ECLI:NL:RBAMS:2024:5606

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
10 september 2024
Zaaknummer
742353
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vereffening maatschap tussen Nyenburgh Holding B.V. en Ursa Major Securities B.V.

In deze zaak vordert Nyenburgh Holding B.V. (hierna: Nyenburgh) betaling van een bedrag van € 280.595,00 van Ursa Major Securities B.V. (hierna: Ursa Major) en een natuurlijke persoon, hierna aangeduid als [gedaagde]. De vordering is gebaseerd op een maatschapsovereenkomst die tussen Nyenburgh en Ursa Major is gesloten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatschap op 31 augustus 2021 in een toestand verkeerde waarin redelijkerwijs getwijfeld mocht worden aan haar vermogen om aan haar betalingsverplichtingen te voldoen, wat leidde tot de beëindiging van de maatschap en de daaropvolgende vereffening. Nyenburgh heeft ook een tekort in het handelsaccount van Ursa Major geconstateerd, dat opliep tot boven de € 300.000,--, wat aanleiding gaf tot de beëindiging van de overeenkomst. De rechtbank oordeelt dat Ursa Major aansprakelijk is voor het negatieve handelsresultaat en dat Nyenburgh gerechtigd was om de maatschapsovereenkomst te beëindigen. De rechtbank wijst de vordering van Nyenburgh tot betaling van het gevorderde bedrag toe, evenals de wettelijke rente en de beslagkosten. De proceskosten worden eveneens toegewezen aan Nyenburgh, die grotendeels in het gelijk is gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/742353 / HA ZA 23-1038
Vonnis van 3 juli 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NYENBURGH HOLDING B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij,
hierna te noemen: Nyenburgh,
advocaten: mrs. L.Z. Bosman en J.R. Schol,
tegen

1.[gedaagde] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
URSA MAJOR SECURITIES B.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde partijen,
hierna te noemen: [gedaagde] en Ursa Major,
advocaat: mr. P.P.G. Bissessur.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 7 februari 2024;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 17 mei 2024
- een brief van 27 juni 2024 van mr. Bosman naar aanleiding van de zittingsaantekeningen van de griffier
- een brief van 2 juli 2024 van mr. Bissessur naar aanleiding van de zitttingsaantekeningen van de griffier.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Nyenburgh is een beleggingsonderneming die beschikt over een vergunning voor het verrichten van beleggingsactiviteiten in de zin van art. 2:96 van de Wet Financieel Toezicht. Nyenburgh biedt ervaren handelaren een samenwerkingsmogelijkheid waarbij een handelaar binnen een contractueel kader professionele toegang verkrijgt via de infrastructuur van Nyenburgh.
2.2.
Op 15 december 2018 hebben Nyenburgh en Ursa Major (vertegenwoordigd door haar directeur [gedaagde] ) een maatschapsovereenkomst gesloten (hierna: de Maatschapsovereenkomst). De maatschap heeft de naam [naam maatschap] en heeft tot doel de handel in financiële instrumenten met winstoogmerk. De Maatschapsovereenkomst vermeldt onder meer:
Artikel 4 Inbreng
1.
De maat brengt in haar volledige arbeid, kennis en vlijt alsmede posities in financiële instrumenten en/of een bedrag, zijnde de kapitaalinbreng in de maatschap.
2.
De maat en de vertegenwoordiger verbinden zich ten volste in te zetten voor de winstgevendheid van de maatschap.
3.
Gelden en posities in financiële instrumenten van de maatschap worden aangehouden in een sub account van Nyenburgh bij de clearingmember.
4.
Het aandeel van de maat in het lopend resultaat van de maatschap zal steeds met de oorspronkelijke inbreng worden gesaldeerd, onder verrekening van door de maat opgenomen en gestorte bedragen. Dit saldo resulteert in de kapitaalsrekening van de maat in de maatschap.
(…)
8.
De maten zijn gerechtigd om iedere dinsdag hun aandeel in het lopend netto resultaat in de maatschap op te nemen, als voorschot op de jaarlijkse eindafrekening.
Zoals bepaald in artikel 5, lid 8 dient het kapitaalsaldo van de maat in de maatschap te allen tijde tenminste € 30.000,-- te bedragen.
(…)
Artikel 5 Vertegenwoordiging en beheer van de maatschap, riskmanagement
1.
Nyenburgh verricht beleggingsactiviteiten als bedoeld in art. 1:1 Wet op het Financieel Toezicht (Wft) sub a. Het bestuur en beheer van de maatschap berust bij Nyenburgh. Nyenburgh maakt gebruik van haar beurslidmaatschappen en is houder van de clearingovereenkomst met de clearingmember en als zodanig eindverantwoordelijk voor de gehele clearingaccount. Nyenburgh stelt de maat in staat om van de beurslidmaatschappen en de clearingaccount op naam van Nyenburgh gebruik te maken onder de vlag van Nyenburgh, waarbij Nyenburgh eindverantwoordelijke is en blijft jegens deze externe partijen.
2.
(…)
3.
Zowel de clearingmember als Nyenburgh voeren het riskmanagement over de effectenposities van de maatschap en kunnen in die zin als gevolg van geldende regelgeving dwingende richtlijnen en/of directe instructies opleggen aan de maatschap. In het algemeen geldt dat de door de clearing vastgestelde haircut voor overnight posities niet de hoogte van de netliq van het handelsaccount van de maatschap mag overschrijden. De riskmanager van Nyenburgh kan van deze regel afwijken en kan op maat gemaakte stringentere en/of aanvullende handelslimieten vaststellen voor de maatschap.
4.
Positiegrootte, handelslimieten en handelsruimte van de maatschap worden continu gecontroleerd en zo nodig aangepast aan zowel de actuele stand van de netliq in het handelsaccount van de maatschap, aan de actuele, door de clearingmember vastgestelde haircut.
5.
De maat en de vertegenwoordiger zijn gebonden aan alle op Nyenburgh van toepassing zijnde beursreglementen en algemene effectenregelgeving inclusief alle eventuele toekomstige wijzingen, alsmede aan alle interne regels van Nyenburgh. Beursreglementen zijn online te raadplegen op de website van bedoelde beurzen.
6.
Partijen zijn slechts gezamenlijk bevoegd bij het verrichten van transacties in financiële instrumenten op de gereglementeerde markt of multilateraal handelsplatform. Partijen verschaffen elkaar over en weer volmacht strekkende tot het verrichten van transacties in financiële instrumenten.
7.
Indien de maat en/of de vertegenwoordiger transacties in financiële instrumenten verricht en/of posities aanhoudt welke in strijd zijn met geldende regelgeving, en/of van toepassing zijnde beursreglementen, en/of riskmanagement bepalingen als bedoeld in lid 2, 3, 4 en 5 van dit artikel, is Nyenburgh gerechtigd de door haar afgegeven volmacht direct in te trekken en de maat en/of de vertegenwoordiger de toegang tot de handelssystemen te ontzeggen. Alle hieruit voortvloeiende schade zal uitsluitend en geheel voor rekening komen van de maat en/of diens vertegenwoordiger.
8.
Indien de netliq daalt onder de € 30.000,-- dient de maat binnen 2 werkdagen bij te storten om verder te kunnen handelen. Indien de netliq daalt onder de € 10.000,-- is het Nyenburgh toegestaan de openstaande effectenposities van de maatschap te sluiten of af te bouwen, of uit hoofde van riskmanagement maatregelen te treffen. Pas nadat de netliq boven de € 30.000,-- is, is het de maat weer toegestaan om verder te handelen.
Artikel 6 Clearing- en kredietovereenkomst
1.
Nyenburgh beschikt over een clearingovereenkomst met een bijbehorend clearingaccount, ten behoeve van de maatschap zal Nyenburgh een administratief sub account aanhouden.
2.
De in het vorige lid genoemde sub account van de maatschap maakt deel uit van de gehele clearingaccount van Nyenburgh, waarbij er geen vermogensscheiding tussen sub accounts onderling en Nyenburgh bestaat.
(...)
Artikel 11 Winstverdeling
1.
Het netto handelsresultaat van de maatschap zal door partijen worden verdeeld zoals is bepaald in bijlage 2: verdeling van het maatschap resultaat.
2.
(…)
Artikel 13 Beëindiging en afkoop
1.
De maatschap eindigt, onverminderd het bepaalde in artikel 7A:1684 BW:
(…)
c.
Indien de maatschap in een toestand komt te verkeren waarin redelijkerwijs getwijfeld mag worden aan haar vermogen om geheel of gedeeltelijk aan haar (betalings-)verplichtingen jegens de clearingmember of enige andere crediteur te (blijven) voldoen of redelijkerwijs te verwachten verliezen te kunnen (blijven) dragen, van welke toestand in elk geval sprake zal zijn wanneer het saldo op de kapitaalrekening van de maatschap, verminderd met de lopende kosten en de nog niet uitgekeerde winstdeling (indien van toepassing), op enig moment nihil is en een de maat aantoonbaar niet in staat is om bij te storten;
(…)
4.
Bij beëindiging voor afloop van het contract zal de maatschap worden ontbonden en afgerekend.
5.
(...)
Artikel 14 Verdeling
1.
Bij opzegging conform artikel 3 en 14 van de maatschap en door ontbinding opgrond van artikel 7A:1684 BW, is ieder van de partijen in het vermogen van de maatschap gerechtigd voor het bedrag, waarvoor zij als gevolg van het bepaalde in artikel 3 in de boeken is gecrediteerd, vermeerderd of verminderd met haar stortingen en opnames, voor zover van toepassing de boete conform artikel 13, haar aandeel in de winst of het verlies conform bijlage 2 van deze overeenkomst, gemaakt en geleden tijdens de looptijd van de maatschap zoals blijkt uit de balans en de winst- en verliesrekening.
2.
De definitieve winst- en verliesrekening bij beëindiging van de maatschap zal worden opgesteld zodra alle ingenomen effectenposities zijn afgewikkeld.
Artikel 15 Vereffening
1.
In het geval van eindigen van de maatschap zullen haar zaken zo spoedig mogelijk worden vereffend:
a.
Door alle partijen, in het geval van beëindiging van de maatschap uit hoofde van artikel 13, lid 1 onder a.;
b.
Door de andere partijen dan degene, in wie de oorzaak der beëindiging is gelegen, in de overige gevallen van artikel 13.
2.
Indien beëindiging geschiedt conform artikel 13 en/of middels opzegging conform artikel 3, wordt bij de vereffening tevens en voor zover van toepassing conform artikel 13 de boete verrekend.
3.
Tijdens de vereffening blijven de bepalingen van de onderhavige overeenkomst zoveel mogelijk van toepassing.
4.
(…)”
2.3.
In Bijlage 2 van de Maatschapsovereenkomst is opgenomen dat het netto handelsresultaat tussen Ursa Major en Nyenburgh zal worden verdeeld in de verhouding 100% en 0%. Ook is hierin opgenomen:
“Indien na afloop van het boekjaar dan wel na beëindiging van de maatschap het netto handelsresultaat “E” kleiner is dan nul, zal het gehele verlies van de maatschap (100%) voor rekening van Ursa Major Securities B.V. komen.”
2.4.
Nyenburgh monitort doorlopend de handelsactiviteiten van alle aangesloten handelaren. Begin december 2020 verloor het systeem van ABN AMRO Clearing Bank N.V. (hierna: AACB) de koppeling met de marktprijzen van de financiële instrumenten waarin [gedaagde] handelde, waardoor de dagelijks door AACB toegezonden clearingrapportages niet correct waren.
2.5.
Op 22 december 2020 heeft Nyenburgh geconstateerd dat AACB vanaf begin december 2020 onjuiste clearingrapportages heeft verstrekt, en dat sprake was van een waardedaling van de portefeuille van Ursa Major van € 221.187,--. Op 30 december 2020 bedroeg het tekort € 197.020,--.
2.6.
Op 31 december 2020 heeft [gedaagde] met Nyenburgh een overeenkomst gesloten getiteld “Pand akte bezitloos pandrecht” (hierna: de Zekerheidsovereenkomst). Deze overeenkomst vermeldt onder meer dat er een tekort in geld (netliq) is ontstaan op rekening [rekeningnummer] bij Nyenburgh van € 197.020,-- en dat [gedaagde] beschikt over een kunstcollectie (hierna: de Collectie) die tot zekerheid voor de terugbetaling van het tekort, vermeerderd met eventuele kosten, in pand wordt gegeven aan Nyenburgh. Verder vermeldt de overeenkomst onder meer:
“Artikel 3
a.
Na ondertekening van deze akte mag [gedaagde] gedurende een periode van 12 maanden, hierna te noemen “de termijn” verder handelen onder de volgende voorwaarden:
-
Geen handel in financiële instrumenten met een grote risk exposure, zoals turbo’s;
-
Geen overnight posities, tenzij hiervoor tevoren van de directie van Nyenburgh toestemming voor is verkregen;
-
Geen posities voor een eventuele vakantie;
-
Het tekort mag niet verder oplopen. Cut-off punt is een tekort van EURO 300K, dan treedt onmiddellijk artikel 6 in werking.
(…)
Artikel 6
[gedaagde] dient per direct te stoppen met de handel indien [gedaagde] zich niet houdt aan de in artikel 3 onder a genoemde voorwaarden of als het cut-off punt zoals bepaald in artikel 3 onder b is bereikt. Voorts is [gedaagde] gehouden tot de onmiddellijke verkoop van stukken uit zijn kunstcollectie, net zolang tot het netliq tekort van [gedaagde] bij Nyenburgh geheel is terugbetaald. De verkoop van de collectie en aanzuiveren van het netliq tekort zal niet langer duren dan 3 maanden. Mocht de verkoop langer duren dan 3 maanden dan dient [gedaagde] de stukken aan te bieden bij de eerstvolgende kunstveiling.”
2.7.
Op 31 augustus 2021 constateert Nyenburgh dat het tekort in het handelsaccount is opgelopen tot boven een bedrag van € 300.000,--. Diezelfde dag deelt Nyenburgh aan [gedaagde] en Ursa Major mee dat de handelsactiviteiten die dag worden beëindigd en dat zij per 1 september 2021 niet meer bevoegd zijn te handelen in naam van Nyenburgh. Nyenburgh heeft een en ander per e-mail bevestigd.
2.8.
Diezelfde dag reageert [gedaagde] op deze e-mail, en merkt hij onder meer op mogelijkheden tot bijstorten te zien vanwege een erfenis, twee lopende procedures en een viertal kunstveilingen. Ook merkt hij op er – ondanks de teleurstellingen – nog vertrouwen in te hebben en dat hij hoopt dat zij er ook nog vertrouwen in hebben zodat hij de verliezen alsnog kan draaien en vereffenen.
2.9.
In de periode tussen september 2021 en 15 mei 2023 informeert [gedaagde] Nyenburgh veelvuldig over de ontwikkelingen omtrent de verkoop van de Collectie en andere verhaalsmogelijkheden.
2.10.
Op 6 oktober 2023 is Nyenburgh op de hoogte geraakt van een cessieakte d.d. 29 september 2023 tussen de Belastingdienst en [gedaagde] . Uit die akte volgt dat de Belastingdienst eerder beslag heeft gelegd op enkele schilderijen van [gedaagde] die onderdeel uitmaakten van de Collectie, dat de Belastingdienst met [gedaagde] is overeengekomen dat deze schilderijen bij een veilinghuis te koop zouden worden aangeboden op woensdag 18 oktober 2023 en dat de veilingopbrengst aan de Belastingdienst werd gecedeerd.
2.11.
In een e-mail van 11 oktober 2023 aan de belastingdienst schrijft [gedaagde] :
“Zoals afgesproken mail ik u de pand akte van Nyenburgh om een (voorlopige) oplossing te vinden voor mijn stommiteit van het verzwijgen tegen de deurwaarder van de Belastingdienst dat er al enige jaren een pandrecht op onze kunst is/ligt.
Hoe naïef ik was blijkt ook uit het feit dat ik de ondertekende cessie akte vanaf het kantoor van Nyenburgh heb ingescand, hoewel ik daar al twee jaar geen werkzaamheden verricht.
Voor een verdere oplossing van het telefonisch besproken probleem is het wellicht verstandig dat u contact opneemt met een van de directeuren van Nyenburgh, [naam] .
(…) ”
2.12.
[gedaagde] heeft op 13 oktober 2023 schriftelijk het volgende verklaard:
“In verband met de vestiging van een pandrecht op de kunstcollectie van de heer [gedaagde] als natuurlijk persoon die ter zekerheid dient en ter voldoening van de schuld van Ursa Major Securities BV waar de heer [gedaagde] maat is in een maatschap met Nyenburgh Holding BV, bevestigt de heer [gedaagde] bovenvermeld bedrag ad. € 325.307 schuldig te zijn aan Nyenburgh Holding B.V.”
2.13.
Nyenburgh heeft op 17 oktober 2023 diverse conservatoire beslagen laten leggen, onder meer op kunstwerken uit de collectie. Vervolgens heeft Nyenburgh met de Belastingdienst een regeling getroffen, waardoor de veiling doorgang kon vinden en 90% van de opbrengst aan Nyenburgh zou worden afgestaan. Uiteindelijk is van de opbrengst van de veiling van € 49.680,-- een bedrag van € 44.712,-- aan Nyenburgh ten goede gekomen.

3.Het geschil

3.1.
Nyenburgh vordert - samengevat - na wijziging van eis primair om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Ursa Major en [gedaagde] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 280.595,00, te vermeerderen met respectievelijk de wettelijke handelsrente vanaf 1 oktober 2021 en de wettelijke rente vanaf 1 december 2021 tot het moment van algehele voldoening, en om Ursa Major en [gedaagde] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 3.095,45, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 9 november 2023 tot het moment van algehele voldoening.
Subsidiair vordert Nyenburgh voor recht te verklaren dat Ursa Major en [gedaagde] toerekenbaar tekort zijn geschoten in de nakoming van de Maatschapsovereenkomst en/of Zekerheidsovereenkomst en meer subsidiair voor recht te verklaren dat Ursa Major en [gedaagde] jegens Nyenburgh onrechtmatig hebben gehandeld, en in beide gevallen dat Ursa Major en [gedaagde] verplicht zijn de door Nyenburgh dientengevolge geleden schade te vergoeden, met hoofdelijke veroordeling van Ursa Major en [gedaagde] tot betaling van € 283.690,45, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum dagvaarding tot aan het moment van algehele voldoening.
Naast voornoemde vorderingen vordert Nyenburgh betaling van € 7.899,79 aan beslagkosten, een bedrag van € 3.417,01 aan buitengerechtelijke incassokosten en de (na)kosten, alles vermeerderd met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na het te wijzen vonnis.
3.2.
[gedaagde] en Ursa Major voeren verweer. [gedaagde] en Ursa Major concluderen tot niet-ontvankelijkheid van Nyenburgh, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van Nyenburgh, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van Nyenburgh in de kosten van de procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Vordering op Ursa Major
4.1.
Nyenburgh heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat zij primair als vereffenaar ten behoeve van de Maatschap van Ursa Major betaling vordert van € 280.595,--. Ursa Major betwist dit en voert aan dat Nyenburgh de vordering niet als vereffenaar maar pro se heeft ingesteld. Dit verweer van Ursa Major slaagt niet. Uit de dagvaarding volgt reeds dat Nyenburgh primair als vereffenaar de vordering jegens Ursa Major instelt, nu zij onder andere in 3.3 en 3.9 tot uitgangspunt neemt dat de maatschap is beëindigd en dat dient te worden vereffend (zie ook artikel 15 lid 1 onder b van de Maatschapsovereenkomst).
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat het netto handelsresultaat op de rekening van Nyenburgh thans, na verrekening met de aan Nyenburgh ten goede gekomen opbrengst van de veiling bij het Venduehuis, een negatief bedrag van € 280.595,00 bedraagt. Op grond van artikel 11 lid 1 en bijlage 2 van de Maatschapsovereenkomst komt dit negatieve handelsresultaat volledig voor rekening van Ursa Major. Nyenburgh stelt dat Ursa Major dit bedrag verschuldigd is omdat op 31 augustus 2021 de Maatschapsovereenkomst op grond van artikel 13 lid 1 sub c van de Maatschapsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd, nu de maatschap in een toestand is komen te verkeren waarin redelijkerwijs getwijfeld mag worden aan haar vermogen om geheel of gedeeltelijk aan haar (betalings-)verplichtingen jegens de clearingmember of enige andere crediteur te (blijven) voldoen of redelijkerwijs te verwachten verliezen te kunnen (blijven) dragen. Nyenburgh stelt daarbij dat Ursa Major niet in staat is gebleken gelden bij te storten. Naar het oordeel van de rechtbank wijzen het grote negatieve handelsresultaat dat boven de € 300.000,-- uitkwam, en de vergeefse pogingen van Ursa Major om gelden bij te storten, er inderdaad op dat de Maatschap op 31 augustus 2021 in de toestand verkeerde dat redelijkerwijs getwijfeld mocht worden aan haar vermogen om aan haar betalingsverplichtingen te blijven voldoen. Daarbij komt overigens ook dat partijen aanvullend in de Zekerheidsovereenkomst waren overeengekomen dat het tekort in geen geval mocht oplopen boven de € 300.000,--. Nyenburgh was naar het oordeel van de rechtbank dan ook gerechtigd om de Maatschapsovereenkomst te beëindigen en om tot vereffening over te gaan.
4.3.
Ursa Major heeft nog aangevoerd dat Nyenburgh tekort is geschoten in haar taak het riskmanagement uit te voeren, zoals volgt uit artikel 5 lid 3 van de Maatschapsovereenkomst, omdat zij in december 2020 had moeten signaleren dat de informatievoorziening van AACB gedurende langere tijd onjuist was en dat zij Ursa Major daarover had moeten inlichten. De rechtbank begrijpt de stellingen van Ursa Major zo dat in de periode van december 2020 door voornoemd gebrek aan riskmanagement het netto handelstekort op het account van de maatschap flink is opgelopen.
Tijdens de mondelinge behandeling is echter duidelijk geworden dat Ursa Major, via haar directeur [gedaagde] , ten alle tijde toegang had tot de actuele beurskoersen, en daar tijdens de dagelijkse handel ook mee moet zijn geconfronteerd. Naar het oordeel van de rechtbank had het in december 2020 voor Ursa Major dan ook duidelijk moeten zijn dat de verliezen steeds verder opliepen, en dat de dagelijks toegezonden clearingrapportages van AACB een onjuiste weergave boden. Uit de omstandigheid dat Nyenburgh zich zoals gebruikelijk voor haar riskmanagement op de clearingrapportages baseerde, en dat zij als riskmanager niet bij Ursa Major aan de bel trok, volgt dat het voor [gedaagde] op dat moment in ieder geval bekend had behoren te zijn dat Nyenburgh niet op de hoogte was van de onjuiste clearingrapportages van AACB. Dat Nyenburgh – in theorie – toegang had tot de actuele handelsresultaten, doet hieraan niet af. Ter zitting heeft Nyenburgh toegelicht dat zij uitgaat van de clearingrapportages van de AACB met de ‘netliq’ en de ‘haircut’ die een goed inzicht geven in de risico’s, en dat het meekijken met de actuele handelsresultaten praktisch niet haalbaar is omdat dit zou betekenen dat er met ongeveer 35 handelaren moet worden meegekeken die soms wel 10 tot 20 duizend transacties per dag uitvoeren. Ook heeft Nyenburgh aangevoerd dat zij mag uitgaan van integer handelen van de handelaren. Nyenburgh kan in relatie tot Ursa Major dan ook niet het verwijt worden gemaakt dat zij ten onrechte op de clearingrapportages van AACB is afgegaan en dat zij in december 2020 niet heeft ingegrepen bij Ursa Major, terwijl Ursa Major wel doorhad dat de rapportages onjuist waren. Het voorgaande betekent dat er geen grond is om de verliezen van de Maatschap aan Nyenburgh toe te rekenen. De vordering van Nyenburgh tot betaling door Ursa Major aan haar van € 280.595,00 is dan ook toewijsbaar.
4.4.
Nyenburgh vordert van Ursa Major over de gevorderde hoofdsom vergoeding van de wettelijke handelsrente vanaf 1 oktober 2021. De wettelijke handelsrente van artikel 6:119a BW is echter alleen van toepassing op de primaire betalingsverplichting van een handelsovereenkomst. In dit geval is geen sprake van zo’n primaire betalingsverplichting, zodat de gevorderde handelsrente niet toewijsbaar is. In plaats daarvan zal de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW worden toegewezen vanaf 14 november 2023, zijnde het moment dat de vordering in het kader van de vereffening door Nyenburgh is ingesteld.
Vordering op [gedaagde]
4.5.
Nyenburgh maakt ook aanspraak op betaling van de hoofdsom jegens [gedaagde] . Nyenburgh heeft hier onder meer aan ten grondslag gelegd dat [gedaagde] , gelet op de verklaring van 13 oktober 2023, een bedrag van € 325.307,-- verschuldigd is. Dit betreft het bedrag waarop nog niet het hiervoor onder 2.13 genoemde bedrag van € 44.712,-- in mindering is gebracht. De rechtbank ziet aanleiding om eerst op deze grondslag in te gaan.
4.6.
[gedaagde] betwist niet dat hij deze verklaring heeft ondertekend, maar voert aan dat hij, mede vanwege uitlatingen van Nyenburgh, in de veronderstelling verkeerde dat hij de schuld van de Maatschap aan AACB bevestigde en nimmer de bedoeling heeft gehad om met het ondertekenen van de verklaring te bevestigen dat hij in privé voornoemd bedrag verschuldigd is aan Nyenburgh. De verklaring van [gedaagde] kan echter redelijkerwijs niet anders begrepen worden dan dat hij in persoon aansprakelijkheid heeft aanvaard voor de schuld van Ursa Major van (destijds) € 325.307,--. Hieraan doet niet af dat de verklaring niet voorzien is van een goedschrift als bedoeld in artikel 158 lid 1 Rv, nu de betreffende verklaring wel vrije bewijskracht heeft.
4.7.
Op grond van het voorgaande zal ook [gedaagde] hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag van € 280.595,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 november 2023.
Notariskosten
4.8.
Nyenburgh vordert van Ursa Major en [gedaagde] betaling van de notariskosten voor het opstellen van een notariële schuldbekentenis voor een bedrag van € 3.095,45, vermeerderd met rente. Nyenburgh stelt zich op het standpunt dat Ursa Major en [gedaagde] dit bedrag verschuldigd zijn, omdat zij met elkaar zouden hebben afgesproken dat Ursa Major en [gedaagde] de notariskosten voor hun rekening zouden nemen. [gedaagde] en Ursa Major hebben dat betwist. Nyenburgh heeft, gelet op de betwisting door Ursa Major, onvoldoende te bewijzen feiten gesteld om te worden toegelaten tot het bewijs van deze afspraak. Aan bewijslevering wordt dan ook niet toegekomen en dat deel van de vordering is niet toewijsbaar.
4.9.
Nyenburgh vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Ursa Major heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat zij buitengerechtelijke incassowerkzaamheden heeft verricht. Daarom heeft zij recht op vergoeding van de kosten van die werkzaamheden. De gevorderde kosten van € 3.401,01 zijn hoger dan het volgens het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bij de hoofdsom van € 280.595,00 behorende tarief van € 3.177,98. De rechtbank zal daarom € 3.177,98 toewijzen.
4.10.
Nyenburgh vordert [gedaagde] en Ursa Major te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden vastgesteld op € 3.223,79 voor kosten deurwaardersexploten, € 1.352,00 voor griffierecht en € 3.413,00 voor salaris advocaat, totaal € 7.988,79.
4.11.
[gedaagde] en Ursa Major zijn grotendeels in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Nyenburgh worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
110,03
- griffierecht
4.385,00
- salaris advocaat
7.004,00
(2,00 punten × € 3.502,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
11.677,03
4.12.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten, de beslagkosten en de buitengerechtelijke incassokosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
4.13.
De veroordeling wordt (deels) hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] en Ursa Major hoofdelijk om aan Nyenburgh te betalen een bedrag van € 280.595,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 14 november 2023, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] en Ursa Major hoofdelijk in de beslagkosten, tot op heden vastgesteld op € 7.988,79, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] en Ursa Major hoofdelijk in de buitengerechtelijke incassokosten, tot op heden vastgesteld op € 3.177,98, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] en Ursa Major hoofdelijk in de proceskosten van € 11.677,03, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] en Ursa Major niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] en Ursa Major hoofdelijk tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.C.H. Blankevoort en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2024.