ECLI:NL:RBAMS:2024:5376

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 augustus 2024
Publicatiedatum
2 september 2024
Zaaknummer
10973081 \ CV EXPL 24-2375
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot teruggave van bruidsgave en verlovingsring in het kader van islamitisch huwelijk

In deze zaak vorderen [eiser 1] en [eiser 2] van [gedaagde] de teruggave van een goudbaar en de waarde van een verlovingsring, die zij aan [gedaagde] hebben geschonken in het kader van een islamitisch huwelijk met hun kleinzoon. De procedure begon met een dagvaarding op 26 februari 2024, gevolgd door een mondelinge behandeling op 25 juli 2024. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de bruidsgave, bestaande uit een goudbaar van 100 gram, niet voorwaardelijk is geschonken, ondanks de beweringen van [eiser 1] en [eiser 2]. De kantonrechter oordeelt dat de vordering tot teruggave van de goudbaar wordt afgewezen, maar dat [gedaagde] wel de verlovingsring moet teruggeven, omdat zij deze toezegging heeft gedaan tijdens de mondelinge behandeling. De kantonrechter heeft de vordering tot betaling van € 1.190,00 voor de verlovingsring toegewezen, met wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 23 augustus 2024.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 10973081 \ CV EXPL 24-2375
Vonnis van 23 augustus 2024
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

te [woonplaats 1] ,
2.
[eiser 2],
te [woonplaats 2] ,
eisende partijen,
hierna afzonderlijk te noemen: [eiser 1] en [eiser 2] ,
gemachtigde: [gemachtigde] ( [naam maatschap] ),
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 3] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. A. El Aqde.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 26 februari 2024 met producties,
- de conclusie van antwoord,
  • het tussenvonnis van 6 juni 2024, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
  • de brief van [gedaagde] van 15 juli 2024 met productie,
- de mondelinge behandeling van 25 juli 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Daarna is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft een affectieve relatie gehad met de (klein)zoon van [eiser 1] en [eiser 2] (hierna: de man). [eiser 1] is de vader van de man. [eiser 2] is de oma van de man.
2.2.
In de zomer van 2023 hebben [gedaagde] en de man bekend gemaakt dat zij hun relatie willen voortzetten in een verloving en huwelijk volgens islamitische traditie.
2.3.
Op 13 augustus 2023 zijn de ouders van [gedaagde] op bezoek geweest bij [eiser 1] en hebben zij verteld over de islamitische tradities rondom een islamitisch huwelijk.
2.4.
Op 28 september 2023 hebben [gedaagde] en de man twee verlovingsringen gekocht die zijn betaald door [eiser 2] .
2.5.
Op 30 september 2023 heeft [gedaagde] met de man in Nederland ten overstaan van een imam en in aanwezigheid van onder meer [eiser 2] en [eiser 1] een islamitische huwelijksakte ondertekend, waarin staat:

(…)Akte van huwelijk
Een huwelijk is tot stand gebracht tussen [Rb, [gedaagde] ] en [Rb, de man] onder beding van de tussen hen beiden overeengekomen bruidsgave met een onmiddellijk te betalen deel van: honderd gram goud precies (…), een en ander op de voorwaarden van de islamitische wet en de sjafitische / hanafitische leer, en in tegenwoordigheid van de beide meerderjarige getuigen van wie de namen hieronder worden vermeld. (…)
[handtekening] – [Rb, [eiser 2] ]
2.6.
[eiser 1] heeft ten behoeve van voornoemde bruidsgave aan [gedaagde] een goudbaar van 100 gram gegeven.
2.7.
In december 2023 hebben [gedaagde] en de man hun relatie verbroken.
2.8.
Op 24 december 2023 heeft in de woning van [eiser 2] een overleg plaatsgevonden tussen [eiser 1] , [gedaagde] en de man. Tijdens dat gesprek heeft [gedaagde] aangegeven dat zij de bruidsgave volgens islamitische traditie niet hoeft terug te geven.
2.9.
Bij brief van 6 februari 2024 heeft [eiser 1] [gedaagde] in de gelegenheid gesteld om de bruidsgave binnen tien dagen terug te geven en het geld van de verlovingsring over te maken naar de bankrekening van [eiser 2] . [gedaagde] heeft niet gereageerd op deze brief.

3.Het geschil

3.1.
[eiser 1] en [eiser 2] vorderen - samengevat – dat de kantonrechter [gedaagde] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeelt:
  • € 1.190,00 te betalen,
  • tot teruggave van de goudbaar, dan wel tot betaling van € 6.100,00,
  • de wettelijke rente en de proceskosten.
3.2.
[eiser 1] en [eiser 2] leggen het volgende aan hun vorderingen ten grondslag. [eiser 1] , [eiser 2] en de man hebben geen islamitische achtergrond. Op 13 augustus 2023 hebben de ouders van [gedaagde] aan [eiser 1] verteld dat volgens de islamitische traditie de vader van de bruidegom een bruidsgave dient te leveren en dat de bruidsgave zou worden teruggegeven indien de relatie niet zou slagen. Als tegenprestatie zouden de ouders van [gedaagde] de kosten voor het huwelijksfeest betalen. [eiser 1] en [eiser 2] zijn daarmee akkoord gegaan. Dit betreft een mondelinge overeenkomst naar Nederlands recht. Er heeft echter geen huwelijk plaatsgevonden of enige materiële invulling daarvan in de zin van samenwonen of een huwelijksreis. Daarom dient [gedaagde] de goudbaar, dan wel de waarde daarvan, terug te geven aan [eiser 1] . Ook dient [gedaagde] de waarde van de verlovingsring, te weten € 1.190,00, te betalen aan [eiser 2] nu deze verlovingsring is betaald met haar pinpas. Op 24 december 2023 heeft [gedaagde] immers toegezegd de verlovingsring te zullen teruggeven, aldus steeds [eiser 1] en [eiser 2] .
3.3.
[gedaagde] voert allereerst aan dat de kantonrechter zich onbevoegd dient te verklaren om van de vorderingen van [eiser 1] en [eiser 2] kennis te nemen. Voor zover de kantonrechter zich bevoegd acht, geldt dat [gedaagde] en de man een overeenkomst hebben gesloten op grond van islamitisch recht. Deze overeenkomst is nog altijd van kracht. In dat kader is de bruidsgave, het goud en de verlovingsring, aan [gedaagde] geschonken door [eiser 1] en [eiser 2] . Dit betreft een eenzijdige handeling waar [eiser 1] en [eiser 2] niet op kunnen terugkomen zonder toestemming van [gedaagde] . Ook betwist [gedaagde] de gestelde tegenprestatie dat haar ouders de kosten van het huwelijksfeest op zich zouden nemen. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser 1] en [eiser 2] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser 1] en [eiser 2] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser 1] en [eiser 2] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Bevoegdheid
4.1.
Allereerst is de bevoegdheid van de kantonrechter in geschil. [gedaagde] voert aan dat de zaak moet worden behandeld door de civiele kamer van de rechtbank, omdat het een kwestie betreft met een familiaal karakter.
4.2.
De kantonrechter oordeelt dat hij bevoegd is om van het onderhavige geschil kennis te nemen. Op grond van artikel 93 aanhef en onder a van het Wetboek van Rechtsvordering (Rv) worden zaken betreffende vorderingen met een beloop van ten hoogste € 25.000 door de kantonrechter behandeld en beslist. De vorderingen van [eiser 1] en [eiser 2] vallen hieronder. Het feit dat [gedaagde] de ex-partner is van de (klein)zoon van [eiser 1] en [eiser 2] , maakt dit niet anders.
Toepasselijk recht
4.3.
In geschil is verder welk recht van toepassing is op de vorderingen van [eiser 1] en [eiser 2] . [gedaagde] voert aan dat de vorderingen van [eiser 1] en [eiser 2] betrekking hebben op de uitvoering van de huwelijksakte tussen [gedaagde] en de man waarop Irakees Islamitisch recht van toepassing is.
4.4.
Ook hier gaat de kantonrechter niet in mee. [eiser 1] en [eiser 2] hebben hun vorderingen gebaseerd op een overeenkomst met [gedaagde] , die de kantonrechter definieert als een schenkingsovereenkomst (zie ook hierna). Dit betekent dat Nederlands recht van toepassing is. Ook indien [gedaagde] wel gevolgd zou zijn in haar standpunt dat de vorderingen van [eiser 1] en [eiser 2] voortvloeien uit (de afwikkeling van) een naar Irakees islamitisch recht gesloten huwelijk, komt de kantonrechter overigens bij Nederlands recht uit. Nog los van de vraag of Irakees recht verenigbaar is met de Nederlandse openbare orde [1] , volgt uit het Nederlands internationaal privaatrecht, het Haags Huwelijksvermogensverdrag van 14 maart 1978 [2] , dat de vraag of een huwelijk tot stand is gekomen in beginsel wordt beheerst door het recht van het land waar het huwelijk is voltrokken. Aangezien het religieuze huwelijk in Nederland is voltrokken, is de vraag of het huwelijk rechtsgeldig tot stand is gekomen in beginsel onderworpen aan Nederlands recht. Op grond van artikel 10:30 BW kan een huwelijk in Nederland slechts worden voltrokken ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand met inachtneming van het Nederlandse recht. Nu tussen [gedaagde] en de man in Nederland nimmer een huwelijk is voltrokken ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand met inachtneming van het Nederlandse recht, is er tussen [gedaagde] en de man naar Nederlands recht geen rechtsgeldig huwelijk tot stand gekomen.
Bruidsgave en verlovingsring
4.5.
[eiser 1] en [eiser 2] stellen dat zij het goud en verlovingsring aan [gedaagde] hebben gegeven, maar dat zij erop mochten vertrouwen dat zij deze spullen weer terug zouden krijgen zodra de relatie met de man (hun (klein)zoon) verbroken zou worden. Ten aanzien van het goud wijzen zij op de bespreking met de ouders van [gedaagde] voorafgaand aan het huwelijk, waarbij de moeder van [gedaagde] namens haar zou hebben toegezegd dat het goud zou worden teruggegeven indien de relatie tussen [gedaagde] en de man eindigt. Voor wat betreft de verlovingsring stellen [eiser 1] en [eiser 2] dat [gedaagde] na de verbreking van de relatie op 24 december 2023 heeft toegezegd dat zij de verlovingsring zou teruggeven.
4.6.
[gedaagde] stelt dat partijen hebben willen aansluiten bij de Irakees islamitische traditie waaruit volgt dat de bruidsgave na de verbreking van de relatie bij de vrouw blijft, in dit geval dus bij haar. Voor zover dat niet het geval is, erkent [gedaagde] op zichzelf dat haar ouders namens haar op 13 augustus 2023 met [eiser 1] afspraken mochten maken, maar betwist zij dat haar moeder zou hebben toegezegd dat het goud weer terug zou gaan naar [eiser 1] bij een eventuele verbreking van de relatie. Voor wat betreft de verlovingsring heeft [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling erkend op 24 december 2023 aan [eiser 1] en [eiser 2] te hebben beloofd de verlovingsring terug te geven. Zij heeft echter aangevoerd deze toezegging onder druk te hebben gedaan.
4.7.
Naar de kantonrechter begrijpt stelt [eiser 1] dat het goud en de verlovingsring voorwaardelijk aan [gedaagde] zijn geschonken en dat [gedaagde] het goud en de verlovingsring moest teruggeven indien de relatie zou worden verbroken. De kantonrechter kan niet vaststellen dat [eiser 1] en [eiser 2] het goud en de verlovingsring voorwaardelijk aan [gedaagde] hebben geschonken. Voor wat betreft het goud stelt [eiser 1] weliswaar dat hij met de ouders van [gedaagde] op 13 augustus 2023 heeft besproken dat hij het goud slechts voorwaardelijk zou schenken, maar [gedaagde] heeft dit gemotiveerd betwist. Bij die stand van zaken heeft [eiser 1] niet voldaan aan de op hem rustende stelplicht, en wordt bij gebrek aan een concreet bewijsaanbod niet meer toegekomen aan bewijslevering op dit punt.
4.8.
[eiser 1] en [eiser 2] hebben verder niet concreet gemaakt waarom zij erop mochten vertrouwen dat de verlovingsring voorwaardelijk aan [gedaagde] zou zijn geschonken. Zij hebben echter wel toegelicht dat [gedaagde] na de beëindiging van de relatie aan hen zou hebben toegezegd de verlovingsring terug te zullen geven. Hoewel [gedaagde] dit in haar schriftelijk verweer nog bestreed, heeft zij tijdens de mondelinge behandeling erkend dat zij heeft toegezegd de verlovingsring terug te geven. Bij deze stand van zaken oordeelt de kantonrechter dat [gedaagde] de verlovingsring had moeten teruggeven en dat zij kan worden aangesproken tot vergoeding van de waarde van de verlovingsring aan [eiser 1] en [eiser 2] . Haar stelling dat zij de toezegging onder druk zou hebben gedaan, heeft zij onvoldoende gemotiveerd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] erop gewezen dat zij desgewenst nog whatsappberichten kon overleggen om dit te onderbouwen. Aangezien [gedaagde] in de gelegenheid was om dit bij conclusie van antwoord te doen en zij in dat processtuk in het geheel heeft ontkend dat zij de toezegging tot teruggave heeft gedaan, zijn deze schriftelijke bewijsstukken tardief aangevoerd en wordt dit bewijsaanbod – mede gelet op het bepaalde in artikel 128 lid 3 Rv – buiten beschouwing gelaten. Voor zover partijen, zoals [gedaagde] verder heeft aangevoerd, hebben willen aansluiten bij de uitganspunten in de islamitische huwelijksakte, staat verder vast dat de verlovingsring volgens die akte geen onderdeel vormt van de bruidsgave (zie 2.6). Om diezelfde reden kan in het midden blijven of partijen bij het maken van de afspraken hebben willen aansluiten bij de Irakees islamitische traditie. [gedaagde] wijst ook in dat kader naar de islamitische huwelijksakte waarin [eiser 2] als getuige wordt genoemd, maar [eiser 1] en [eiser 2] hebben hier terecht tegenover gesteld dat in de islamitische huwelijksakte de verlovingsring niet wordt vermeld.
Conclusie
4.9.
De conclusie is dat de vordering van [eiser 1] en [eiser 2] tot betaling van € 1.190,00 zal worden toegewezen. De vordering tot teruggave van het goud, dan wel betaling van de vervangingswaarde, zal worden afgewezen.
Wettelijke rente
4.10.
De door [eiser 1] en [eiser 2] gevorderde en door [gedaagde] niet weersproken wettelijke rente over de toegewezen hoofdsom zal worden toegewezen vanaf de genoemde datum van de dagvaarding, te weten 26 februari 2024.
Proceskosten
4.11.
De rechtbank ziet in deze zaak geen aanleiding om één van partijen in de kosten van de ander te veroordelen. In plaats daarvan zullen, gelet op de relatie tussen partijen en het feit dat zij over en weer gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld, de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser 1] en [eiser 2] te betalen een bedrag van € 1.190,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 26 februari 2024,
5.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.F. de Groot, bijgestaan door mr. L.M.F. van Dijck, en in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2024.

Voetnoten

1.Artikel 10:6 van het Burgerlijk Wetboek.
2.Het Haags Huwelijksverdrag van 14 maart 1987, Trb.1987, 137.