ECLI:NL:RBAMS:2024:5520

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 september 2024
Publicatiedatum
5 september 2024
Zaaknummer
13/286175-23 (zaak A) en 13/194059-23 (zaak B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belaging van ex-vriendin door verdachte met stelselmatige inbreuk op persoonlijke levenssfeer

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 5 september 2024 uitspraak gedaan in twee samenhangende strafzaken tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan belaging van zijn ex-vriendin. De verdachte heeft in twee periodes, van 2 april 2023 tot en met 6 mei 2023 (zaak B) en van 17 juni 2023 tot en met 26 oktober 2023 (zaak A), stelselmatig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Dit deed hij door haar herhaaldelijk te bellen, e-mails te sturen, zich zonder redelijk doel bij haar woning op te houden en haar naasten te benaderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte na de relatiebreuk op 2 april 2022 veelvuldig contact heeft gezocht met het slachtoffer, ondanks dat zij hem herhaaldelijk had laten weten geen contact meer te willen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot bewezenverklaring van de belaging in beide zaken gehonoreerd, met uitzondering van enkele specifieke handelingen waarvoor onvoldoende bewijs was. De rechtbank heeft de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken voor de periode van 2 april 2023 tot en met 6 april 2023, maar heeft wel vastgesteld dat hij vanaf 7 april 2023 opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 84 dagen, waarvan 40 dagen voorwaardelijk, en een contactverbod met het slachtoffer opgelegd voor de duur van twee jaar.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/286175-23 (zaak A) en 13/194059-23 (zaak B) (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 5 september 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag ] 1994,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 augustus 2024.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid. [1]
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.R. Paardekooper, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S.R. Nahar, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlasteleggingen

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Zaak A:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 17 juni 2023 tot en met 26 oktober 2023 te Amsterdam, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op een anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door
- voornoemde [slachtoffer] een of meermalen te bellen en/of
- voornoemde [slachtoffer] een of meer e-mails toe te sturen en/of
- een of meermalen (zonder redelijk doel) zich bij en/of rond de woning van voornoemde [slachtoffer] op te houden en/of
- een of meermalen (zonder redelijk doel) zich bij en/of rond de woning van de zus
van voornoemde [slachtoffer] op te houden met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
Zaak B:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 2 april 2023 tot en met 6 mei 2023 te Amsterdam, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door:
- meerdere malen langs het huis van die [slachtoffer] te gaan en/of (daarbij) herhaaldelijk aan te bellen en/of op de ramen en/of deuren te kloppen en/of
- meerdere malen zonder redelijk doel te verblijven in de straat en/of voor de woning van die [slachtoffer] en/of
- meerdere malen te bellen naar die [slachtoffer] en/of
- meerdere malen (vrijwel dagelijks) e-mail berichten en/of sms-berichten en/of WhatsApp-berichten en/of Instagram-berichten te sturen aan die [slachtoffer] en/of
- meerdere malen berichten te sturen naar die [slachtoffer] door geldbedragen over te maken naar de ING-rekening van die [slachtoffer] en (daarbij) opmerkingen te plaatsen
en/of
- meerdere malen (meerdere) familieleden en/of vrienden van die [slachtoffer] te benaderen via e-mail en/of sms-berichten en/of WhatsApp-berichten en/of Instagram-berichten;
met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
Verdachte en aangeefster hebben tussen 2021 en 2023 een relatie met elkaar gehad. Op 2 april 2022 is deze relatie door aangeefster verbroken. Verdachte zou hierna veelvuldig en op verschillende wijzen contact met aangeefster hebben gezocht, om de relatie te doen herstellen (zaak B). Nadat aangeefster op 6 mei 2023 aangifte tegen verdachte heeft gedaan wegens stalking, is aan verdachte door de politie medegedeeld dat hij geen contact meer mocht zoeken met aangeefster. Op 25 september 2023 heeft aangeefster een tweede aangifte gedaan, omdat verdachte opnieuw veelvuldig contact zou hebben gezocht (zaak A).
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft ten aanzien van beide zaken gerekwireerd tot bewezenverklaring gelet op de aangiftes, de klachten ingediend door aangeefster, het door aangeefster bijgehouden logboek en de verklaringen van verdachte. Daarbij geldt dat zowel in zaak A als in zaak B de gehele tenlastegelegde pleegperiode bewezen kan worden verklaard.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van zaak B heeft de raadsvrouw bepleit dat er onvoldoende steunbewijs is voor de verschillende ten laste gelegde handelingen. De handelingen waarvoor wel voldoende bewijs is, zijn naar hun aard, duur, frequentie en intensiteit onvoldoende om te kunnen kwalificeren als stelselmatige handelingen. Verder is er geen sprake van (voorwaardelijk) opzet van verdachte, omdat hij pas vanaf het ontvangen van de stopbrief van aangeefster op 26 april 2023 kon weten dat zij geen contact met hem wilde en hierna geen bewijsbare contactmomenten zijn geweest.
Ook ten aanzien van zaak A heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken. Met betrekking tot de ten laste gelegde handelingen die zouden zijn gepleegd in de periode van 17 juni 2023 tot en met 6 september 2023, stelt de raadsvrouw dat geen sprake is van wederrechtelijkheid, omdat aangeefster op bepaalde momenten op de pogingen tot contact in is gegaan. Verdachte kon daardoor niet weten dat zij het contact in die periode niet wilde. Daarmee ontbreekt in die periode ook het (voorwaardelijk) opzet. Met betrekking tot de ten laste gelegde handelingen die zouden zijn gepleegd in de periode van 7 september 2023 tot en met 26 oktober 2023, bevindt zich onvoldoende steunbewijs in het dossier doordat niet de volledige mailwisseling tussen verdachte en aangeefster is bijgevoegd.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1
Het ten laste gelegde in zaak B
De eerste aangifte en het steunbewijs: is er voldoende bewijs aanwezig?
De rechtbank ziet voldoende wettig en overtuigend bewijs voor alle in de tenlastelegging genoemde handelingen, behalve het meermalen bellen naar aangeefster. Van dat deel zal verdachte worden vrijgesproken.
Uit de aangifte en het door aangeefster bijgehouden logboek, blijkt dat verdachte na de relatiebreuk op 2 april 2023 op verschillende wijzen contact heeft proberen te zoeken met aangeefster. Aangeefster heeft 254 e-mails van verdachte ontvangen. Ook via sociale media zoals Instagram heeft verdachte meerdere berichten naar aangeefster gestuurd, waarna zij hem heeft geblokkeerd. Toen verdachte niet meer op directe wijze contact met aangeefster kon opnemen, heeft hij op verschillende platforms berichten gestuurd naar aangeefsters huisgenoot, zussen, zwager en vader. Daarnaast is verdachte meerdere keren bij de woning van aangeefster verschenen. Zo heeft verdachte op 7 april 2023 meermaals aangebeld bij aangeefster en is hij later rondjes gaan rennen op het plein voor de woning van aangeefster tot de politie hem hier vermanend op aansprak. Een dag later, op 8 april 2023, heeft verdachte hartjesstickers op de voordeur van aangeefster geplakt en taart voor haar meegenomen. Ook gaf verdachte aan naar hetzelfde festival als aangeefster te gaan. Ook in de periode daarna heeft verdachte nog een aantal keer voor de woning van aangeefster gestaan. Tot slot heeft verdachte in ieder geval vijf keer een bedrag van € 0,01 overgemaakt naar de bankrekening van aangeefster, waarbij verdachte in de omschrijving berichten heeft gezet zoals: ‘Hee lief, wanneer zou je willen praten’ en ‘Hopelijk ontvang je mijn brief en foto’s, meen alles’.
De aangifte wordt ondersteund door de verklaring van verdachte die hij op 31 mei 2023 bij de politie heeft afgelegd. Zo heeft hij verklaard dat hij aangeefster via e-mail en WhatsApp berichten heeft gestuurd, met als doel de relatie te herstellen. Op 7 april 2023, nadat verdachte na een melding door aangeefster door de politie voor haar deur wordt aangetroffen, wilde verdachte graag aan haar laten zien dat hij met zichzelf bezig was. Naar eigen zeggen was dit een wanhoopspoging. Ook heeft hij verklaard dat hij een chocoladetaart voor haar had gebakken en hartjes stickers op de deur heeft geplakt. Op 21 april 2023 zou hij voor het laatst met een chocoladereep en zeep naar haar woning zijn gegaan. Verder heeft hij verklaard dat hij de huisgenoot van aangeefster meerdere berichtjes heeft gestuurd met de vraag of zij ervoor kon zorgen dat aangeefster met hem zou praten en dat hij ook familieleden van aangeefster berichten heeft gestuurd in de hoop dat zij met haar zouden praten.
De rechtbank ziet ook steunbewijs in het proces-verbaal van bevindingen van 18 september 2023, waarin de mutatie met betrekking tot het incident op 7 april 2023 staat beschreven. Hieruit blijkt dat de politie, nadat aangeefster melding heeft gemaakt dat verdachte zich voor haar woning ophoudt, hem daar inderdaad aantreft. Verdachte verklaart dan aan de verbalisanten dat hij graag met aangeefster wil praten, maar dat hij niet begrijpt waarom aangeefster dat niet wil. Verbalisanten leggen dan aan verdachte uit dat aangeefster geen contact met hem wil, dat hij aangeefster met rust moet laten en dat hij niet in de omgeving van haar woning moet rondlopen. Ook geven verbalisanten aan dat hiervan een mutatie zal worden opgemaakt in het systeem en dat bij herhaaldelijke meldingen stalking aan hem ten laste kan worden gelegd.
Uit hetzelfde proces-verbaal blijkt dat ook op 23 april 2023 door aangeefster een melding is gemaakt, omdat verdachte in de voorgaande nacht meerdere keren bij haar woning is geweest en zij 30 e-mails per dag van hem ontvangt.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de aangifte voldoende wordt ondersteund door de overige bewijsmiddelen. Dat niet elk afzonderlijk bericht of overboeking wordt ondersteund met steunbewijs, zoals een
screenshot, doet aan het voorgaande niet af. Niet voor alle onderdelen van de tenlastelegging hoeft namelijk steunbewijs aanwezig te zijn. Het gaat erom dat in elk geval een deel van de feiten en omstandigheden die in de aangifte worden genoemd ondersteuning vindt in een of meer andere bewijsmiddelen. Het verweer van de raadsvrouw wordt dan ook verworpen.
De rechtbank zal hierna beoordelen of de ten laste gelegde periode genoemde handelingen in samenhang bezien strafbare belaging opleveren.
De beoordeling: is er sprake van belaging?
Voor een bewezenverklaring van belaging in de zin van artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), moet onder meer sprake zijn van het wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk maken op een anders persoonlijke levenssfeer. Bij de beoordeling of daarvan sprake is zijn verschillende factoren van belang: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van verdachte, de omstandigheden waaronder ze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
Het kan daarbij gaan om herhaling van dezelfde activiteit, maar ook om het samenstel van een variëteit aan gedragingen. Niet vereist is dat het slachtoffer ten gevolge van de inbreuk op zijn of haar persoonlijke levenssfeer iets heeft gedaan of nagelaten wat hij of zij zonder die inbreuk niet zou hebben gedaan, mits in het algemeen de inbreuk geschikt en geëigend is een bepaalde opstelling teweeg te brengen. Het oogmerk om te dwingen iets te dulden kan volgen uit de bewezenverklaarde handelingen waaruit kan worden afgeleid dat het slachtoffer geen keuze wordt gelaten in het al dan niet aanvaarden van contact met de belager.
De rechtbank stelt vast dat verdachte vanaf 7 april 2023 – de dag dat hij door de politie voor de woning van aangeefster werd aangesproken – geweten moet hebben dat aangeefster geen contact met hem wilde. Aangezien verdachte deze wetenschap had en daarna toch is doorgegaan met het zoeken van contact met aangeefster, betekent dat dat hij vanaf 7 april 2023 op zijn minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op het maken van een inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer. Verdachte zal dan ook partieel worden vrijgesproken voor de pleegperiode die ziet op 2 april 2023 tot en met 6 april 2023.
Verdachte heeft binnen een periode van een maand op verschillende platforms honderden berichten naar aangeefster gestuurd, meerdere berichten naar haar naasten en is meermaals bij haar woning langs geweest. Deze gedragingen moeten in samenhang bezien naar hun aard, duur, frequentie en intensiteit worden gekwalificeerd als stelselmatige handelingen. Het verweer van de raadsvrouw dat hier geen sprake van zou zijn, wordt verworpen.
Uit de berichten volgt steeds een duidelijk doel: verdachte probeerde op deze wijze aangeefster te dwingen contact met hem te hebben en dulden met het oogmerk om de relatie te herstellen. Dit heeft verdachte ook in zijn verklaringen bij de politie en ter terechtzitting erkend. Het voor belaging vereiste oogmerk is dan ook bewezen.
De rechtbank komt dus tot een bewezenverklaring van de in zaak B ten laste gelegde belaging.
3.4.2
Het tenlastegelegde in zaak A
De tweede aangifte en het steunbewijs: is er voldoende bewijs aanwezig?
Ook in deze zaak is naar het oordeel van de rechtbank sprake van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Uit de tweede aangifte blijkt dat aangeefster op 17 juni 2023 door verdachte vanuit diens ouderlijk huis in [plaats] werd gebeld. Vervolgens heeft zij op 13 juli 2023 een e-mail van verdachte ontvangen, waar aangeefster op heeft gereageerd. Vanaf dat moment zou verdachte wederom veelvuldig contact met aangeefster zijn gaan zoeken. Op 16 juli 2023 heeft aangeefster per e-mail laten weten dat zij ondanks de e-mail die zij had verstuurd, geen contact met hem wil. Op 19 juli en 26 juli 2023 is verdachte weer bij de woning van aangeefster geweest. In die week hebben verdachte en aangeefster ook met elkaar afgesproken om elkaar te vragen hoe het ging. Op 16, 18 en 22 augustus 2023 heeft aangeefster e-mails van verdachte ontvangen. Op 22 augustus 2023 is verdachte weer bij haar aan de deur gekomen. Aangeefster en verdachte zijn toen buiten op een bankje gaan zitten, waarbij aangeefster hem zelfgeschreven gedichten heeft voorgelezen. Na deze dag bleef aangeefster e-mails van verdachte ontvangen. Het waren er soms meer dan 40 per dag. Op 21 september 2023 heeft verdachte er zelfs 115 verstuurd. De dag van het opnemen van de aangifte, op 25 september 2023, had verdachte al 9 e-mails gestuurd. Verder heeft aangeefster verklaard dat verdachte op 21 september 2023 naar de woning van haar zus is gegaan en zich daar heeft opgehouden.
In deze zaak ziet de rechtbank het steunbewijs in het proces-verbaal van bevindingen van 26 oktober 2023, waarin de verbalisant onderzoek heeft gedaan naar de mailbox van aangeefster. Uit dit onderzoek is gebleken dat aangeefster in de periode van 31 mei 2023 tot en met 26 oktober 2023 1900 mails van verdachte heeft ontvangen. Dat de politie slechts een greep van deze mails heeft omschreven in het proces-verbaal en niet alle 1900 mails in het dossier heeft gevoegd, doet niet af aan het feit dat de verbalisant heeft geconstateerd dat verdachte in deze periode 1900 mails heeft verstuurd. De rechtbank heeft geen reden om hieraan te twijfelen. Het verweer van de raadsvrouw slaagt dan ook niet.
Daarnaast blijkt uit het onderzoek naar de historische verkeersgegevens van de telefoonnummers van verdachte en van aangeefster, beschreven in het proces-verbaal van bevindingen van 15 februari 2024, dat aangeefster op 23 augustus, 30 augustus, 3 september, 14 september en op 18 oktober 2023 is gebeld door verdachte.
Ook in de verklaring van verdachte ter terechtzitting vindt de aangifte steun. Verdachte heeft verklaard dat hij heel veel spijt had van de e-mails en telefoontjes. Hiermee probeerde verdachte wederom herstel van de relatie te bereiken. Verdachte heeft erkend dat het sturen van deze hoeveelheden e-mails niet kan.
De rechtbank verwerpt dan ook het verweer dat steunbewijs zou ontbreken voor de aangifte en zij zal beoordelen of ook in dit geval sprake is van een strafbare belaging op grond van artikel 285b Sr.
De beoordeling: is er sprake van belaging?
Met betrekking tot de contactmomenten die hebben plaatsgevonden vóór 23 augustus 2023 genoemd in de tweede aangifte van 4 september 2023, is de rechtbank van oordeel dat deze naar hun aard, duur, frequentie en intensiteit niet kunnen worden gekwalificeerd als stelselmatig. In de periode tot 13 juli 2023 is er slechts eenmaal contact geweest. Voor de periode van 13 juli tot 23 augustus 2023 kan de rechtbank niet vaststellen of deze contactmoment wederrechtelijk zijn geweest, omdat aangeefster op 13 juli 2023 heeft gereageerd op een e-mail van verdachte en uit het aanvullend verhoor van aangeefster blijkt dat zij in die periode zelf ook enige behoefte had aan contact na het overlijden van haar grootvader. Verdachte wordt dan ook vrijgesproken voor de pleegperiode van 17 juni 2023 tot en met 22 augustus 2023. Op 22 augustus 2023 heeft aangeefster duidelijk gemaakt dat er nooit meer sprake van een relatie zou zijn en ook heeft zij verdachte confronterende gedichten die zij voor haar verwerking schreef, voorgedragen.
Voor de contactmomenten die hebben plaatsgevonden vanaf 23 augustus 2023 tot en met 26 oktober 2023, komt de rechtbank wel tot een bewezenverklaring van belaging. In deze periode heeft verdachte honderden e-mails naar aangeefster gestuurd, haar meermalen gebeld en is hij naar de woning van haar zus gegaan. Daarmee heeft verdachte wederrechtelijk stelselmatig inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Verdachte wist dat aangeefster geen contact meer met hem wilde. Dit heeft zij hem in het gesprek op 22 augustus 2023 duidelijk gemaakt. Door vanaf deze datum door te gaan met het zoeken van contact, heeft hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer maakte. Uit de verklaring van verdachte blijkt dat hij ook in deze periode beoogde aangeefster te dwingen contact met hem te hebben met het oogmerk om de relatie te herstellen, waarbij verdachte zelfs enkele malen heeft aangegeven na te denken over zelfmoord. Daarnaast blijkt uit de e-mails dat hij in deze periode aangeefster ook probeerde te dwingen tot het intrekken van de eerste aangifte.
De rechtbank komt dus tot een bewezenverklaring van de in zaak A ten laste gelegde belaging.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de
bijlagevervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Zaak A:
in de periode van 23 augustus 2023 tot en met 26 oktober 2023 te Amsterdam wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op een anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door
- voornoemde [slachtoffer] meermalen te bellen en
- voornoemde [slachtoffer] e-mails toe te sturen en
- zonder redelijk doel zich bij de woning van de zus van voornoemde [slachtoffer] op te houden met het oogmerk die [slachtoffer] , te dwingen iets te doen en te dulden;
Zaak B:
in de periode van 7 april 2023 tot en met 6 mei 2023 te Amsterdam wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer] , door:
- meerdere malen langs het huis van die [slachtoffer] te gaan en daarbij herhaaldelijk aan te bellen en
- meerdere malen zonder redelijk doel te verblijven in de straat en voor de woning van die [slachtoffer] en
- meerdere malen e-mail berichten en WhatsApp-berichten en Instagram-berichten te sturen aan die [slachtoffer] en
- meerdere malen berichten te sturen naar die [slachtoffer] door geldbedragen over te maken naar de ING-rekening van die [slachtoffer] en daarbij opmerkingen te plaatsen
en
- meerdere malen meerdere familieleden en vrienden van die [slachtoffer] te benaderen via WhatsApp-berichten en Instagram-berichten met het oogmerk die [slachtoffer] te dwingen iets te doen en te dulden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar. De rechtbank komt hierna in paragraaf 7.3 nader te spreken over de mate waarin de bewezenverklaarde feiten aan verdachte kunnen worden toegerekend.

7.Motivering van de straf en maatregel

7.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem in zaak A en zaak B bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf weken, waarvan zes weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v Sr zal worden opgelegd, inhoudende een contactverbod met aangeefster en een locatieverbod betreffende de straat waar aangeefster woont. Daar moet een week hechtenis per overtreding aan gekoppeld worden.
7.2
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om, in het geval zij toch tot een bewezenverklaring komt, rekening te houden met de volgende omstandigheden. Verdachte is een psychisch kwetsbaar persoon, aan wie in december 2023 een zorgmachtiging is verleend. In het Pro Justitia-rapport van 12 april 2024 is geadviseerd om verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren. Sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis in januari 2024 heeft verdachte zich gehouden aan de daaraan gekoppelde voorwaarden. Uit het reclasseringsadvies van 9 augustus 2024 blijkt dat wordt geadviseerd om een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Ook is verdachte
first offenderen heeft hij 44 dagen in voorlopige hechtenis gezeten, wat hem (gelet op zijn psychische gesteldheid) bijzonder zwaar is gevallen. De raadsvrouw heeft de rechtbank, gelet op het voorgaande, verzocht te volstaan met een straf gelijk aan het voorarrest en een eventueel contactverbod op te leggen in de vorm van een bijzondere voorwaarde bij een proeftijd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in twee perioden schuldig gemaakt aan belaging van het slachtoffer door haar gedurende meerdere maanden stelselmatig bij haar woning op te zoeken en haar en haar naasten veelvuldig berichten te sturen. Deze berichten waren vaak indringend van aard. Hiermee heeft verdachte herhaaldelijk inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Dergelijke feiten brengen gevoelens van angst bij het slachtoffer en diens naasten teweeg, zoals ook is gebleken uit de schriftelijke slachtofferverklaring. Als gevolg van het handelen van verdachte heeft het slachtoffer PTSS opgelopen, waarvoor zij therapie heeft moeten volgen. Zij denkt nog dagelijks terug aan de periodes waarin zij is belaagd door verdachte en is nog altijd bang als zij op straat loopt of voor haar woning staat.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 26 juni 2024. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit.
Daarnaast heeft de rechtbank gekeken naar het Pro Justitia-rapport van 12 april 2024, opgesteld door J. Marx , psychiater. Hieruit blijkt, kort samengevat, het volgende. Bij verdachte is sprake van een schizoaffectieve stoornis. De psychiater acht het waarschijnlijk dat ten tijde van de bewezenverklaarde feiten sprake was van een psychische ontregeling met een labiele stemming in deze stoornis. Dit beïnvloedde ten dele de gedragskeuze en gedragingen van verdachte. Hoewel de ziektegeschiedenis niet in detail gereconstrueerd kon worden, ziet de psychiater zeker elementen van de schizoaffectieve stoornis in het gedrag van verdachte. Zo liep verdachte in het tweede deel van 2023 vast op verschillende leefgebieden. Hoewel hij veelvuldig solliciteerde, lukte het niet om werk te vinden en te behouden. Ook op het gebied van vriendschappen liep hij vast. In de berichten die verdachte naar het slachtoffer heeft gestuurd, toont hij zich emotioneel labiel en heeft hij geen oog voor haar grenzen. Achteraf heeft verdachte daar spijt van en ervaart hij het als egodystoon. De psychiater is dan ook van mening dat verdachte ten gevolge van de stoornis in verminderde mate over remmingsmogelijkheden heeft beschikt, wat leidt tot het advies om het bewezenverklaarde in verminderde mate aan hem toe te rekenen. De psychiater schat het risico op herhaling in als laag en acht het van belang dat de psychische behandeling van verdachte wordt voortgezet, maar op vrijwillige basis. Omdat verdachte meewerkt aan de behandeling, wordt geen reden gezien om deze zorg in een gedwongen juridisch kader aan te bieden.
De rechtbank neemt deze conclusies over en maakt deze tot de hare. Het bewezen verklaarde kan verdachte dan ook slechts verminderd worden toegerekend. De rechtbank houdt hier in strafverlagende zin rekening mee bij het bepalen van de straf.
Ook heeft de rechtbank gekeken naar het reclasseringsadvies van 9 augustus 2024, opgesteld door F. Batenburg-de Jong , reclasseringswerker bij Fivoor. Kort samengevat blijkt hieruit het volgende. Gezien het verband tussen het psychosociaal functioneren van verdachte en het delictgedrag, acht de reclassering het positief dat hij behandeling volgt, dit goed verloopt en dit ook voorlopig zal worden voortgezet. Met betrekking tot zijn maatschappelijke integratie worden in het algemeen geen problemen of risicoverhogende factoren gezien. Verdachte woont bij zijn ouders, heeft een baan en geen schulden. Van middelenproblematiek lijkt geen sprake te zijn. De reclassering schat de risico’s op recidive, letsel en onttrekking aan voorwaarden in als laag en onderschrijft daarom het advies van de psychiater om geen interventies op te leggen. De reclassering adviseert dan ook om, in het geval van een bewezenverklaring, een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Wel wordt een contact- en locatieverbod geadviseerd. Met betrekking tot de mogelijke straf ziet de reclassering contra-indicaties voor een gevangenisstraf in het mogelijke verlies van de baan van verdachte en de onderbreking van zijn psychische behandeling. Verdachte is wel in staat om een taakstraf te verrichten of een geldboete te betalen.
Strafoplegging
Alles afwegende, komt de rechtbank tot het volgende oordeel. De ernst van de feiten, zoals hierboven beschreven, rechtvaardigen in beginsel een gevangenisstraf. Verdachte heeft reeds 44 dagen in voorlopige hechtenis doorgebracht. Gelet op de conclusies van de verschillende deskundigenrapportages acht de rechtbank het onwenselijk dat verdachte nog langer vast komt te zitten. Met de straf, zoals gevorderd door de officier van justitie, wordt voldoende tegemoetgekomen aan deze adviezen en aan de psychische kwetsbaarheid van verdachte. De rechtbank zal de eis van de officier van justitie dan ook volgen, met dien verstande dat deze in dagen wordt uitgedrukt. Aan verdachte wordt dan ook een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 84 dagen waarvan 40 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast wordt aan verdachte een contactverbod met het slachtoffer en een locatieverbod ten aanzien van het gebied rondom haar woning opgelegd voor de duur van twee jaren (als vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v Sr).

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 38v, 38w, 57 en 285b van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A en zaak B:
telkens: belaging.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
84 (vierentachtig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
40 (veertig) dagen, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Legt op de maatregel dat de veroordeelde voor de duur van
2 (twee) jaren:
zich
nietzal
ophoudenbinnen een straal van 100 meter om de woning van het slachtoffer [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] (op dit moment wonende op het adres [adres 2] ), en
op
geenenkele wijze - direct of indirect -
contactzal opnemen, zoeken of hebben met slachtoffer [slachtoffer] , voornoemd.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt
1 (één) weekvoor
iedere keerdat niet aan de maatregel wordt voldaan.
De totale duur van de tenuitvoergelegde vervangende hechtenis bedraagt ten hoogste zes maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. Q.M.J.A. Crul, voorzitter,
mr. K.A. Brunner en mr. N. Daalder, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Ç.H. Dede, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 september 2024.

Voetnoten

1.Wegens administratieve redenen zijn de zaken op deze wijze als A en B aangeduid. Ten behoeve van de begrijpelijkheid van het vonnis zullen de feiten in het vervolg op chronologische wijze worden besproken, waarbij zaak B vaak voor zaak A zal worden besproken.