ECLI:NL:RBAMS:2024:5487

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 september 2024
Publicatiedatum
4 september 2024
Zaaknummer
11161015 CV EXPL 24-7479
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Verstek
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ambtshalve toetsing van consumentenrecht en sanctie bij schending informatieplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 september 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Stichting Kinderrijk en een gedaagde partij die niet is verschenen. De zaak betreft een overeenkomst op afstand tussen de eisende partij, als handelaar, en de gedaagde partij, als consument. De kantonrechter heeft ambtshalve getoetst of de eisende partij haar informatieverplichtingen heeft nageleefd conform het consumentenrecht. Het bleek dat de overeenkomst niet voldeed aan de informatieplicht met betrekking tot het herroepingsrecht, wat resulteerde in een sanctie van 25% op de hoofdsom van de vordering. De kantonrechter oordeelde dat de eisende partij niet kon worden gevolgd in haar verzoek om een lagere sanctie van 10%, omdat dit niet in lijn was met de richtlijnen voor informatieplichten. De rechter benadrukte het belang van goede informatieverstrekking aan consumenten, vooral bij duurovereenkomsten. Uiteindelijk werd de hoofdsom van € 6.322,38 verminderd met de opgelegde sanctie, waardoor een bedrag van € 3.331,78 aan de gedaagde partij werd toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De gedaagde partij werd ook veroordeeld in de proceskosten, die door de kantonrechter zijn begroot op een totaal van € 496,00 aan griffierecht, € 137,14 aan explootkosten, € 238,00 aan salaris van de gemachtigde en € 68,00 aan nakosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 11161015 CV EXPL 24-7479
vonnis van: 6 september 2024
fno.: 991
vonnis van de kantonrechter
I n z a k e
Stichting Kinderrijk
gevestigd te Amstelveen
eisende partij
gemachtigde: mr. O.J. Boeder
t e g e n
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde partij
niet verschenen

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties,
- de verstekverlening tegen gedaagde partij, die niet is verschenen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
De overeenkomst die aan de vordering ten grondslag is gelegd is gesloten tussen eisende partij als handelaar en gedaagde partij(en) als consument(en). In dat geval moet ambtshalve worden getoetst aan het consumentenrecht. De kantonrechter moet onderzoeken of eisende partij haar informatieverplichtingen heeft nageleefd. Ook moet de overeenkomst en de daarop van toepassing verklaarde algemene voorwaarden worden getoetst aan de Richtlijn 93/13/EG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de richtlijn).
Informatieplichten
2.2.
Gelet op (de in de dagvaarding gestelde wijze van totstandkoming van) de overeenkomst, gaat het om een overeenkomst op afstand. In dat geval moet gemotiveerd worden gesteld dat is voldaan aan de informatieplichten van artikel 6:230m lid 1 en 6:230v van het Burgerlijk Wetboek (BW).
2.3.
Geoordeeld wordt dat eisende partij hierover voldoende heeft gesteld. Vastgesteld wordt dat de overeenkomst de meeste essentiële informatieplichten voortvloeiend uit artikel 6:230m lid 1 BW bevat, waaronder informatie over de kenmerken van de diensten, de totale prijs en de wijze van betaling. De overeenkomst bevat echter geen (juiste en/of volledige) informatie over het herroepingsrecht, zodat één essentiële informatieplicht is geschonden. Overeenkomstig de Richtlijn Sanctiemodel essentiële informatieplichten, die tot stand is gekomen naar aanleiding van het Arvato-arrest van 12 november 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1677), zal hiervoor een sanctie worden opgelegd, bestaande uit een vermindering van de hoofdsom met 25%.
2.4.
Eisende partij wordt niet gevolgd in haar stellingen dat de sanctie maximaal 10% zou moeten zijn, onder verwijzing naar het arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 19 maart 2024. Dat gedaagde partij geen gebruik heeft gemaakt van het herroepingsrecht, doet niet ter zake, nog daargelaten dat niet is uit te sluiten dat gedaagde partij niet van dit recht op de hoogte was omdat eisende partij hier geen (juiste en/of volledige) informatie over heeft verstrekt. De kantonrechter kan zich in de motivering van het hof dat een sanctie van 10% zou volstaan niet vinden, niet in de laatste plaats ten opzichte van alle andere handelaren die wel een sanctie conform de Richtlijn Sanctiemodel essentiële informatieplichten hebben te dulden en de handelaren die hun informatieplichten wel naleven. Dat een sanctie van 25% bij een hogere vordering, zoals die van eisende partij, ‘meer pijn’ doet dan bij een lagere vordering, is precies het achterliggende idee voor het werken met (in beginsel vaste) percentages. Zeker bij duurovereenkomsten, waarbij periodiek soms zeer hoge bedragen moeten worden betaald door consumenten, is het des te meer zaak dat de consumenten goed en volledig worden geïnformeerd over hun rechten en verplichtingen. Juist dan moeten de informatieplichten op orde zijn. Als dat niet zo is, moet worden gesanctioneerd, opdat er voor de handelaar een prikkel ontstaat om de informatieverstrekking in de precontractuele fase te verbeteren en/of de bedingen in de overeenkomst aan te passen. Het gaat hier bovendien om zeer essentiële informatie. Dat blijkt wel uit het feit dat niet naleving van deze informatieplicht ook wettelijk een eigen sanctie kent. Er wordt dan ook geen aanleiding gezien om af te wijken van de vaste percentages voortvloeiend uit de Sanctierichtlijn.
2.5.
Gedaagde partij heeft de overeenkomst kunnen doornemen voordat deze (digitaal) werd ondertekend. Met het plaatsen van een handtekening direct onder de overeenkomst heeft gedaagde partij het aanbod van eisende partij – waaruit onmiskenbaar een betalingsverplichting volgt – aanvaard. Een bestelknop als bedoeld in artikel 6:230v lid 3 BW is in dit geval niet aan de orde.
2.6.
Het voorgaande leidt tot gedeeltelijke afwijzing van de hoofdsom. Nu de in deze procedure gevorderde hoofdsom € 6.322,38 bedraagt, is rekening houdend met de sanctie van 25% een bedrag van € 4.741,78 toewijsbaar. Hierop strekken de door gedaagde partij verrichte betalingen van in totaal € 1.410,00 in mindering, zodat € 3.331,78 resteert.
Toetsing van bedingen
2.7.
De gevorderde hoofdsom is gebaseerd op een kernbeding van de overeenkomst. Ambtshalve toetsing van kernbedingen is ingevolge artikel 4 lid 2 van de richtlijn alleen aan de orde als ze niet duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd. Nu het onderhavige kernbeding duidelijk en begrijpelijk is geformuleerd, hoeft het niet worden getoetst op oneerlijkheid.
2.8.
Vastgesteld wordt dat de prijzen niet zijn verhoogd, zodat het prijswijzigingsbeding niet hoeft te worden getoetst.
2.9.
In de algemene voorwaarden staan in artikel 17 leden 4, 5 en 6 een rente- en een incassokostenbeding. Deze bedingen zijn voor de beoordeling van belang, omdat aanspraak wordt gemaakt op rente en incassokosten op grond van de wet. Deze bedingen zijn getoetst en niet oneerlijk bevonden.
2.10.
Nu een deel van de hoofdsom is afgewezen, is de rente te hoog berekend. De rente wordt toegewezen over voornoemde hoofdsom vanaf de datum van verzuim. Nu deze datum niet is gesteld, wordt de rente toegewezen vanaf de dag van betekening van de dagvaarding.
2.11.
Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen, omdat het adres op de veertiendagenbrief afwijkt van het adres waarop de dagvaarding is betekend, zodat er niet vanuit kan worden gegaan dat gedaagde partij de veertiendagenbrief heeft ontvangen.
2.12.
Gedaagde partij wordt veroordeeld in de proceskosten die corresponderen met het toegewezen deel van de vordering. Het eventueel door eisende partij meer betaalde aan proceskosten blijft voor haar eigen rekening.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt gedaagde partij tot betaling aan eisende partij van € 3.331,78 aan hoofdsom, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 5 juni 2024 tot de dag van de voldoening,
3.2.
veroordeelt gedaagde partij in de proceskosten, aan de zijde van eisende partij begroot op € 496,00 aan griffierecht, € 137,14 aan explootkosten, € 238,00 aan salaris gemachtigde en € 68,00 aan nakosten, één en ander voor zover van toepassing, inclusief btw,
3.3.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.W. Inden, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 6 september 2024.