In deze zaak vorderen [eiser 1] en [eiser 2] van [gedaagde] de teruggave van een goudbaar en de waarde van een verlovingsring, die zij aan [gedaagde] hebben geschonken in het kader van een islamitisch huwelijk met hun kleinzoon. De procedure begon met een dagvaarding op 26 februari 2024, gevolgd door een mondelinge behandeling op 25 juli 2024. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de bruidsgave, bestaande uit een goudbaar van 100 gram, niet voorwaardelijk is geschonken, ondanks de beweringen van [eiser 1] en [eiser 2]. De kantonrechter oordeelt dat de vordering tot teruggave van de goudbaar wordt afgewezen, maar dat [gedaagde] wel de verlovingsring moet teruggeven, omdat zij deze toezegging heeft gedaan tijdens de mondelinge behandeling. De kantonrechter heeft de vordering tot betaling van € 1.190,00 voor de verlovingsring toegewezen, met wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 23 augustus 2024.