ECLI:NL:RBAMS:2024:5618

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 september 2024
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
C/13/750224 / HA ZA 24-489
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen advocaat en voormalig cliënt over hoogte van factuur en bevoegdheid burgerlijke rechter versus Geschillencommissie Advocatuur

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen een maatschap van advocaten en een voormalig cliënt over de hoogte van een factuur. De advocaat, mr. M.J. Draaisma, heeft de cliënt, [gedaagde], bijgestaan in een arbeidszaak tegen NS Groep N.V. De cliënt heeft een klacht ingediend bij de Geschillencommissie Advocatuur over de factuur van de maatschap, maar de maatschap is niet aangesloten bij deze commissie. De rechtbank moet nu beoordelen of zij bevoegd is om het geschil te behandelen of dat de Geschillencommissie dat moet doen.

De rechtbank oordeelt dat, hoewel in de algemene voorwaarden van de maatschap staat dat de cliënt het geschil kan voorleggen aan de Geschillencommissie, deze commissie in dit geval niet kan optreden omdat de maatschap zich niet heeft aangesloten. Hierdoor kan de cliënt zich niet beroepen op de Geschillencommissie en blijft de burgerlijke rechter bevoegd om het geschil te behandelen. De rechtbank wijst de incidentele vordering van de cliënt af en compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De zaak wordt verwezen voor beraad comparitie, waarbij de cliënt de gelegenheid krijgt om producties over te leggen die zij eerder niet had ingediend.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/750224 / HA ZA 24-489
Vonnis in incident van 11 september 2024
in de zaak van
de maatschap
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. M.J. Draaisma,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. H. Bulut-Yazir.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 24 april 2024, met producties,
- de conclusie van antwoord van [gedaagde] tevens houdende exceptie van onbevoegdheid,
- de conclusie van antwoord in incident van [eiseres] , met producties,
- de akte uitlating van [gedaagde] van 4 september 2024, met één productie,
- de akte uitlating van [eiseres] van 4 september 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten voor zover van belang in het incident

2.1.
In een arbeidszaak tussen [gedaagde] en haar vorige werkgever, NS Groep N.V. (hierna: NS), trad mr. M.J. Draaisma van [eiseres] op als advocaat van [gedaagde] . In de opdrachtbevestiging van mr. Draaisma aan [gedaagde] van 26 september 2023 is vermeld dat de algemene voorwaarden van [eiseres] (hierna: de algemene voorwaarden) van toepassing zijn op de opdracht. De algemene voorwaarden zijn als bijlage bij de opdrachtbevestiging gevoegd.
2.2.
In artikel 13 van de algemene voorwaarden staat dat uitsluitend de Nederlandse rechter bevoegd zal zijn van eventuele geschillen tussen [eiseres] en een cliënt kennis te nemen.
2.3.
In artikel 14 van de algemene voorwaarden staat het volgende:
“Op onze dienstverlening Is de Klachten- en Geschillenregeling Advocatuur van toepassing. Mocht u een klacht hebben dan verwijzen wij u naar onze Klachtenregeling, deze kunt u opvragen bij het secretariaat en staat tevens vermeld op onze website [website] . Wanneer wij er niet in slagen uw eventuele klachten over onze dienstverlening met u tot een oplossing te brengen, dan kunt u uw klachten voorleggen aan de Geschillencommissie Advocatuur. (…)”.
2.4.
Na een kort geding en een verzoekschriftprocedure bij de rechtbank Midden-Nederland hebben [gedaagde] en NS een vaststellingsovereenkomst ondertekend waarin een beëindigingsregeling over de arbeidsovereenkomst van [gedaagde] is opgenomen. De vaststellingsovereenkomst is op 1 februari 2024 ondertekend door [gedaagde] . Onderdeel van die overeenkomst is dat NS de door [gedaagde] in het kader van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst gemaakte kosten voor rechtsbijstand vergoed tot een maximumbedrag van € 30.000 exclusief btw.
2.5.
[eiseres] heeft haar declaratie voor de kosten van rechtsbijstand aan [gedaagde] op 6 maart 2024 verzonden aan (de advocaat van) NS. De declaratie ziet op de periode van september 2023 tot en met februari 2024 en bedraagt € 36.386 inclusief btw. [eiseres] heeft NS verzocht om binnen veertien dagen het bedrag over te maken. NS heeft daarop aan [eiseres] laten weten dat [gedaagde] aan haar heeft aangegeven dat de declaratie van [eiseres] niet mag worden voldaan.
2.6.
Bij brief van 28 maart 2024 heeft [eiseres] [gedaagde] gesommeerd om het bedrag van € 36.386 te betalen, dan wel de instructie aan NS te geven om dat bedrag aan [eiseres] te voldoen. [gedaagde] heeft geen gehoor gegeven aan die sommatie.
2.7.
Op 29 maart 2024 heeft [gedaagde] bij de Geschillencommissie Advocatuur (hierna: de Geschillencommissie) een klacht ingediend over (de factuur van) [eiseres] . In een brief van 14 juni 2024 aan [eiseres] heeft de Geschillencommissie aan [eiseres] laten weten dat [gedaagde] een klacht heeft ingediend, dat [eiseres] niet bij de Geschillencommissie is aangesloten en dat de klacht daarom in beginsel niet kan worden behandeld, tenzij [eiseres] zich alsnog binnen veertien dagen bij de Geschillencommissie aansluit.
2.8.
[eiseres] heeft zich naar aanleiding van de brief van 14 juni 2024 niet (alsnog) aangesloten bij de Geschillencommissie.
2.9.
Op 15 juli 2024 heeft de Geschillencommissie [gedaagde] per e-mail geïnformeerd over de inhoud van de brief die de Geschillencommissie op 14 juni 2014 aan [eiseres] had gestuurd. In die e-mail staat verder onder meer het volgende:
“Tot op heden heeft de advocaat zich niet geregistreerd en wij verwachten ook niet dat de advocaat dat alsnog gaat doen nu hij ons op 15 juni jl telefonisch heeft laten weten “de brief van 14 juni te hebben ontvangen, maar aangeeft er verder niet op in te willen gaan”.
Zolang de registratie van de advocaat ontbreekt is de Geschillencommissie Advocatuur niet bevoegd. Tegelijk met het bericht aan de advocaat op 14 juni jl. had u ook geïnformeerd moeten worden. Klaarblijkelijk heeft dat bericht u, voor zover dat te achterhalen is, door een systeemstoring niet bereikt. (…)”

3.Het geschil

in de hoofdzaak
3.1.
[eiseres] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair
1. [gedaagde] gebiedt om aan NS de instructie te geven de declaratie van [eiseres] gelijk aan een bedrag van € 36.386 door NS op grond van de tussen NS en [gedaagde] overeengekomen vaststellingsovereenkomst te betalen, op straffe van het verbeuren van een dwangsom, dan wel te bepalen dat het door de rechtbank te wijzen vonnis als een dergelijke instructie aan NS moet worden gezien;
subsidiair
2. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 36.386 aan [eiseres] ;
primair en subsidiair
3. [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan [eiseres] van alle redelijke en in redelijkheid gemaakte kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte, tot op heden berekend op € 1.138,86, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 maart 2024;
4. [gedaagde] veroordeelt in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] opdracht heeft gegeven aan [eiseres] om juridische werkzaamheden te verrichten. [gedaagde] is als opdrachtgever gehouden de declaratie voor die werkzaamheden te voldoen. Tijdens de uitvoering van de opdracht is met NS in een vaststellingsovereenkomst afgesproken dat NS de declaratie zal voldoen. [gedaagde] blokkeert dat. [gedaagde] is gehouden de instructie tot betaling te geven aan NS dan wel de declaratie zelf te voldoen.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en voert kort samengevat aan dat [eiseres] excessief en niet transparant heeft gedeclareerd. Zij is ontevreden over de hoogte van de factuur en de wijze van factureren door [eiseres] .
in het incident
3.4.
[gedaagde] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zich onbevoegdheid verklaart, met veroordeling van [eiseres] in de daadwerkelijke proceskosten.
3.5.
[gedaagde] legt daaraan ten grondslag dat partijen zijn overeengekomen dat geschilbeslechting zal plaatsvinden door de Geschillencommissie. [gedaagde] heeft op 29 maart 2024 een klacht ingediend bij de Geschillencommissie over de hoogte van de factuur van [eiseres] . Op 12 april 2024 heeft zij een bevestiging daarvan ontvangen. Het geschil is dus bij de Geschillencommissie aanhangig gemaakt. [eiseres] heeft zich met zijn eigen algemene voorwaarden verplicht het geschil eerst voor te leggen aan de Geschillencommissie. De burgerlijke rechter is daarom niet bevoegd om kennis te nemen van het geschil.
3.6.
[eiseres] voert verweer.

4.De beoordeling in het incident

4.1.
Volgens [gedaagde] – en dat is door [eiseres] niet weersproken – treedt de Geschillencommissie in geval van geschilbeslechting op als een bindend adviseur. Anders dan [gedaagde] meent, leidt een beding waarbij bindend advies is afgesproken, echter niet tot onbevoegdheid van de rechter maar tot niet-ontvankelijkheid van de eisende partij. Gelet hierop zal de rechtbank de incidentele vordering van [gedaagde] opvatten als een incidentele vordering die strekt tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres] .
4.2.
De vraag is of partijen bindend advies zijn overeengekomen. Daartoe moet het bepaalde in de artikelen 13 en 14 van de algemene voorwaarden van [eiseres] worden uitgelegd. In artikel 13 van de algemene voorwaarden staat dat uitsluitend de Nederlandse rechter bevoegd zal zijn van eventuele geschillen tussen de maatschap en een cliënt kennis te nemen. Deze bewoordingen zijn op zichzelf beschouwd op te vatten als een exclusieve forumkeuze voor de Nederlandse rechter. In artikel 14 van de algemene voorwaarden is daarentegen opgenomen dat een cliënt eventuele klachten over de dienstverlening kan voorleggen aan de Geschillencommissie. [gedaagde] heeft artikel 14 redelijkerwijs zo mogen begrijpen dat [eiseres] het aan de keuze van de cliënt overlaat om eventuele geschillen aan de Geschillencommissie in plaats van aan de rechter voor te leggen, dat [eiseres] daarmee dan instemt en dat daarmee dan dus wordt afgeweken van het bepaalde in artikel 13.
4.3.
In dit geval heeft [gedaagde] een klacht ingediend bij de Geschillencommissie. Deze klacht is echter niet in behandeling genomen, omdat [eiseres] niet is aangesloten bij de Geschillencommissie. [eiseres] heeft zich binnen de in de brief van 14 juni 2024 van de Geschillencommissie genoemde termijn ook niet alsnog aangesloten. Anders dan [gedaagde] aanvoert, kan de rechtbank [eiseres] in het kader van dit incident niet verplichten zich alsnog te registreren bij de Geschillencommissie. Dat betekent dat de Geschillencommissie in deze kwestie feitelijk niet kan en zal optreden als bindend adviseur. Onder deze omstandigheden kan [gedaagde] zich er niet meer op beroepen dat de Geschillencommissie moet oordelen over het geschil tussen partijen. Daarmee wordt teruggevallen op het wettelijk uitgangspunt dat partijen een geschil aan de rechter kunnen voorleggen. Dat betekent dus dat [eiseres] het geschil kan voorleggen aan deze rechtbank.
4.4.
[gedaagde] heeft opgemerkt dat procederen bij de rechtbank voor haar duurder is dan bij de Geschillencommissie. Deze omstandigheid is echter niet van invloed op het hiervoor gegeven oordeel. Wel kan met die omstandigheid rekening worden gehouden in een eventuele proceskostenveroordeling in de hoofdzaak, omdat het door toedoen van [eiseres] niet mogelijk is dat [gedaagde] het geschil aan de Geschillencommissie voorlegt.
4.5.
De conclusie is dat het incidenteel gevorderde van [gedaagde] wordt afgewezen.
4.6.
De rechtbank ziet aanleiding om de proceskosten in het incident te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Daarvoor is het volgende redengevend. Hoewel [eiseres] in haar algemene voorwaarden de mogelijkheid van bindend advies door de Geschillencommissie had geboden, is [eiseres] geen lid (geworden) van die Geschillencommis-sie. Daarmee heeft [eiseres] verhinderd dat [gedaagde] de kwestie aan de Geschillencommissie voorlegt. Anderzijds had voor [gedaagde] ten tijde van het door haar op 17 juli 2024 opgeworpen incident – gelet op de brief van de Geschillencommissie van 14 juni 2024 en de door [eiseres] op 24 april 2024 uitgebrachte dagvaarding – al duidelijk moeten zijn dat [eiseres] geen lid was van de Geschillencommissie en ook niet van plan was om dat te worden, zodat geschilbeslechting door de Geschillencommissie in feite niet meer mogelijk was.

5.In de hoofdzaak

5.1.
Aangezien is gedagvaard en voor antwoord is geconcludeerd, zal de zaak worden verwezen voor beraad comparitie.
5.2.
De rechtbank constateert dat [gedaagde] in haar conclusie van antwoord heeft verwezen naar dertien producties zonder dat zij die producties daarbij in het geding heeft gebracht. [gedaagde] zal in de gelegenheid worden gesteld om die producties alsnog over te leggen.

6.De beslissing

in het incident
6.1.
wijst het gevorderde af,
6.2.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in de hoofdzaak
6.3.
verwijst de zaak naar de rol van
25 september 2024voor beraad comparitie en voor overlegging door [gedaagde] van de in haar conclusie van antwoord genoemde producties,
6.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.T. Kruis, rechter, bijgestaan door mr. P. Palanciyan, griffier en in het openbaar uitgesproken op 11 september 2024.