ECLI:NL:RBAMS:2024:5398

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 augustus 2024
Publicatiedatum
2 september 2024
Zaaknummer
13/190541-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot strafzaak in Polen

Op 29 augustus 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Regional Court in Zamość, Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1988 in Polen, die momenteel gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB in behandeling genomen, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman en een tolk. Tijdens de zitting op 15 augustus 2024 heeft de rechtbank de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen.

De raadsman van de opgeëiste persoon stelde dat er een weigeringsgrond was op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW), omdat de oproeping voor de zitting niet correct was verzonden en de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van zijn verdedigingsrechten. De officier van justitie betoogde echter dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van zijn verplichtingen en dat hij onzorgvuldig had gehandeld door niet bereikbaar te zijn voor de autoriteiten.

De rechtbank oordeelde dat, hoewel de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen bij het proces dat tot het vonnis leidde, hij op de hoogte was van de verdenking en de consequenties van zijn handelen. De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren en dat de overlevering kon worden toegestaan. De rechtbank heeft de overlevering goedgekeurd, waarbij werd vastgesteld dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en dat er geen belemmeringen waren voor de uitvoering ervan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/190541-24
Datum uitspraak: 29 augustus 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 12 juni 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1] Dit EAB is uitgevaardigd op
8 mei 2024 door
the Regional Court in Zamość - Second Criminal Division(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren op [geboortedag] 1988 in [geboorteplaats] (Polen),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting in [plaats detentie] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 15 augustus 2024, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.M.V. Bandhoe, advocaat in Zoetermeer, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
judgement made by the District Court - Seventh Criminal Division in Zamość(Polen) op 29 oktober 2018 (met kenmerk
VII K 349/18), onherroepelijk sinds
6 november 2018.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van acht maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog zeven maanden en achtentwintig dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW van toepassing is en dat er geen reden is om af te zien van weigering op grond van dat artikel. Het is ten eerste onbekend naar welk adres de oproeping voor de zitting is gestuurd en waarom deze vervolgens is teruggestuurd. Daarnaast is het uiteindelijk gewezen vonnis niet aan de opgeëiste persoon betekend en is hij niet gewezen op zijn recht om in hoger beroep te gaan. Al met al kan niet de conclusie worden getrokken dat de opgeëiste persoon vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn verdedigingsrechten.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat afgezien kan worden van weigering op grond van artikel 12 OLW. Aan de opgeëiste persoon is een zogeheten adresinstructie gegeven, die ook gezien heeft op de periode na de uitspraak en het onherroepelijk worden van het vonnis. De op het door de opgeëiste persoon opgegeven adres aangeboden dagvaarding is uiteindelijk teruggestuurd naar de rechtbank, omdat de opgeëiste persoon deze, ondanks twee kennisgevingen daartoe, niet heeft opgehaald. Al met al kan geconcludeerd worden dat de opgeëiste persoon kennelijk onzorgvuldig is geweest en dat hij daarmee heeft afgezien van zijn verdedigingsrechten.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering op grond van artikel 12 OLW worden geweigerd. De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit onderdeel d) van het EAB, in samenhang gelezen met de aanvullende informatie van
12 augustus 2024, blijkt het volgende. De opgeëiste persoon is tijdens zijn verhoor als verdachte op 5 mei 2018 gewezen op zijn plicht om de Poolse autoriteiten op de hoogte te stellen van elke adreswijziging of verblijf elders langer dan zeven dagen. Ook is hij gewezen op zijn plicht een adres in Polen op te geven bij een vertrek naar het buitenland. De opgeëiste persoon is tevens gewezen op de consequenties van het niet voldoen aan deze adresinstructie, namelijk dat de berechting in zijn afwezigheid plaats kon vinden en dat het instellen van hoger beroep mogelijk problematisch kon zijn. De opgeëiste persoon heeft voor ontvangst van deze instructies getekend.
Op 9 augustus 2018 is geprobeerd de opgeëiste persoon te dagvaarden op het door hem opgegeven adres. De opgeëiste persoon heeft de dagvaarding niet in ontvangst genomen en heeft deze nadien, ondanks twee kennisgevingen daartoe, ook niet opgehaald. Op welk adres de dagvaarding precies is aangeboden, is, anders dan de raadsman heeft aangevoerd, niet relevant. Uit het dossier blijkt duidelijk dat dit op het door de opgeëiste persoon opgegeven adres is geweest.
De rechtbank is, gelet op het bovenstaande, van oordeel dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de verdenking en dat hij er rekening mee moest houden dat er een proces zou volgen. Hij heeft ofwel stilzwijgend afstand gedaan van zijn recht om bij zijn proces aanwezig te zijn, ofwel hij is in dat kader kennelijk onzorgvuldig geweest door, ondanks de aan hem gegeven adresinstructie, niet bereikbaar te zijn voor de autoriteiten. Dat het uiteindelijke vonnis niet aan de opgeëiste persoon is uitgereikt, zoals is aangevoerd door de raadsman en blijkt uit de aanvullende informatie van 12 augustus 2024, maakt het voorgaande niet anders. De opgeëiste persoon heeft namelijk al in de aanloop naar de procedure feitelijk afstand gedaan van zijn verdedigingsrechten door niet bereikbaar te zijn voor de autoriteiten.
Concluderend staat het bepaalde in artikel 12 OLW niet aan overlevering in de weg.

5.Strafbaarheid: feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal
6. Slotsom
De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 310 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Zamość - Second Criminal Division(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. Ch.A. van Dijk en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 29 augustus 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.