ECLI:NL:RBAMS:2024:5408

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 augustus 2024
Publicatiedatum
2 september 2024
Zaaknummer
13/163161-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal met verbreking en afwijzing vordering ISD-maatregel

Op 28 augustus 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal met verbreking. De verdachte, geboren in 1989 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd beschuldigd van het stelen van een racefiets (merk Ridley) op of omstreeks 14 mei 2024 in Amsterdam. Tijdens de zitting op 14 augustus 2024 heeft de officier van justitie, mr. G.W. van der Burg, de vordering ingediend, terwijl de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. E.K.B. Bijl, hun verdediging hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de fiets heeft weggenomen door het kettingslot open te breken, wat door getuigen is bevestigd. De rechtbank achtte de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig, waarin hij stelde dat hij dacht dat de fiets aan niemand toebehoorde.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan diefstal met verbreking en heeft de vordering van de officier van justitie om een ISD-maatregel op te leggen afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen reële alternatieven voor de oplegging van de ISD-maatregel meer bestonden, gezien de omstandigheden van de verdachte. In plaats daarvan werd een gevangenisstraf van twee maanden opgelegd, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank hoopte dat deze voorwaardelijke straf de verdachte zou weerhouden van toekomstige strafbare feiten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige strafkamer van de rechtbank, met inachtneming van de relevante wettelijke voorschriften.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/163161-24
Datum uitspraak: 28 augustus 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1989,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in het [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 augustus 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. G.W. van der Burg, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. E.K.B. Bijl, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 14 mei 2024 te Amsterdam, althans in Nederland, een racefiets (merk Ridley), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [persoon 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen fiets onder zijn bereik heeft gebracht door het kettingslot van die fiets open te breken, in elk geval door middel van braak en/of verbreking;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 mei 2024 te Amsterdam, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een racefiets (merk Ridley), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [persoon 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die weg te nemen fiets onder zijn bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking, bij die fiets een hamer uit zijn, verdachtes, rugtas heeft gepakt en/of met die hamer het kettingslot van die fiets heeft opengebroken en/of een ander kettingslot aan het voorwiel van die fiets heeft vastgemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair tenlastegelegde kan worden bewezen. De officier van justitie heeft de daartoe relevante bewijsmiddelen genoemd.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om verdachte van het tenlastegelegde vrij te spreken, nu verdachte geen oogmerk heeft gehad op diefstal van de fiets. Hij verkeerde door de sticker van de gemeente in de veronderstelling dat de fiets zou worden afgevoerd en hij wilde de fiets voor eigen gebruik opknappen. Hij dacht dat de fiets aan niemand toebehoorde en er daarmee niet langer een rechtmatige eigenaar was van de fiets.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 1 primair tenlastegelegde bewezen en overweegt daartoe als volgt.
Getuige [persoon 2] heeft verklaard dat hij op 14 mei 2024 om 19.00 uur een man gebukt bij een fietsenrek zag staan. Hij zag dat de man een hamer uit zijn rugtas pakte waarmee hij een zwart kettingslot van een grijze racefiets openbrak. De vrouw van getuige [persoon 2] vertelde hem dat de man een ander kettingslot aan het voorwiel vastmaakte. Het opengebroken zwarte fietsslot gooide de man in de prullenbak naast het fietsenrek.
Kort hierna is verdachte aangehouden. Verdachte overhandigde verbalisant [verbalisant] twee sleutels en in verdachtes tas trof verbalisant [verbalisant] een hamer en een verstelbare moersleutel aan. Eén van de sleutels bleek te passen op het slot dat verdachte kort daarvoor om de grijze racefiets fiets had bevestigd.
Aangeefster, eigenaresse van de fiets, vertelde dat het slot dat om haar fiets zat, niet haar slot was. Zij vertelde dat zij een zwart kettingslot, voorzien van een cijferslot, om haar fiets had gedaan en zij bevestigde dat dit het door de verbalisant uit de prullenbak gehaalde kettingslot betrof.
Verdachte heeft bekend dat hij de fiets wilde meenemen, dat hij het slot van de fiets heeft gehaald en dat hij dit slot in de prullenbak heeft gegooid.
De verklaring van verdachte dat hij dacht dat de fiets aan niemand toebehoorde omdat het een oude fiets met een lekke band betrof, acht de rechtbank ongeloofwaardig.
Gelet op voornoemde feitelijke gang van zaken moet het voor verdachte zonder meer duidelijk zijn geweest dat er geen afstand van de fiets was gedaan en dat van een
res nulliussituatie geen sprake was.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van het primair tenlastegelegde
op 14 mei 2024 te Amsterdam een racefiets (merk Ridley), die aan [persoon 1] , toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen fiets onder zijn bereik heeft gebracht door het kettingslot van die fiets open te breken.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank primair verzocht om verdachte geen onvoorwaardelijk ISD-maatregel op te leggen, nu op dit moment niet is voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Oplegging van de ISD-maatregel zou voor verdachte naar grote waarschijnlijkheid niet meer zijn dan een ‘kale’ ISD-maatregel. Verdachte heeft rechtmatig verblijf in Nederland en komt daarom niet in aanmerking voor een Vreemdelingen in Strafrecht (VRIS) ISD. Daar komt bij dat minder ingrijpende interventies tot nu toe niet zijn ingezet, terwijl verdachte nog wel aanspraak heeft kunnen maken op een uitkering. Er zouden dus nog wel mogelijkheden moeten zijn om verdachte in een ander kader te begeleiden. De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om te volstaan met een straf gelijk aan voorarrest en daarbij een eventueel voorwaardelijk strafdeel op te leggen met bijzondere voorwaarden, indien de rechtbank dat wenselijk acht.
Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om aan verdachte een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
Meer subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht, indien de rechtbank overgaat tot het opleggen van een ISD-maatregel, deze voor de duur van één jaar op te leggen.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal door middel van verbreking van een fiets. Dit is een vervelend feit. Fietsendiefstal brengt financiële schade en overlast met zich mee. Daarnaast maakt verdachte inbreuk op het eigendomsrecht van anderen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 11 juli 2024. Hieruit blijkt dat verdachte de afgelopen vijf jaar diverse keren is veroordeeld voor vermogensdelicten en vernieling.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van het advies van Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering van 22 juli 2024. De reclassering heeft geadviseerd om aan verdachte in het geval van een veroordeling een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Volgens de reclassering betreffen de risicofactoren voor het delictgedrag het ontbreken van inkomsten, een baan, huisvesting en een steunend sociaal netwerk. De reclassering acht verdachte niet in staat om zelfvoorzienend te worden en benoemt dat hij geen aanspraak maakt op sociale voorzieningen. De reclassering is zich ervan bewust dat verdachte binnen een forensisch kader nooit hulp heeft gehad, maar de reclassering kan onvoldoende invulling geven aan interventies binnen het kader van een reclasseringstoezicht ter voorkoming van recidive. Ook bij het opstellen van het reclasseringsrapport heeft verdachte zich onvoldoende meewerkend opgesteld. Volgens de reclassering is er dan ook voldaan aan de ‘zachte’ ISD-criteria en zijn er geen andere mogelijkheden dan de oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel.
De rechtbank overweegt als volgt.
De ISD-maatregel heeft als doel de maatschappij te beveiligen en recidive te beëindigen. Het aantal veroordelingen van verdachte in de afgelopen vijf jaren maakt dat verdachte voldoet aan de ‘harde’ criteria voor de ISD-maatregel.
De rechtbank is van oordeel dat niet is voldaan aan de ‘zachte’ ISD-criteria, inhoudende dat er geen reële alternatieven voor de oplegging van de ISD-maatregel meer bestaan. De rechtbank stelt vast dat verdachte op dit moment nog rechtmatig verblijf in Nederland heeft en dat hij, als gevolg van een ongeluk, gedurende enige tijd een uitkering heeft ontvangen. Kennelijk heeft verdachte dus wel aanspraak kunnen maken op sociale voorzieningen. Niet is gebleken dat er op een andere wijze dan door het opleggen van onvoorwaardelijke gevangenisstraffen gepoogd is te voorkomen dat verdachte opnieuw de fout in gaat. Omdat het opleggen van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel te gelden heeft als een laatste middel en de rechtbank van oordeel is dat nog niet alle mogelijkheden volledig zijn benut, wil de rechtbank verdachte een laatste kans geven om buiten het kader van een ISD-maatregel zijn leven in positieve zin te beteren.
De rechtbank zal daarom geen ISD-maatregel aan verdachte opleggen.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening gehouden met straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd en gekeken naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor diefstal.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van twee maanden, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden. De rechtbank hoopt dat het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel verdachte ervan weerhoudt om zich opnieuw schuldig te maken aan een strafbaar feit. Aangezien de duur van de voorlopige hechtenis de duur van de gevangenisstraf te boven gaat is de voorlopige hechtenis reeds opgeheven op grond van art. 67a lid 3 Sv. Gelet hierop en het advies van de reclassering ziet de rechtbank geen aanleiding om nog bijzondere voorwaarden te koppelen aan het voorwaardelijke strafdeel.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het primair ten laste gelegde
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot één maand, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.W. Bianchi, voorzitter,
mrs. G. Oldekamp en I. Timmermans, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.R. Hofstee, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 augustus 2024.