ECLI:NL:RBAMS:2024:5516

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 september 2024
Publicatiedatum
4 september 2024
Zaaknummer
21/3077
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking exploitatievergunning voor bedrijfsvaartuig en buiten behandelingstelling vervangingsaanvraag

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Amsterdam het beroep van eiseres tegen de intrekking van haar exploitatievergunning voor het bedrijfsvaartuig '[bedrijfsvaartuig 1]'. Eiseres had deze vergunning op 18 januari 2018 verkregen, maar het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft op 13 november 2020 besloten de vergunning in te trekken, omdat eiseres er geen gebruik van had gemaakt. Eiseres heeft tijdens de hoorzitting aangegeven dat de COVID-19-situatie haar in de weg heeft gestaan om de vergunning tijdig in gebruik te nemen. Het college heeft de vervangingsaanvraag voor een ander vaartuig, '[bedrijfsvaartuig 2]', buiten behandeling gesteld omdat de exploitatievergunning was ingetrokken. De rechtbank oordeelt dat het college niet alle betrokken belangen heeft afgewogen en dat de intrekking van de vergunning onterecht was. De rechtbank vernietigt het besluit van het college en draagt hen op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de belangen van eiseres in acht moeten worden genomen. Eiseres krijgt ook een vergoeding van haar proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/3077

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 september 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Amsterdam, eiseres

(gemachtigden: mr. E.C.W. Timmer en mr. M. Feenstra),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder, hierna: het college
(gemachtigde: mr. K. van Driel).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de intrekking van de exploitatievergunning van eiseres voor het bedrijfsvaartuig ‘ [bedrijfsvaartuig 1] ’ (hierna: [bedrijfsvaartuig 1] ) en de buitenbehandelingstelling van de vervangingsaanvraag voor het overzetten van de exploitatievergunning voor het [bedrijfsvaartuig 1] op het bedrijfsvaartuig [bedrijfsvaartuig 2] .
1.2.
Eiseres is bij besluit van 18 januari 2018 in het bezit gesteld van een exploitatievergunning voor het [bedrijfsvaartuig 1] . Op 2 juli 2019 heeft het college eiseres laten weten voornemens te zijn om de exploitatievergunningen in te trekken, omdat eiseres er geen gebruik van maakt. Bij besluit van 3 oktober 2019 heeft het college besloten de exploitatievergunning vooralsnog niet in te trekken. Daarbij is te kennen gegeven dat de exploitatievergunning alsnog kan worden ingetrokken als deze niet vóór 1 maart 2020 in gebruik is genomen. Op 6 januari 2020 is aan eiseres gemeld dat de exploitatievergunning uiterlijk 1 oktober 2020 in gebruik moet zijn genomen. Op 29 september 2020 heeft eiseres een verzoek ingediend voor het overzetten van de exploitatievergunning voor het [bedrijfsvaartuig 1] op het bedrijfsvaartuig [bedrijfsvaartuig 2] .
1.3.
Bij het primaire besluit van 13 november 2020 heeft het college de exploitatievergunning voor het [bedrijfsvaartuig 1] ingetrokken en het verzoek om vervanging van het [bedrijfsvaartuig 1] door het bedrijfsvaartuig [bedrijfsvaartuig 2] buiten behandeling gesteld. Met het bestreden besluit van 13 februari 2020 op het bezwaar van eiseres is het college bij dat besluit gebleven.
1.4.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 9 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de heer [naam] namens eiseres, de gemachtigden van eiseres en de gemachtigde van het college.
Beoordeling door de rechtbank
2.1.
De rechtbank beoordeelt of het college kon overgaan tot het intrekking van de exploitatievergunning van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
2.2.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2.3.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Welke regels zijn van toepassing?
3.1.
Eiseres heeft op zitting naar voren gebracht dat de beleidsregel, Regeling Passagiersvaart Amsterdam 2013 (RPA 2013), is ingetrokken op 22 mei 2019. Het primaire intrekkingsbesluit van het college dateren van na deze datum, namelijk 4 oktober 2019. Het bestreden besluit dateert van 29 april 2021. Doordat de beleidsregel waren vervallen, kon het college zich niet meer beroepen op deze beleidsregels. In artikel 1.2.8, eerste lid, onder b, van de Verordening op het binnenwater 2010 (VOB) wordt slechts gesprokken over een ‘redelijke termijn’.
3.2.
De rechtbank overweegt dat bestuursorganen met beleidsregels invulling geven aan een reeds bestaande bestuursbevoegdheid. Er bestaat echter geen verplichting om een bestuursbevoegdheid in te vullen met beleidsregels. Een bestuursorgaan kan ook invulling geven door een vaste gedragslijn te hanteren, die niet is vastgelegd in beleidsregels. De rechtbank volgt eiseres dan ook niet in haar betoog dat het college zijn besluit niet had mogen baseren op de vaste gedragslijn uit de RPA 2013. Het vervallen van de RPA 2013 op 22 mei 2019 heeft niet tot gevolg dat het college zijn vaste gedragslijn zoals neergelegd in de RPA 2013 niet meer mocht hanteren. De rechtbank acht dit niet onredelijk.
Mocht het college de exploitatievergunning intrekken?
Standpunten van partijen
4.1.
Eiseres stelt dat het onredelijk is dat het college de exploitatievergunning heeft ingetrokken. De periode van het in gebruik nemen van de exploitatievergunning voor het [bedrijfsvaartuig 1] viel precies samen met de COVID-19 periode. Vanaf maart 2020 werd de eerste intelligente lockdown ingesteld. In de periode die volgende werd duidelijk dat eiseres haar financiële middelen nodig had om de vaste kosten van haar onderneming te kunnen blijven betalen en overeind te blijven. Eiseres heeft in deze periode geprobeerd het [bedrijfsvaartuig 1] af te bouwen, maar kreeg de financiering niet rond. In september 2020 heeft eiseres alles op alles gezet om toch de exploitatievergunning in gebruik te nemen en uiteindelijk een bestaand vaartuig gevonden, de [bedrijfsvaartuig 2] , die direct in gebruik had kunnen worden genomen. De vervangingsaanvraag is ingediend op 29 september 2020.
4.2.
Het college voert aan dat zij een exploitatievergunning kan intrekken indien van de verleende exploitatievergunning gedurende een periode van twaalf aaneengesloten maanden geen gebruik is gemaakt. Aan eiseres is de exploitatievergunning verleend op 18 januari 2018. Bij besluit van 3 oktober 2019 heeft het college besloten de exploitatievergunning vooralsnog niet in te trekken. Het college heeft voorts tot twee keer toe de termijn verlengd om eiseres de gelegenheid te geven de exploitatievergunning in gebruik te nemen. In eerste instantie 1 maart 2020, daarna tot 1 oktober 2020. De exploitatievergunning van eiseres is pas op 13 november 2020 ingetrokken, meer dan 1,5 jaar na het vaststellen van het nieuwe beleid. Op zitting heeft het college toegelicht dat zij ervan uitging dat eiseres het [bedrijfsvaartuig 1] in gebruik zou nemen. Volgens het college is het te laat om één maand voor de einddatum met een vervangingsaanvraag voor een bestaand vaartuig te komen. Eiseres had eerder deze aanvraag moeten indienen.
Beoordeling van de rechtbank
4.3.
Het intrekken van de exploitatievergunning is voor eiseres een belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op het college. Dit betekent dat het college de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen.
4.4.
Het college heeft bevoegdheid om tot intrekking van een ongebruikte exploitatievergunning over te gaan (‘kan’-bepaling) op grond van artikel 1.2.8, eerste lid, onder b, van de Verordening op het binnenwater 2010 (VOB). Bij de beslissing over de intrekking van de exploitatie moeten alle betrokken belangen worden meegenomen en tegen elkaar afgewogen. [1] Daartoe behoren naast de door het college gestelde belangen, ook de (financiële) belangen van eiseres. Daarbij mag in aanmerking worden genomen of het niet tijdig gebruik maken van de vergunning aan de vergunninghouder is toe te rekenen. Bij de beoordeling of het intrekkingsbesluit in overeenstemming is met het recht, kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het intrekkingsbesluit onevenredig zijn in verhouding tot de met het intrekkingsbesluit te dienen doelen.
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat het college niet kenbaar alle betrokken belangen heeft meegenomen en tegen elkaar heeft afgewogen in het bestreden besluit. Het college heeft op 13 november 2020 de exploitatievergunning ingetrokken omdat het vaartuig niet voor 1 oktober 2020 in gebruik zou worden genomen. Verder heeft zij de vervangingsaanvraag van 29 september 2020 buiten behandeling gesteld omdat de exploitatievergunning is ingetrokken. Eiseres heeft tijdens de hoorzitting van 8 april 2021 al aangegeven dat het college rekening moet houden met de Covid-19-situatie, omdat de financiering niet rond te krijgen was. Doordat het geld op was, zocht eiseres naar een andere manier op de exploitatievergunning in gebruik te nemen en dat wilde eiseres doen door gebruik te maken van een bestaand vaartuig, de [bedrijfsvaartuig 2] . De rechtbank kan het standpunt van het college dat het algemene belangen, te weten dat het zeer onwenselijk is dat niet in gebruik genomen vergunningen ‘boven de markt blijven hangen’, volgen. De rechtbank ziet echter niet in hoe het algemene belang van het college zodanig wordt doorkruist als de exploitatievergunning van het [bedrijfsvaartuig 1] in gebruik was genomen door de [bedrijfsvaartuig 2] . Aan eiseres is te kennen gegeven dat het [bedrijfsvaartuig 1] voor 1 oktober 2020 in gebruik moest zijn genomen. Eiseres heeft voor deze datum een ander bestaand vaartuig geregeld en een vervangingsaanvraag ingediend bij het college. Per saldo zou er dan geen vaartuig bijkomen op de grachten. Verweerder had de intrekking in samenhang moeten beoordelen met de vervangingsaanvraag en moeten beoordelen hoe het algemene belang van het college in dit geval doorslaggevend had moeten zijn om de intrekking van de exploitatievergunning van eiseres en een afwijzing van de vervangingsaanvraag rechtvaardigt.
4.6.
Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat het college in redelijkheid niet het algemene belang zwaarder had mogen wegen dat het individuele belang van eiseres bij het kunnen exploiteren van haar vaartuig en vergunning. Tevens had het college de vervangingsaanvraag niet buiten behandeling mogen stellen. Dit betekent dat het bestreden besluit geen stand kan houden. Dat betekent dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.

Conclusie en gevolgen

5.1.
Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
5.2.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten.
Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 13 februari 2020;
- draagt verweerder op om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 354,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.Z. Achouak el Idrissi, rechter, in aanwezigheid van
mr. G. dos Santos 't Hoen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
9 september 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Amsterdam houdende regels omtrent binnenwater (Verordening op het binnenwater 2010)
Artikel 1.2.8 Intrekking of wijziging
1. De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd indien:
a. ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;
b. van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt overeenkomstig een daarin gestelde termijn of, bij gebreke van een termijn, binnen een redelijke termijn;
c. op grond van een verandering van omstandigheden of inzichten intrekking of wijziging nodig is vanwege een belang, or de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;
d. de aan de vergunning of ontheffing gestelde voorschriften of beperkingen niet zijn of worden nagekomen.
2. Intrekking of wijziging op grond van het eerste lid, onderdeel a, kan met terugwerkende kracht geschieden.
3. Het eerste en tweede lid zijn overeenkomstig van toepassing op voorschriften of beperkingen als bedoeld in artikel 1.2.6, tweede lid.
Regeling Passagiersvaart Amsterdam 2013
Artikel 1.4 ingebruikname van de vergunning
De vergunning kan in gebruik worden genomen indien hiervoor een vergunningbewijs is verstrekt.
Het vergunningsbewijs wordt afgegeven nadat de vergunninghouder naar het oordeel van Burgemeester en wethouders voldoende heeft aangetoond:
a. dat hij over een legale ligplaats beschikt,
b. dat aan alle vergunningsvoorwaarden is voldaan en
c. dat het vergunde vaartuig door de vergunninghouder in gebruik kan worden genomen.
3. In aanvulling op het bepaalde in leden 1 en 2 en onder verwijzing naar artikel 1.2.8 lid 1 onder b VOB 2010 zijn Burgemeester en wethouders bevoegd een verleende vergunning in te trekken als deze gedurende een periode van twaalf aaneengesloten maanden niet is gebruikt.

Voetnoten

1.Zie artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.