Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht.
Bij de mondelinge behandeling waren [eiser] , mr. Hehenkamp en mr. Parmentier aanwezig.
2.De feiten
€ 300,00 verbeurt per kalendermaand, telkens als hij een verschuldigde huurtermijn niet prompt op de vervaldag voldoet. Artikel 31 van de algemene bepalingen bevat eveneens een boetebepaling van € 250,00 per kalenderdag voor onder meer het niet tijdig betalen van de waarborgsom.
- betaling van € 2.350,00 aan restant waarborgsom;
- betaling van € 3.576,20 aan huurachterstand berekend tot en met mei 2019 (te vermeerderen met de contractuele rente);
- € 600,00 aan boetes in verband met de huurachterstand; en
- € 3.000,00 als terugbetaling van de door [gedaagde] onverschuldigd betaalde schadevergoeding.
Betaling van de boete in verband met het niet tijdig betalen van de waarborgsom heeft de kantonrechter afgewezen. Ditzelfde geldt voor de vordering die zag op ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde omdat volgens de kantonrechter de huurachterstand op dat moment minder dan drie maanden bedroeg.
“
Gelet op de ernst van de tekortkoming acht het hof de gevorderde boete disproportioneel in verhouding tot de schade. Daarbij betrekt het hof de situatie rondom het instorten van de vloer en de aanzienlijke gevolgen die dit voor de onderneming van [eiser] heeft gehad.”
Het hof matigt de boete vervolgens van € 162.250,00 tot € 5.000,00. Deze matiging geldt voor de periode tot de mondelinge behandeling in hoger beroep, dus tot 16 juni 2022. [gedaagde] zal bij akte mogen opgeven of [eiser] ook na die datum in gebreke is gebleven de waarborgsom te betalen, in welk geval het hof een nader oordeel zal geven over de verschuldigdheid van de boete vanaf die datum, aldus steeds r.o. 2.11 van het tussenarrest van 13 juni 2023.
€ 600,00. Volgens het hof is [eiser] ten tijde van de beoordeling door de kantonrechter een boete verschuldigd van € 3.900,00. Ook hier geldt dat [gedaagde] bij akte zal mogen opgeven of over de periode na de beoordeling door de kantonrechter een huurachterstand bestaat waarover [eiser] een boete verschuldigd zou kunnen zijn, aldus steeds r.o. 2.12 van het tussenarrest van 13 juni 2023.
pas op de plaats[heeft]
gemaakt en betaling van de veroordelingen uit het vonnis van 3 oktober 2019[heeft]
geparkeerd.” Verder staat in de akte: “
Het is juist dat [eiser] de waarborgsom nog niet geheel heeft voldaan.” Tot slot staat in de akte dat de huurachterstand die ziet op de periode van na het vonnis van de kantonrechter volgens [eiser] slechts € 927,30 bedraagt.
“
Ontbinding van de huurovereenkomst
€ 5.700,00.
3.Het geschil
primair:- schorsing van de tenuitvoerlegging van het arrest van 18 juni 2024, voor zover het de ontruiming betreft die op 2 september 2024 gepland staat; en
- [gedaagde] op straffe van dwangsommen te veroordelen de tenuitvoerlegging van dit arrest te staken totdat op het door [eiser] in te stellen cassatieberoep is beslist;
subsidiair:- schorsing van de tenuitvoerlegging van het arrest van 18 juni 2024, voor zover het de ontruiming betreft die op 2 september 2024 gepland staat; en
- [gedaagde] op straffe van dwangsommen te veroordelen de tenuitvoerlegging van dit arrest te staken tot drie maanden, twee maanden of één maand na de datum van dit vonnis,
gehelewaarborgsom heeft betaald bij aanvang van de huurovereenkomst. Dit plaatst het eindarrest in een geheel ander daglicht. Dat [eiser] eerder heeft erkend de waarborgsom niet volledig te hebben betaald, berust kennelijk op een vergissing. Tot slot voert [eiser] aan dat ontruiming onomkeerbaar is en leidt tot een noodtoestand aan zijn zijde. Voor zijn inkomsten is hij volledig afhankelijk van de winkel. Bovendien heeft hij de zorg voor zijn minderjarige dochter.
4.De beoordeling
welgesproken over langdurige en substantiële tekortkomingen (zo ernstig dat deze ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigen), maar daar gaat het – anders dan [eiser] lijkt te betogen – niet alleen over het niet betalen van de waarborgsom maar
ookover de aanzienlijke huurachterstand die volgens het hof op dat moment nog steeds bestaat. De zinsnede in rechtsoverweging 2.4 “
Dat het om een relatief laag bedrag gaat” heeft (wederom) slechts betrekking op de waarborgsom en niet op de huurachterstand. Dat het hof het niet (volledig) betalen van de waarborgsom [eiser] in het arrest van 2024 zwaarder lijkt aan te rekenen dan in het arrest van 2023, komt bij eerste lezing wel enigszins uit de lucht vallen, maar vindt zijn oorzaak in de omstandigheid dat het hof kennelijk tijdens de comparitie in juni 2022 had aangedrongen op het betalen van de waarborgsom en [eiser] hiermee al die tijd nalatig is gebleven (zie r.o. 2.4 van het arrest van 18 juni 2024). Al met al is de voorzieningenrechter van oordeel dat [eiser] op grond van het arrest van 2023 niet in de veronderstelling heeft mogen verkeren dat het met de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde niet zo’n vaart zou lopen. In het arrest valt ook niet te lezen dat het niet (volledig) betalen van de waarborgsom alleen gevolgen zou hebben voor de op te leggen boetes en niet voor een uit te spreken ontbinding en ontruiming. De motivering van het hof is dus – anders dan [eiser] stelt – niet innerlijk tegenstrijdig en van een kennelijke misslag is geen sprake. Dat de voorzitter – zoals zijdens [eiser] is aangevoerd – tijdens de zitting bij het hof zou hebben gezegd of laten doorschemeren dat ontruiming niet aan de orde zou zijn, althans dat [eiser] en zijn advocaat dat zo hebben begrepen, noopt – indien al juist – niet tot een ander oordeel.
welde volledige waarborgsom zou hebben betaald, kan evenmin als een kennelijke misslag worden aangemerkt. Allereerst is de ontbinding van de huurovereenkomst in belangrijke mate gebaseerd op de aanzienlijke huurachterstand en in mindere mate op het niet (volledig) betalen van de waarborgsom. Bovendien heeft [eiser] meermaals (zowel bij de kantonrechter als bij het hof) in rechte erkend dat hij de waarborgsom slechts voor de helft had betaald. Verder is de kwitantie niet voorzien van handtekeningen en evenmin heeft [eiser] aanvullend bewijs overgelegd voor het volledig betalen van de waarborgsom (bijvoorbeeld in de vorm van een bankafschrift). Niet valt derhalve in te zien dat deze ‘kwitantie’ tot cassatie kan leiden.
1.107,00