ECLI:NL:RBAMS:2024:5420

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 september 2024
Publicatiedatum
3 september 2024
Zaaknummer
AMS 23/983
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WIA-uitkering wegens onvoldoende medische grondslag en arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 4 september 2024, met zaaknummer AMS 23/983, is het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een WIA-uitkering ongegrond verklaard. Eiser, afkomstig uit Bytom (Polen), had zijn aanvraag ingediend na een periode van arbeidsongeschiktheid die begon op 1 september 2019. De aanvraag werd afgewezen door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, die eiser per 29 augustus 2021 voor 0% arbeidsongeschikt had geacht. De rechtbank beoordeelde of deze afwijzing terecht was, waarbij de medische en arbeidskundige grondslagen van het besluit centraal stonden.

Eiser voerde aan dat zijn gezondheid verslechterd was, met problemen aan zijn longen en hart, en overhandigde medische stukken ter onderbouwing. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeerde echter dat de nieuwe medische problemen pas na de datum in geding waren ontstaan en dat er geen bewijs was dat eiser op de relevante datum meer beperkingen had dan vastgesteld. De rechtbank volgde deze conclusie en oordeelde dat de medische grondslag van het bestreden besluit deugdelijke was.

Wat betreft de arbeidskundige grondslag oordeelde de rechtbank dat de geselecteerde functies voor eiser, ondanks enkele signaleringen, voldoende waren onderbouwd door de arbeidsdeskundige. Eiser had geen gronden aangevoerd tegen deze arbeidskundige beoordeling. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit berustte op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag, en verklaarde het beroep ongegrond. Eiser krijgt het griffierecht niet terug.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/983

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 september 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit Bytom (Polen), eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een WIA [1] -uitkering.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 8 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Eiser was, zonder bericht van verhindering, niet aanwezig.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Eiser heeft van 19 maart 2009 tot en met 11 oktober 2015 in Nederland gewerkt. Hij heeft voor het laatst gewerkt in Polen van begin april 2019 tot eind mei 2019 als heftruckchauffeur en van eind juni 2019 tot medio juli 2019 als magazijnmedewerker. De eerste arbeidsongeschiktheidsdag van eiser is op 1 september 2019. In verband met het bereiken van het einde wachttijd heeft eiser op 30 maart 2020 een WIA-uitkering aangevraagd.
2.2.
Met het primaire besluit van 30 mei 2022 heeft verweerder de aanvraag van eiser om een WIA-uitkering afgewezen en eiser per 29 augustus 2021 voor 0% arbeidsongeschikt geacht. Verweerder heeft dit besluit gebaseerd op een rapport van een verzekeringsarts van 21 februari 2022, met een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van dezelfde datum en een rapport van een arbeidsdeskundige van 21 april 2022.
2.3.
Met het bestreden besluit van 30 januari 2023 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder heeft dit besluit gebaseerd op een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 10 januari 2023 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 17 januari 2023. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat eiser minder mogelijkheden heeft om te werken en de FML aangepast. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft niet alle functies geschikt geacht voor eiser, maar heeft genoeg functies over kunnen houden om een berekening te maken. Hij heeft het arbeidsongeschiktheidspercentage gewijzigd vastgesteld op 0,52%. Eiser blijft daarmee voor minder dan 35% arbeidsongeschikt.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht de aanvraag van eiser om een WIA-uitkering heeft afgewezen. Daartoe moet de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetsen of verweerder de medische beperkingen correct heeft vastgesteld en of eiser, rekening houdend met deze beperkingen, in staat is de geselecteerde functies te verrichten.
Medische grondslag
4.1.
Eiser voert aan dat zijn gezondheid voortdurend verslechterd. Hij heeft problemen met zijn longen, zijn hart en hij heeft artherosclerose. Ter onderbouwing overlegt eiser een aantal medische stukken, waaronder informatie van de cardioloog van 24 januari 2023 en informatie van het ziekenhuis van 3 februari 2023.
4.2.
Op 12 juli 2024 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een aanvullende rapportage opgesteld. Hij heeft daarin toegelicht dat de problemen die uit de overgelegde medische stukken volgen nieuwe medische problemen zijn, die in 2023 zijn begonnen. Ten tijde van het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 17 november 2022 was van deze problemen nog geen sprake en had eiser daar nog geen melding van gemaakt. De problemen werden ook niet eerder in het journaal van de huisarts aangegeven. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep leiden de door eiser overgelegde stukken dus niet tot een gewijzigde belastbaarheid.
4.3.
De rechtbank volgt de verzekeringsarts bezwaar en beroep in dit standpunt. Hoewel de rechtbank de medische verslechtering van eiser aannemelijk vindt, overweegt de rechtbank dat het in de huidige zaak gaat om de klachten van eiser rondom de datum in geding op 29 augustus 2021. De stukken die eiser heeft overgelegd zijn, zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook stelt, van een latere datum. Eiser heeft geen stukken ingediend die aannemelijk maken dat er rondom 29 augustus 2021 meer beperkingen waren dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangenomen. De rechtbank wijst eiser erop dat hij op basis van zijn gewijzigde medische situatie een nieuwe aanvraag kan doen.
4.4.
De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd ook verder geen reden om te twijfelen aan de medische grondslag van het bestreden besluit. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een uitgebreid en zorgvuldig onderzoek gedaan. Zijn rapportages bevatten een uitgebreide beschrijving van de wijze waarop hij de beperkingen heeft aangenomen. De conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn ook concludent en goed te volgen.
Arbeidskundige grondslag
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, gelet op de inzichtelijke arbeidsdeskundige onderbouwing bij de selectie van de functies aan de hand van alle beschikbare medische informatie, voldoende heeft gemotiveerd dat de belasting in de geduide functies de vastgestelde medische belastbaarheid van eiser niet overschrijdt. Daar waar sprake is van signaleringen en mogelijke overschrijdingen, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende onderbouwd waarom de geduide functies geschikt zijn voor eiser. De geselecteerde functies mochten dan ook worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid. Eiser heeft verder geen gronden aangevoerd tegen de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit berust op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag. Verweerder heeft de aanvraag van eiser om een WIA-uitkering terecht afgewezen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Delstra, rechter, in aanwezigheid van
mr.I.G.A. Karregat, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
4 september 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.