ECLI:NL:RBAMS:2024:5397

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 augustus 2024
Publicatiedatum
2 september 2024
Zaaknummer
13/122608-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van aanvullende toestemming voor tenuitvoerlegging van een straf op grond van het hoorrecht en artikel 12 OLW

Op 15 augustus 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam, in de Internationale Rechtsulpkamer, een beslissing genomen op een verzoek om aanvullende toestemming voor de tenuitvoerlegging van een straf opgelegd aan een overgeleverde persoon. Dit verzoek was ingediend door de officier van justitie op 10 april 2024, en betreft een straf die is opgelegd voor feiten die vóór de overlevering zijn begaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overgeleverde persoon, geboren in Hongarije, niet in persoon aanwezig was bij de processen die hebben geleid tot de oplegging van de straf. Dit roept vragen op over de eerbiediging van zijn rechten, zoals het hoorrecht, dat vereist dat de overgeleverde persoon de mogelijkheid heeft om zijn opmerkingen en bezwaren kenbaar te maken. De rechtbank concludeert dat het verzoek om toestemming moet worden geweigerd op grond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW), omdat de vereiste garanties niet zijn verstrekt en het hoorrecht niet is geëerbiedigd. De beslissing om de toestemming te weigeren is genomen met inachtneming van de relevante Europese jurisprudentie, die benadrukt dat de rechten van de verdediging van de overgeleverde persoon moeten worden gerespecteerd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om af te wijken van haar bevoegdheid om het verzoek te weigeren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/122608-24
Datum beslissing: 15 augustus 2024
BESLISSING
op de vordering ex artikel 14, derde lid, Overleveringswet (hierna: OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank op 10 april 2024, strekkende tot het in behandeling nemen van een verzoek om toestemming te verlenen voor de tenuitvoerlegging van een straf die is opgelegd voor feiten die vóór het tijdstip van de overlevering zijn begaan en waarvoor de betrokkene niet is overgeleverd, als bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder f, OLW. Dit verzoek is ingediend door
the Pécs Regional Court(Hongarije) op 26 februari 2024 en betreft:
[overgeleverde persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1977 in [geboorteplaats] (Hongarije),
gedetineerd in Hongarije,
hierna te noemen: de overgeleverde persoon.

1.Beoordeling

Het verzoek bevat gegevens als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ. De voorhanden zijnde stukken zijn niet toereikend om - met volledige eerbiediging van de rechten van verdediging van de overgeleverde persoon - een toewijzende beslissing te kunnen nemen.
De rechtbank zal de aanvullende toestemming om de hiernavolgende twee redenen weigeren.
Artikel 12 OLW
In onderdeel b) van het verzoek wordt een
Judgment No. 2.B.72/2017/84 of the Komló District Courtgenoemd, onherroepelijk geworden op 18 februari 2020 met het
Judgment No. 3.Bf.215/2019/11 of the Pécs Regional Court.
Uit onderdeel d) van het verzoek, in samenhang gelezen met de aanvullende informatie van de Hongaarse autoriteiten van 22 juli 2024, blijkt het volgende. De overgeleverde persoon is niet in persoon verschenen bij de processen die tot de bovengenoemde twee beslissingen hebben geleid. Niet duidelijk is welke instantie de zaak ten gronde definitief heeft afgedaan. Om die reden moeten zowel de procedure in eerste aanleg als die in hoger beroep onderworpen worden aan de toets van artikel 12 OLW. [1] Voorts is niet duidelijk of de overgeleverde persoon op de hoogte was van het plaatsvinden van de processen en of hij de advocaat die namens hem aanwezig was in de beide procedures uitdrukkelijk heeft gemachtigd om namens hem de verdediging te voeren. Voor wat de in het verzoek aangekruiste verzetgarantie betreft is daarnaast onduidelijk of deze garantie onvoorwaardelijk is (in de aanvullende informatie wordt gesproken van
´the potential submission of an application for a retrial procedure’) en wat de termijn is waarbinnen de overgeleverde persoon dit verzet dient aan te tekenen.
Concluderend is sprake van een verzoek tot tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf, terwijl de overgeleverde persoon niet is verschenen bij de processen die tot de oplegging van die vrijheidsstraf hebben geleid en die - kort gezegd - hebben plaatsgevonden zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een voldoende garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt. Gelet hierop kan het verzoek op grond van artikel 12 OLW geweigerd worden. De rechtbank ziet op grond van de verstrekte informatie geen aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid het verzoek te weigeren.
Hoorrecht
Het is vereist dat de overgeleverde persoon feitelijk de mogelijkheid moet hebben gehad om al zijn eventuele opmerkingen en bezwaren met betrekking tot het verzoek tot aanvullende toestemming kenbaar te maken (het zogenoemde hoorrecht), zoals bedoeld in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 26 oktober 2021. [2] Uit de stukken volgt dat de overgeleverde persoon tijdens een hoorzitting op 7 december 2023 te kennen heeft gegeven geen afstand te doen van het specialiteitsbeginsel. Dit maakt echter niet dat de overgeleverde persoon ook uitdrukkelijk in de gelegenheid gesteld is om eventuele opmerkingen en bezwaren als hiervoor bedoeld kenbaar te maken.
Het hoorrecht is dan ook niet geëerbiedigd.

2.Beslissing

De rechtbank
WEIGERTop grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder f, OLW de toestemming aan
the Pécs Regional Court(Hongarije) voor de tenuitvoerlegging van de in het verzoek genoemde aan
[overgeleverde persoon]opgelegde vrijheidsstraf voor de tevens in het verzoek genoemde feiten.
Deze beslissing is genomen op 15 augustus 2024 door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. Ch.A. van Dijk en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier.

Voetnoten

1.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
2.Hof van Justitie van de Europese Unie 26 oktober 2021, ECLI:EU:C:2021:876, punt 63.