zijn arm een zwaaibeweging te maken in de richting van het gezicht van die [slachtoffer 3] en vervolgens
- op het lichaam van die [slachtoffer 3] een duw te geven en vervolgens
- de transportboeien vast te pakken en vervolgens
- met beide armen aan de boeien te trekken en vervolgens
- zich los te trekken,
terwijl dit misdrijf en de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een wond op het linker scheenbeen bij die [slachtoffer 3] ten gevolge heeft gehad;
t.a.v. 13/059683-23 (zaak C):
1op 24 november 2022 te Amsterdam zich met geweld heeft verzet tegen een ambtenaar, [verbalisant] , inspecteur bij de politie Eenheid Amsterdam , werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten ter aanhouding van verdachte, door met kracht zijn armen wild te bewegen en zich meermalen los te rukken uit de greep van voornoemde [verbalisant] ;
2op 24 november 2022 te Amsterdam opzettelijk een ambtenaar, te weten [verbalisant] , inspecteur bij de politie Eenheid Amsterdam , gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "Je bent een agent onwaardig, je bent niet professioneel, je bent een racist, je discrimineert mij, je plaatst het recht van een homo boven dat van mij. Ik wil die kutkop van jou nooit meer zien.".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezenverklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is strafbaar. Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Motivering van de straf en maatregel

7.1
De eis van de officier van justitie
7.1.1
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van voorarrest.
7.1.2
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte ter beschikking wordt gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege, zonder daaraan een maximale duur te verbinden.
7.2
Het standpunt van de raadsvrouw
7.2.1
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om, wanneer de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de in zaak A primair ten laste gelegde verkrachting, aan verdachte een gevangenisstraf van maximaal 24 maanden op te leggen. Wanneer de rechtbank de raadsvrouw volgt in haar standpunt om uit te gaan van een poging verkrachting verzoekt zij de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf van maximaal 16 maanden op te leggen.
7.2.2
De raadsvrouw heeft de rechtbank daarnaast verzocht om aan verdachte naast een eventuele gevangenisstraf geen TBS-maatregel of maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking (hierna: GVM-maatregel) op te leggen. Subsidiair heeft zij verzocht te volstaan met een GVM-maatregel.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
7.3.1
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van de bewezenverklaarde feiten, de omstandigheden waaronder die zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
7.3.2
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder de ernst van de feiten laten meewegen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een aantal zeer nare feiten. Verdachte heeft om te beginnen zijn eigen seksuele behoeftes ver boven die van zijn slachtoffer [slachtoffer 1] geplaatst en heeft haar lichamelijke en seksuele integriteit op brutale wijze geschonden door haar te verkrachten. Hij heeft daarbij een ernstig fysiek en psychisch bedreigende situatie voor haar gecreëerd. Dit heeft een grote impact gehad op het leven van [slachtoffer 1] en haar psychische welzijn. Bovendien is het een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke delicten langdurig nadelige lichamelijke en psychische gevolgen daarvan kunnen ondervinden, zoals ook blijkt uit de op de terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
7.3.3
Ook de twee bedreigingen en de belediging aan het adres van de voormalige buurman van verdachte in het bijzijn van zijn zus en zijn vriend zijn zeer naar te noemen. Met dit handelen heeft verdachte het veilige gevoel dat zijn buurman
[slachtoffer 2] in zijn woonomgeving zou moeten hebben weggenomen. Uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring blijkt ook van de angstgevoelens die zijn voormalig buurman heeft.
7.3.4
Ten slotte heeft verdachte zich tot twee keer toe zeer vervelend opgesteld tegen verbalisanten. Hij heeft zich na het beledigen van verbalisant [verbalisant] verzet tegen zijn arrestatie. Een later verzet tegen zijn arrestatie door verbalisant [slachtoffer 3] heeft zelfs geresulteerd in letsel bij die laatstgenoemde verbalisant. Al met al heeft verdachte zich respectloos opgesteld en heeft hij het gezag van de politie ondermijnd.
7.3.5
Voor de bovengenoemde feiten vindt de rechtbank enkel het opleggen van een gevangenisstraf op zijn plaats. In de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht wordt bij een verkrachting met een beperkte mate van dwang een gevangenisstraf van 24 maanden als uitgangspunt genomen. De rechtbank neemt dit uitgangspunt over en legt aan verdachte een gevangenisstraf van 24 maanden op, met aftrek van de duur van zijn voorarrest. De rechtbank kiest ervoor om met die gevangenisstraf te volstaan, gelet op de hierna op te leggen maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
Terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege
7.3.6
Verdachte is voor het in zaak A ten laste gelegde onderzocht in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC). Hij heeft zijn medewerking aan het onderzoek geweigerd. Zowel de psycholoog als de psychiater die verdachte hebben onderzocht zien desalniettemin reden om vast te stellen dat bij verdachte sprake is van agressieregulatieproblematiek en dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde leed aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Een stoornis die ook al in een
Pro Justitia-rapportage van 22 december 2016 bij verdachte werd vastgesteld. Vanwege de weigerende houding van verdachte hebben de onderzoekers in 2024 de stoornis niet nader kunnen exploreren. Zo hebben de onderzoekers niet kunnen achterhalen welke triggers bij verdachte leiden tot ongewenst gedrag en is onbekend in hoeverre hij zelf invloed heeft op zijn handelen. Niet gekomen kan worden tot een advies over de toerekenbaarheid. De rechtbank ziet in de gedragskundige rapportages, de vastgestelde stoornis en overige onderzoeksbevindingen onvoldoende aanknopingspunten om te denken dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is.
7.3.7
De weigerende houding van verdachte heeft ook gemaakt dat de onderzoekers weliswaar kunnen zeggen dat het recidiverisico in het algemeen en gelet op de voorgeschiedenis van verdachte ongunstig is, maar dat zij niets concreets kunnen zeggen over het individuele recidiverisico voor verdachte. Vanwege deze onduidelijkheden hebben de onderzoekers van het PBC geen advies voor een eventuele interventie kunnen formuleren.
7.3.8
De heer Fluit (psychiater), een van de onderzoekers die de PBC-rapportage heeft opgesteld, is ook ter zitting gehoord. Daar heeft hij de belangrijkste bevindingen uit de rapportage herhaald en nader toegelicht. Hij heeft benadrukt dat agressie een rode draad door het leven van verdachte vormt, maar dat onduidelijk is waardoor die agressie getriggerd wordt. De rechtbank heeft de heer Fluit ook gevraagd naar de reden dat verdachte zich ter zitting en in het PBC rustig en gecontroleerd lijkt te gedragen, terwijl uit de dossierstukken een heel ander beeld van verdachte naar voren komt. Verdachte slaagt er kennelijk in om grip te houden op zichzelf wanneer hij zich in een gestructureerde, overzichtelijke en prikkelarme omgeving bevindt, aldus de heer Fluit. In een situatie buiten deze setting, die minder gestructureerd is, lukt het verdachte kennelijk minder om grip te houden waardoor zich daar allerlei incidenten voordoen. Deze dynamiek maakt een behandeling in een kliniek volgens de heer Fluit uitdagend, omdat verdachte zelf geen problemen ervaart en zichzelf ook in die setting mogelijk onder controle houdt. Daartegenover staat volgens de heer Fluit dat patiënten – in algemene zin besproken – in dwangsituaties na verloop van tijd in sommige gevallen toch mee gaan werken omdat zij zich realiseren dat zij op enig moment zonder problemen toch weer een eigen bestaan op willen bouwen. Als een behandeling in een dwangkader langer duurt, kan dan een dergelijke verandering optreden. Een behandeling in dit kader op basis van een GVM-maatregel, is volgens de heer Fluit over het algemeen lastiger, omdat iemand in dat kader steeds weer weg kan. Ook een klinisch traject, dat in het kader van een GVM-maatregel mogelijk is, is uiteindelijk vaak te kort om daar baat bij te kunnen hebben. De kans van slagen van bijvoorbeeld schematherapie, een therapie die bij een antisociale persoonlijkheidsstoornis vaker wordt ingezet, is in het kader van een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege groter dan in het kader van een GVM-maatregel. De heer Fluit heeft op zitting herhaald dat hij, gelet op de beperkingen van zijn onderzoek, echter niet in staat is om met betrekking tot verdachte een advies over dergelijke interventies te geven.
7.3.9
De reclassering heeft in een rapport van 1 augustus 2024 uitdrukkelijk gesteld dat het recidiverisico ten aanzien van de in zaak A ten laste gelegde verkrachting hoog is. Zij schatten het risico op letsel en het risico op onttrekking aan voorwaarden eveneens in als hoog. De reclassering stelt in haar rapport het volgende:
“Betrokkene heeft zich echter meermaals niet gehouden aan de afspraken in een drangkader en ondanks dat er getracht is om betrokkene binnen deze trajecten te diagnosticeren en behandelen, is dit nimmer van de grond gekomen wegens te weinig motivatie en de houding van betrokkene. Reclassering Inforsa is van mening dat derhalve een drangkader en begeleiding binnen een voorwaardelijke veroordeling met reclasseringsbegeleiding een gepasseerd station is en dat een
dwingender kader noodzakelijk is om te komen tot daadwerkelijke gedragsverandering.”
De reclassering ziet blijkens haar rapport mogelijkheden voor het opleggen van een GVM-maatregel, om op die manier gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende voorwaarden toe te kunnen passen na een eventuele gevangenisstraf. De reclassering merkt in haar rapport wel op dat een klinische behandeling zonder motivatie van verdachte moeilijk te realiseren is. Het is volgens de reclassering de vraag of verdachte daadwerkelijk zijn medewerking zal verlenen en of een GVM-maatregel daadwerkelijk tot gedragsverandering zal leiden.
7.3.10
Mevrouw Kleine, de reclasseringsmedewerkster die het reclasseringsrapport van
1 augustus 2024 heeft opgesteld, is ook ter zitting gehoord. Ook zij heeft haar advies nader toegelicht. Zij heeft haar al in het rapport geuite twijfels over de haalbaarheid van gedragsbeïnvloeding op basis van een GVM-maatregel herhaald en daarbij gewezen op het gebrek aan motivatie bij verdachte. Mevrouw Kleine heeft aangegeven dat zij een GVM-maatregel heeft geadviseerd, simpelweg omdat het niet adviseren van een interventie met het voorliggende recidiverisico geen optie is. Ook heeft mevrouw Kleine aangegeven dat een GVM-maatregel de enige interventie in een drangkader is, die vanuit de reclassering nog mogelijk is.
7.3.11
Uit het dossier komen enkele voorbeelden naar voren waaruit blijkt dat pogingen tot gedragsinterventies in het verleden inderdaad zijn mislukt. Zo wordt in de
Pro Justitia-rapportage van 22 december 2016 gesproken over een eerdere behandelpoging bij een polikliniek voor forensische psychiatrie en blijkt uit een bericht van de reclassering van 16 oktober 2018 dat verdachte niet heeft meegewerkt aan een aan hem opgelegde behandelverplichting in het kader van een bijzondere voorwaarde. Uit de Pro Justitia-rapportage van 22 december 2016 blijkt dat verdachte eerder wel een agressieregulatietraining heeft gevolgd en afgemaakt. De betreffende trainers hebben daarbij wel opgemerkt dat verdachte gevoelsmatig opvallend vlak was, dat hij agressie goed leek te kunnen beheersen als hij van mening was dat het hem niet zou helpen om boos te worden en dat hij de verantwoordelijkheid voor problemen buiten zichzelf plaatst. Verdachte zou daarnaast zeer star vasthouden aan zijn ideeën en nieuwe informatie niet makkelijk toelaten.
Stoornis
7.3.12
De rechtbank komt gelet op de inhoud van de genoemde rapporten, in samenhang met wat door de rapporteurs ter terechtzitting als deskundigen is verklaard, en gelet op hetgeen verder over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte is gebleken tot de volgende vaststelling. De rechtbank ziet voldoende grond om tot de vaststelling te komen dat ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten bij verdachte een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van artikel 37a, eerste lid, Sr bestond, te weten een antisociale persoonlijkheidsstoornis.
Herhalingsgevaar en veiligheid voor personen
7.3.13
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de volgende conclusie. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zeer ernstige feiten. Het recidiverisico ten aanzien van de bewezenverklaarde verkrachting wordt door de reclassering ingeschat als hoog. Ook de rechtbank ziet de antisociale persoonlijkheidsstoornis en de agressieregulatieproblematiek als een rode draad door het strafblad van verdachte: verdachte is al lange tijd in beeld van justitie en is in het verleden meermaals veroordeeld voor onder andere geweldsdelicten. Eerdere gedragsinterventies hebben zoals hiervoor vastgesteld geen effect gehad. Ten aanzien van de wel door verdachte afgeronde agressieregulatietraining zijn de trainers achtergebleven met een aantal zorgelijke observaties over verdachte. Voor de rechtbank staat vanuit veiligheidsoogpunt vast dat het onverantwoord is om verdachte terug de maatschappij in te laten gaan zonder dat geprobeerd is te werken aan zijn vermogen om om te gaan met zijn vastgestelde antisociale persoonlijkheidsstoornis en zijn agressieregulatieproblematiek.
7.3.14
De verdachte heeft door te volharden in zijn weigering medewerking te verlenen aan gedragsdeskundige rapportage, iedere opening naar onderzoek naar het bestaan van alternatieve, minder vergaande modaliteiten van beteugeling van het herhalingsgevaar onmogelijk gemaakt. Na het horen van de twee getuigen-deskundigen en gelet op de houding van verdachte in het kader van het gedragskundig onderzoek in de onderhavige zaak en in het verleden, heeft de rechtbank er geen vertrouwen in dat een behandeling in het kader van een GVM-maatregel kans van slagen heeft. De terbeschikkingstelling van verdachte met verpleging van overheidswege is naar het oordeel van de rechtbank de enige mogelijkheid die resteert.
Overige vereisten artikel 37b Sr
7.3.15
De bewezenverklaarde verkrachting, bedreigingen en de wederspannigheid met letsel ten gevolg zijn, misdrijven waarvoor op basis van artikel 37a, eerste lid onder 2, Sr de maatregel van terbeschikkingstelling kan worden opgelegd. De veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, vereist het opleggen van die maatregel. Gelet op de weigerende houding van verdachte is artikel 37a, vierde lid, Sr van toepassing. Aan de voorwaarden die dit lid stelt, is voldaan. De rechtbank vindt zich voldoende voorgelicht om te komen tot de op te leggen maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
7.3.16
Met het oog op het bepaalde in artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht, stelt de rechtbank vast dat de bewezenverklaarde verkrachting (zaak A) een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de totale duur van de terbeschikkingstelling niet is beperkt tot de duur van vier jaren.

8.Verzoeken tot schadevergoeding

8.1
Verzoek tot schadevergoeding [slachtoffer 1]
De vordering
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert in totaal € 10.450,00 aan schadevergoeding, bestaande uit:
- € 450,00 aan materiële schade, in verband met de kosten voor twintig behandelingen door een psycholoog met een eigen bijdrage van € 22,50 per behandeling. Er hebben op het moment van het indienen van de vordering zes behandelingen plaatsgevonden en er volgen er volgens het verzoek nog veertien;
- € 10.000,00 aan immateriële schade.
De benadeelde partij verzoekt de bovengenoemde bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente en verzoekt daarnaast om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering geheel toewijsbaar.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft de rechtbank primair verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de door haar bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht het immateriële deel van de vordering te matigen, gelet op haar subsidiaire standpunt dat hooguit sprake is van een ‘poging tot’ en niet van een voltooide verkrachting.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het gevorderde bedrag strekkende tot vergoeding van de materiële schade geheel toewijsbaar. Dat een deel van de kosten in de toekomst gemaakt gaan worden, maakt dat niet anders. De kosten zijn weliswaar toekomstig, maar niet onzeker. Het materiële deel van de vordering is bovendien niet betwist.
Een bedrag aan immateriële schadevergoeding vindt de rechtbank eveneens toewijsbaar. De aard en de ernst van de normschending bij een verkrachting brengen op zichzelf al met zich dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De rechtbank wijst de gevorderde immateriële schade toe tot een bedrag van € 6.000,00, waarbij de rechtbank rekening heeft gehouden met schadevergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegewezen. De benadeelde partij wordt voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering en kan dit deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Over het in totaal toe te wijzen bedrag van € 6.450,00 moet verdachte ook de wettelijke rente betalen. Daarnaast legt de rechtbank aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op.
8.2
Verzoek tot schadevergoeding [slachtoffer 2]
De vordering
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert in totaal € 34.652,63 aan schadevergoeding, bestaande uit:
Materiële schade
  • € 11.133,95 aan gederfd woongenot;
  • € 1.643,88 aan kosten voor het ontvluchten van de situatie;
  • € 49,90 voor een balkondoek;
  • € 3.442,20 aan verhuiskosten;
  • € 32,70 aan parkeerkosten voor het doen van aangifte;
  • € 250,00 aan eigen bijdrage voor de rechtsbijstandsverzekering;
Immateriële schade
  • € 3.000,- aan smartengeld;
  • € 3.000,- aan gederfd woongenot;
Proceskosten
- € 12.100,- aan kosten voor rechtsbijstand.
De benadeelde partij verzoekt de bovengenoemde bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente en verzoekt daarnaast om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat de vordering grotendeels ziet op een al geseponeerde belaging en heeft de rechtbank verzocht de materiële schadeposten toe te kennen voor zover ze passen bij de ten laste gelegde feiten. De immateriële schade kan wat de officier van justitie betreft gewaardeerd worden op € 5.000,-.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich, gelet op de door haar bepleite vrijspraak, primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Subsidiair heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren vanwege het zeer late indienen van de vordering (namelijk: de avond voorafgaand aan de zitting). Meer subsidiair heeft zij verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren omdat de gevorderde schade niet rechtstreeks aan hem is toegebracht door de ten laste gelegde feiten in de onderhavige zaak.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt met de officier van justitie en de raadsvrouw vast dat de vordering inderdaad grotendeels ziet op feiten die buiten het bestek van de tenlastelegging vallen. Een groot deel van de gevorderde materiële schade zou ruim vóór de pleegdata van de in zaak B ten laste gelegde feiten zijn geleden en is daarmee geen rechtstreekse schade. Voor de materiële kosten die niet op een specifieke datum gemaakt zijn of die wel ná de pleegdata van de in zaak B ten laste gelegde feiten gemaakt zijn, geldt dat onvoldoende onderbouwd is waarom de schade is veroorzaakt door het in de onderhavige zaak bewezenverklaarde. De rechtbank ziet een dergelijk verband in ieder geval niet zonder meer en verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering voor zover die ziet op de aangevoerde materiële schade.
Ten aanzien van de immateriële schade staat vast dat de benadeelde partij ten gevolge van de belediging in zijn eer of goede naam is aangetast en daardoor immateriële schade heeft geleden. Daarnaast is hij tweemaal door verdachte bedreigd. De rechtbank wijst het bedrag dat aan immateriële schade is gevorderd daarom toe tot een bedrag van € 600,00.
Over het toegewezen bedrag van € 600,00 moet verdachte wettelijke rente betalen. Daarnaast legt de rechtbank aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op. De benadeelde partij wordt voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering en kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Proceskosten
Ook ten aanzien van de gevorderde proceskosten geldt dat een groot deel van de kosten is gemaakt in het kader van de niet ten laste gelegde en al geseponeerde verdenking van belaging. Daarnaast ziet de rechtbank, onder andere gelet op de niet complexe aard van de bewezenverklaarde feiten, geen reden om af te wijken van het gangbare liquidatietarief. [2] De rechtbank kent één punt toe voor het opstellen van het verzoek tot schadevergoeding en één punt voor de behandeling ter zitting. Bij deze twee punten hoort een bedrag van in totaal € 1.042,00.
8.3
Verzoek tot schadevergoeding [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert € 215,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast heeft hij verzocht om de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie heeft aangegeven dat zij de vordering geheel toewijsbaar acht en de raadsvrouw heeft zich voor wat betreft de vordering gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Vast staat naar het oordeel van de rechtbank dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade is toegebracht, gelet op het door hem opgelopen letsel. De rechtbank wijst de vordering dan ook in zijn geheel toe. Over het toegewezen bedrag moet verdachte wettelijke rente betalen. Ook legt de rechtbank aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 57, 180, 181, 242 (oud), 266, 267 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
t.a.v. zaak A :
verkrachting
t.a.v. zaak B, feit 1:
eenvoudige belediging
t.a.v. zaak B, feiten 2 en 3:
telkens: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
t.a.v. zaak B, feit 4:
wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben
t.a.v. zaak C, feit 1:
wederspannigheid
t.a.v. zaak C, feit 2:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
T.a.v. de vordering van [slachtoffer 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 450,00 (vierhonderdvijftig euro) aan vergoeding van materiële schade en € 6.000,00 (zesduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, aldus een totaalbedrag van € 6.450,00 (zesduizend vierhonderdenvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (4 augustus 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte verder in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in haar vordering.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 6.450,00 (zesduizend vierhonderdenvijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (4 augustus 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van
67 (zevenenzestig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
T.a.v. de vordering van [slachtoffer 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 600,00 (zeshonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (24 maart 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] voornoemd.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in zijn vordering.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 600,00 (zeshonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (24 maart 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van
12 (twaalf) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen voor wat betreft de immateriële schade heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Veroordeelt verdachte verder in de kosten die door de benadeelde partij al gemaakt en voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zullen worden gemaakt, tot op heden begroot op € 1.042,00.
T.a.v. de vordering van [slachtoffer 3]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] toe tot een bedrag van € 215,00 (tweehonderdvijftien euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade
(26 maart 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 3] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat € 215,00 (tweehonderdvijftien euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (26 maart 2023) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van
4 (vier) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M. Snijders Blok-Nijensteen, voorzitter,
mrs. R. Godthelp en A.B. Sluijs, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 september 2024.

Voetnoten

1.De aangeefster heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat dit geen typefout is geweest en dat ze echt bedoelde te zeggen: ‘Hij wil mij beuken’.
2.rechtspraak.nl/Voor-advocaten-en-juristen/Reglementen-procedures-en-formulieren/Civiel/tarieven-kosten-vergoedingen/Paginas/Liquidatietarief-2024.aspx