3.3.Oordeel van de rechtbank
Bewezenverklaring en partiële vrijspraak zaak A, bedreiging op 23 juli 2023
Partiële vrijspraak bedreiging [aangever 3]
De rechtbank vindt niet bewezen dat verdachte aangever [aangever 3] heeft bedreigd, omdat de aangifte niet door andere bewijsmiddelen wordt ondersteund. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring bedreiging [aangever 4] , [aangever 5] , [aangever 2] , [aangever 1] en [aangever 6]
De rechtbank vindt wel bewezen dat verdachte de andere aangevers, te weten [aangever 4] , [aangever 5] , [aangever 2] , [aangever 1] en [aangever 6] , heeft bedreigd en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft op de zitting van 17 juli 2024 bekend dat hij een mes bij zich droeg en deze heeft getoond. Hij heeft echter ontkend dat hij hiermee stekende of zwaaiende bewegingen heeft gemaakt. Ook heeft hij ontkend dat hij de dreigende woorden “ik ga jullie dood maken”, “kom dan, ik steek jullie allemaal dood als jullie dichterbij komen" en “ik ga je steken” heeft geuit.
De rechtbank ziet echter geen redenen te twijfelen aan de verklaringen van de aangevers, die elkaar onderling ondersteunen. De aangevers hebben allemaal stellig verklaard dat verdachte een mes trok en daarmee stekende dan wel zwaaiende bewegingen maakte. Daarnaast hebben twee aangevers verklaard dat verdachte voornoemde dreigende woorden heeft geuit, met uitzondering van “ik ga jullie dood maken”.
Verder is op camerabeelden van 23 juli 2023 te zien dat verdachte achteruitliep en dat er zeker vier mannen die herkenbaar zijn als hosts op verdachte afliepen. Ook is te zien dat verdachte tweemaal naar zijn broeksband reikte en zijn rechterarm naar de hosts toe uitstak.
De rechtbank is van oordeel dat door de combinatie van het trekken van een mes en daarmee zwaaien en de dreigende woorden die daarbij zijn geuit bij de aangevers de redelijke vrees kon ontstaan dat hun leven gevaar liep of dat zij zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. Uit de aard van de gedraging, de strekking van de geuite woorden en de verklaring van verdachte dat hij zijn mes trok om de aangevers op afstand te houden, volgt dat verdachte daar ook het opzet op heeft gehad. Dat deze redelijke vrees bij de aangevers ook daadwerkelijk is opgewekt, staat vast. Dit is onder andere af te leiden uit de verklaring van de aangevers [aangever 4] en [aangever 5] . Zij hebben beiden verklaard dat zij zijn geschrokken en dachten dat verdachte hen of een van hun collega’s zou verwonden of steken met het mes. Daarnaast volgt uit de aangiftes dat de bedreigingen gericht waren tegen [aangever 4] , [aangever 5] , [aangever 2] , [aangever 1] en [aangever 6] .
Bewezenverklaring zaak B, onder 1, belediging agenten op 24 januari 2024
Op grond van de bekennende verklaring van verdachte en het proces-verbaal van bevindingen vindt de rechtbank bewezen dat verdachte twee politieambtenaren heeft beledigd. Verdachte heeft met de uitingen opzettelijk de eer en goede naam van de politieambtenaren willen aantasten.
De rechtbank is daarbij van oordeel dat alle in de tenlastelegging opgenomen uitingen ofwel op zichzelf ofwel in de context waarin ze zijn gedaan, zijn te beschouwen als een belediging.
Bewezenverklaring zaak B, onder 2, verzet bij staande- en aanhouding op 24 januari 2024
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte zich bij zijn staandehouding en aanhouding tegen twee ambtenaren heeft verzet en overweegt daartoe als volgt.
Verzet bij staandehouding
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben gerelateerd dat verdachte bij zijn staandehouding zou hebben gezegd dat hij zou gaan vechten als ze zijn telefoon zouden meenemen. Verdachte heeft op de zitting van 17 juli 2024 ontkend dat hij dit heeft gezegd. De rechtbank ziet echter geen redenen te twijfelen aan het door de twee verbalisanten op ambtseed opgemaakt proces-verbaal en vindt daarom wel bewezen dat hij dit heeft gezegd. Ook is de rechtbank van oordeel dat dit kwalificeert als verzetten door middel van bedreiging met geweld in de zin van artikel 180 Sr. Dat het niet kwalificeert als geweld als zodanig, zoals de raadsman heeft gesteld, doet daar niet aan af.
Verzet bij aanhouding
Anders dan de raadsman, vindt de rechtbank dat het verzetten tegen de aanhouding door met handen in tegengestelde richting bewegen wel kwalificeert als geweld in de zin van artikel 180 Sr. Uit het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , volgt dat verdachte tot tweemaal toe in verzet kwam door zijn handen los te trekken of te duwen in een andere richting dan dat de verbalisanten wilden. Bovendien beschrijven de verbalisanten dat zij, bij de eerste keer dat verdachte zijn handen lostrok, geen grip meer hadden op zijn linkerhand zodat een pijnprikkel met de transportboeien moest worden toegediend. Ook moest verdachte worden gefixeerd en werd hij met behulp van een andere collega naar de grond gebracht om hem af te boeien. De rechtbank leidt daaruit af dat de verbalisanten de handelingen van verdachte als dusdanig verzet hebben ervaren dat zij daarop moesten acteren. Ook daarom vindt de rechtbank dat de handelingen van verdachte kwalificeren als geweld.
Plaats
De rechtbank is tot slot van oordeel dat op grond van het proces-verbaal van bevindingen niet kan worden vastgesteld dat het feit in Assendelft is gepleegd. In het proces-verbaal van bevindingen beschrijven verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] dat zij op de Saendelverlaan in Assendelft rijden, komende uit de richting van Krommenie. Vervolgens zien zij verdachte lopen nadat zij onder een tunnel doorrijden richting Assendelft. Hierna keren zij op een rotonde en rijden ze terug over de Saendelverlaan richting Krommenie. Op de stoep spreken zij verdachte aan en houden zij hem aan. Hieruit kan de rechtbank onvoldoende afleiden of verdachte zich op de Saendelverlaan in Assendelft of op de Saendelverlaan in Krommenie tegen zijn aanhouding heeft verzet. De rechtbank gaat daarom bij de bewezenverklaring uit van gemeente Zaanstad.