ECLI:NL:RBAMS:2024:5470

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 juli 2024
Publicatiedatum
4 september 2024
Zaaknummer
13-182363-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met een mes en belediging van politieambtenaren door verdachte

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 31 juli 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met een mes van vijf personen die werkzaam waren als host op het Leidseplein in Amsterdam. De verdachte heeft op 23 juli 2023 met een mes stekende en zwaaiende bewegingen gemaakt richting de slachtoffers en daarbij dreigende woorden geuit. Daarnaast heeft de verdachte op 24 februari 2024 in Zaanstad twee politieambtenaren beledigd en zich verzet tegen zijn aanhouding. De rechtbank heeft de zaken ter zitting gevoegd en heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en de verdediging. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. De rechtbank heeft de bewezenverklaring van de bedreiging en belediging vastgesteld op basis van de verklaringen van de aangevers en het bewijs dat is geleverd tijdens de zitting. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld, maar heeft deze niet-ontvankelijk verklaard vanwege onvoldoende onderbouwing.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Team Strafrecht
Parketnummers: 13/182363-23 (A) en 13/071306-24 (B) (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 31 juli 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2005 in [geboorteplaats] (Kenia),
volgens eigen opgave wonende op het adres [adres 1] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 juli 2024.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, ter zitting gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.W. van der Burg en van wat verdachte en zijn raadsman mr. J.T.H.M. Mühren naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de vorderingen van de benadeelde partijen [aangever 1] en [aangever 2] .

2.Tenlastelegging

In zaak A wordt verdachte ervan beschuldigd dat hij op 23 juli 2023 in Amsterdam zes personen, die werkzaam waren als host op het [straatnaam] en omgeving heeft bedreigd door met een mes stekende of zwaaiende bewegingen te maken en/of daarbij dreigende woorden te hebben geuit;
In zaak B wordt verdachte ervan beschuldigd dat hij op 24 februari 2024 in Zaanstad twee politieambtenaren heeft beledigd en zich heeft verzet bij zijn aanhouding.
De volledige tekst van de tenlasteleggingen zijn opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en gelden als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle feiten kunnen worden bewezen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd tegen een bewezenverklaring van de in zaak A ten laste gelegde bedreiging en de in zaak B onder 1 ten laste gelegde belediging.
De raadsman heeft wel vrijspraak bepleit voor de in zaak B onder 2 ten laste gelegde wederspannigheid, omdat de handelingen van verdachte gelet op jurisprudentie niet kunnen worden gekwalificeerd als geweld in de zin van artikel 180 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Bewezenverklaring en partiële vrijspraak zaak A, bedreiging op 23 juli 2023
Partiële vrijspraak bedreiging [aangever 3]
De rechtbank vindt niet bewezen dat verdachte aangever [aangever 3] heeft bedreigd, omdat de aangifte niet door andere bewijsmiddelen wordt ondersteund. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring bedreiging [aangever 4] , [aangever 5] , [aangever 2] , [aangever 1] en [aangever 6]
De rechtbank vindt wel bewezen dat verdachte de andere aangevers, te weten [aangever 4] , [aangever 5] , [aangever 2] , [aangever 1] en [aangever 6] , heeft bedreigd en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft op de zitting van 17 juli 2024 bekend dat hij een mes bij zich droeg en deze heeft getoond. Hij heeft echter ontkend dat hij hiermee stekende of zwaaiende bewegingen heeft gemaakt. Ook heeft hij ontkend dat hij de dreigende woorden “ik ga jullie dood maken”, “kom dan, ik steek jullie allemaal dood als jullie dichterbij komen" en “ik ga je steken” heeft geuit.
De rechtbank ziet echter geen redenen te twijfelen aan de verklaringen van de aangevers, die elkaar onderling ondersteunen. De aangevers hebben allemaal stellig verklaard dat verdachte een mes trok en daarmee stekende dan wel zwaaiende bewegingen maakte. Daarnaast hebben twee aangevers verklaard dat verdachte voornoemde dreigende woorden heeft geuit, met uitzondering van “ik ga jullie dood maken”.
Verder is op camerabeelden van 23 juli 2023 te zien dat verdachte achteruitliep en dat er zeker vier mannen die herkenbaar zijn als hosts op verdachte afliepen. Ook is te zien dat verdachte tweemaal naar zijn broeksband reikte en zijn rechterarm naar de hosts toe uitstak.
De rechtbank is van oordeel dat door de combinatie van het trekken van een mes en daarmee zwaaien en de dreigende woorden die daarbij zijn geuit bij de aangevers de redelijke vrees kon ontstaan dat hun leven gevaar liep of dat zij zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. Uit de aard van de gedraging, de strekking van de geuite woorden en de verklaring van verdachte dat hij zijn mes trok om de aangevers op afstand te houden, volgt dat verdachte daar ook het opzet op heeft gehad. Dat deze redelijke vrees bij de aangevers ook daadwerkelijk is opgewekt, staat vast. Dit is onder andere af te leiden uit de verklaring van de aangevers [aangever 4] en [aangever 5] . Zij hebben beiden verklaard dat zij zijn geschrokken en dachten dat verdachte hen of een van hun collega’s zou verwonden of steken met het mes. Daarnaast volgt uit de aangiftes dat de bedreigingen gericht waren tegen [aangever 4] , [aangever 5] , [aangever 2] , [aangever 1] en [aangever 6] .
Bewezenverklaring zaak B, onder 1, belediging agenten op 24 januari 2024
Op grond van de bekennende verklaring van verdachte en het proces-verbaal van bevindingen vindt de rechtbank bewezen dat verdachte twee politieambtenaren heeft beledigd. Verdachte heeft met de uitingen opzettelijk de eer en goede naam van de politieambtenaren willen aantasten.
De rechtbank is daarbij van oordeel dat alle in de tenlastelegging opgenomen uitingen ofwel op zichzelf ofwel in de context waarin ze zijn gedaan, zijn te beschouwen als een belediging.
Bewezenverklaring zaak B, onder 2, verzet bij staande- en aanhouding op 24 januari 2024
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte zich bij zijn staandehouding en aanhouding tegen twee ambtenaren heeft verzet en overweegt daartoe als volgt.
Verzet bij staandehouding
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben gerelateerd dat verdachte bij zijn staandehouding zou hebben gezegd dat hij zou gaan vechten als ze zijn telefoon zouden meenemen. Verdachte heeft op de zitting van 17 juli 2024 ontkend dat hij dit heeft gezegd. De rechtbank ziet echter geen redenen te twijfelen aan het door de twee verbalisanten op ambtseed opgemaakt proces-verbaal en vindt daarom wel bewezen dat hij dit heeft gezegd. Ook is de rechtbank van oordeel dat dit kwalificeert als verzetten door middel van bedreiging met geweld in de zin van artikel 180 Sr. Dat het niet kwalificeert als geweld als zodanig, zoals de raadsman heeft gesteld, doet daar niet aan af.
Verzet bij aanhouding
Anders dan de raadsman, vindt de rechtbank dat het verzetten tegen de aanhouding door met handen in tegengestelde richting bewegen wel kwalificeert als geweld in de zin van artikel 180 Sr. Uit het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , volgt dat verdachte tot tweemaal toe in verzet kwam door zijn handen los te trekken of te duwen in een andere richting dan dat de verbalisanten wilden. Bovendien beschrijven de verbalisanten dat zij, bij de eerste keer dat verdachte zijn handen lostrok, geen grip meer hadden op zijn linkerhand zodat een pijnprikkel met de transportboeien moest worden toegediend. Ook moest verdachte worden gefixeerd en werd hij met behulp van een andere collega naar de grond gebracht om hem af te boeien. De rechtbank leidt daaruit af dat de verbalisanten de handelingen van verdachte als dusdanig verzet hebben ervaren dat zij daarop moesten acteren. Ook daarom vindt de rechtbank dat de handelingen van verdachte kwalificeren als geweld.
Plaats
De rechtbank is tot slot van oordeel dat op grond van het proces-verbaal van bevindingen niet kan worden vastgesteld dat het feit in Assendelft is gepleegd. In het proces-verbaal van bevindingen beschrijven verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] dat zij op de Saendelverlaan in Assendelft rijden, komende uit de richting van Krommenie. Vervolgens zien zij verdachte lopen nadat zij onder een tunnel doorrijden richting Assendelft. Hierna keren zij op een rotonde en rijden ze terug over de Saendelverlaan richting Krommenie. Op de stoep spreken zij verdachte aan en houden zij hem aan. Hieruit kan de rechtbank onvoldoende afleiden of verdachte zich op de Saendelverlaan in Assendelft of op de Saendelverlaan in Krommenie tegen zijn aanhouding heeft verzet. De rechtbank gaat daarom bij de bewezenverklaring uit van gemeente Zaanstad.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Zaak A
op 23 juli 2023 te Amsterdam [aangever 4] en [aangever 5] en [aangever 2] en [aangever 1] en [aangever 6] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door meermalen met een mes stekende en/of zwaaiende bewegingen te maken in de richting van de lichamen van voornoemde [aangever 4] en [aangever 5] en [aangever 2] en [aangever 1] en [aangever 6] en daarbij dreigend de woorden toe te voegen: "kom dan, ik steek jullie allemaal dood als jullie dichterbij komen" en "ik ga je steken";
Zaak B, onder 1
op 28 februari 2024 te Zaandijk, opzettelijk ambtenaren, te weten [verbalisant 1] (hoofdagent bij de Eenheid Noord-Holland) en [verbalisant 3] (hoofdagent bij de Eenheid Noord-Holland), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hen de woorden toe te voegen: "kanker mafkees, laat iets doen aan die hazenlip van je" en/of "vind je lekker he homo, flikker" en/of "kankerjood";
Zaak B, onder 2
op 28 februari 2024 te gemeente Zaanstad, zich met bedreiging met geweld heeft verzet tegen ambtenaren, [verbalisant 1] (hoofdagent Eenheid Noord-Holland) en [verbalisant 2] (aspirant Eenheid Noord-Holland, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten bij de staandehouding van verdachte door te zeggen dat hij zou gaan vechten met genoemde verbalisanten indien zij zijn telefoon zouden meenemen en bij de aanhouding van verdachte door trekkende bewegingen te maken in tegengestelde richting dan de richting waarin voornoemde [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hem, verdachte, wilden bewegen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat toepassing dient te worden gegeven aan het volwassenenstrafrecht, omdat hij geen redenen ziet om af te wijken van de hoofdregel om volwassenenstrafrecht toe te passen. Gelet hierop heeft hij gevorderd dat verdachte voor de door hem in zaak A en B bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 75 dagen en met aftrek van voorarrest, waarvan 40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Verder heeft hij gevorderd hieraan de bijzondere voorwaarden te verbinden die door de reclassering zijn geadviseerd in het advies van 9 juli 2024. Tot slot vordert hij dat het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte zal worden opgeheven.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman ziet onvoldoende aanknopingspunten om te verzoeken toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht. Wel heeft hij verzocht om bij het bepalen van de straf rekening te houden met dat verdachte is geslagen door de hosts, dat verdachte het dragen van een mes en de belediging heeft bekend en de jeugdige leeftijd van verdachte. Gelet daarop heeft hij verzocht de eis van de officier van justitie te matigen naar een taakstraf van 80 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging met een mes van vijf personen die werkzaam waren als host op het [straatnaam] . Hij heeft die bedreiging kracht bijgezet door met het mes stekende dan wel zwaaiende bewegingen richting de hosts te maken en daarbij tegelijkertijd ook dreigende woorden te uiten, zoals: “kom dan, ik steek jullie allemaal dood als jullie dichterbij komen” en “ik ga je steken”. Door de bedreiging heeft verdachte angst veroorzaakt bij de hosts. Bovendien kan worden aangenomen dat dit soort incidenten op de openbare weg omstanders en buurtbewoners een onveilig gevoel geven. Verder heeft verdachte twee politieambtenaren in functie beledigd en zich tijdens zijn aanhouding tegen hen verzet. De bedreigingen en uitlatingen van verdachte in combinatie met zijn houding tijdens zijn staandehouding en aanhouding getuigen van een gebrek aan respect voor (het openbaar) gezag.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft gekeken naar het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 19 juni 2024. Hieruit blijkt dat verdachte twee keer eerder is veroordeeld voor bedreiging (van een kind) en voor geweldsdelicten.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 9 juli 2024. In het rapport staat - zakelijk weergegeven - onder meer het volgende.
De reclassering ziet met name indicaties voor toepassing van het volwassenenstrafrecht, maar onthoudt zich van het geven van een definitief advies hierover. De reclassering vindt het positief dat verdachte semi zelfstandig woont, fulltime werkt en in september wil starten met een opleiding. Verdachte is een gemotiveerde jongeman die zijn leven een positieve wending wil geven, maar die het in conflictsituaties niet altijd lukt om het hoofd koel te houden.
Een ambulante behandeling, gericht op emotie- en agressieregulatie (met aandacht voor traumatische gebeurtenissen in het verleden), zou volgens de reclassering in de toekomst een beschermende factor kunnen zijn. Het recidiverisico wordt als gemiddeld-hoog ingeschat. Gelet daarop adviseert de reclassering een straf met bijzondere voorwaarden. Zij zien voldoende mogelijkheden om met betrokkene te werken aan gedragsverandering.
Op te leggen straf
Toepassing volwassenenstrafrecht
De rechtbank sluit zich wat betreft het toepassing geven aan jeugd- of volwassenenstrafrecht aan bij de officier van justitie en de raadsman. Verdachte lijkt een ontwikkeling te hebben ingezet naar zelfstandigheid en heeft zijn zaken op orde. Hij woont deels zelfstandig en heeft een fulltimebaan als salesmedewerker. Daarnaast wil hij in september met een opleiding starten. Ook lijkt verdachte niet meer pedagogisch beïnvloedbaar. De rechtbank zal daarom toepassing geven aan het volwassenenstrafrecht.
Oriëntatiepunten en strafverzwarende omstandigheden
De rechtbank heeft gekeken naar de oriëntatiepunten voor straffen die de rechtbanken en gerechtshoven onderling hebben afgesproken (LOVS).
Bij een bedreiging waarbij een steekwapen wordt getoond is het oriëntatiepunt een taakstraf van 60 uren. De rechtbank vindt echter dat er in deze zaak strafverzwarende omstandigheden zijn die maken dat uit dient te worden gegaan van een hogere taakstraf. Die strafverzwarende omstandigheden bestaan eruit dat verdachte eerder is veroordeeld voor bedreiging (van een kind). Daarnaast heeft verdachte een mes getoond aan meerdere hosts met een handhavende functie. Verder ziet de rechtbank als strafverzwarende omstandigheid dat verdachte dit heeft gedaan in een openbare ruimte, te weten in een uitgaansgebied, waardoor meerdere omstanders getuige van het incident konden zijn geweest.
Voor belediging is het oriëntatiepunt een geldboete van € 150,-. Deze geldboete kan worden verhoogd met 33 tot 100 procent voor zover het gaat om het beledigen van een politieagent. Omgerekend naar een taakstraf komt dat neer op een taakstraf van tussen de zes en twaalf uren.
Voor wederspannigheid zijn er geen oriëntatiepunten. Hiervoor heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd.
Strafoplegging
De rechtbank neemt bovengenoemde oriëntatiepunten als vertrekpunt, maar ziet gelet op de genoemde strafverzwarende omstandigheden aanleiding om een hogere straf op te leggen. Vanwege de jonge leeftijd van verdachte en het recidiverisico zal een deel van de op te leggen taakstraf als voorwaardelijk deel worden opgelegd.
De rechtbank vindt alles afwegende de eis van de officier van justitie passend en geboden. Aan verdachte zal daarom een taakstraf van 150 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, worden opgelegd. De rechtbank zal aan de proeftijd de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de reclassering in het advies van 9 juli 2024 zijn geadviseerd. Ook zal het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte worden opgeheven.

8.Ten aanzien van de benadeelde partijen

De benadeelde partij [aangever 1] vordert vergoeding van immateriële schade.
De benadeelde partij [aangever 2] vordert € 1.100,- aan vergoeding van materiële schade en € 1.768,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de benadeelde partij [aangever 1] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering, omdat hij niet heeft vermeld voor welk bedrag hij vergoeding vordert. Er is nog geprobeerd om contact te krijgen met hem, maar dit is niet gelukt.
De vordering van de benadeelde partij [aangever 2] dient te worden gematigd tot in totaal € 1.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vergoeding van materiële schade dient gelet op afschrijving van zijn telefoon te worden gematigd naar € 250,-. De vergoeding van immateriële schade dient te worden gematigd naar € 750,-.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vorderingen, omdat deze onvoldoende zijn onderbouwd.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij [aangever 1]
De benadeelde partij [aangever 1] heeft bij de vergoeding van immateriële schade niet vermeld voor welk bedrag hij vergoeding vordert, zodat onduidelijk is wat de hoogte van de vordering is. De benadeelde partij [aangever 1] zal in zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding op zou leveren. Het toelaten van nadere toelichting op de vordering zou namelijk betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen. De benadeelde partij en verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.
De benadeelde partij [aangever 2]
Ook de benadeelde partij [aangever 2] zal in zijn volledige vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De benadeelde partij [aangever 2] heeft € 1.100,- aan vergoeding van materiële schade gevorderd in verband met de aanschaf van een nieuwe telefoon. Hij zou bij de overmeestering van verdachte zijn gestruikeld waardoor zijn telefoon zodanig is beschadigd dat hij genoodzaakt was een nieuwe telefoon aan te schaffen. De rechtbank is echter van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat de schade waarvoor vergoeding wordt gevorderd, rechtstreeks verband houdt met het in zaak A bewezen verklaarde feit. Uit het dossier, en in het bijzonder de aangifte van [aangever 2] , blijkt namelijk niet dat de telefoon is beschadigd. De benadeelde partij [aangever 2] zal daarom in zijn vordering voor wat betreft de materiële schade niet-ontvankelijk worden verklaard.
De vergoeding van immateriële schade is gevorderd in verband met door benadeelde partij [aangever 2] gestelde psychische schade. Hij heeft zijn (psychisch) onbehagen in het schadevergoedingsformulier naar voren gebracht. De rechtbank is echter met de raadsman van oordeel dat zijn vordering niet is onderbouwd met stukken waaruit blijkt dat psychische schade is ontstaan. Gelet hierop kan de benadeelde partij niet in de vordering worden ontvangen en zal de rechtbank hem ook in zijn vordering van € 1.768,- aan vergoeding van immateriële schade nietontvankelijk verklaren. De behandeling van dit deel van de vordering zou eveneens een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren, omdat het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij en verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63, 180, 266, 267 en 285 Sr.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Zaak A
-
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, meermalen gepleegd
Zaak B, onder 1
-
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd
Zaak B, onder 2
-
wederspannigheid
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
150 (honderdvijftig) uren.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 75 (vijfenzeventig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
40 (veertig) uren, van deze taakstraf
niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
-
Meldplicht
Veroordeelde meldt zich indien hij hiertoe uitgenodigd wordt bij reclassering Leger des Heils op het adres [adres 2] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
-
Ambulante behandeling
Veroordeelde laat zich behandelen door Amsta of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo snel mogelijk, rekening houdende met wachtlijsten. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
-
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Veroordeelde verblijft in zijn woning van [zorginstelling] of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
- Meewerken aan dagbesteding
Veroordeelde werkt mee aan het vinden en behouden van werk en houdt toezichthouder hiervan op de hoogte middels het tonen van een contract of rooster. Indien hij een passende opleiding heeft gevonden, spant hij zich in om aan de verplichtingen van deze opleiding te voldoen en deze opleiding met succes af te ronden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft aan de Reclassering Leger des Heils de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Verklaart [aangever 1]
niet-ontvankelijkin zijn vordering.
Verklaart [aangever 2]
niet-ontvankelijkin zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partijen en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. A. Eichperger en M.A. Boerhorst, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. G. Brokkelkamp en B. Ketelaers, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 juli 2024.
[...]

1.[...]

[...]