ECLI:NL:RBAMS:2024:5352

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 augustus 2024
Publicatiedatum
29 augustus 2024
Zaaknummer
23/3047
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T.L. Fernig - Rocour
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens gebrek aan bevoegdheid en misbruik van recht in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak hebben eisers op 30 april 2021 een verzoek ingediend op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) bij het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Dit verzoek betrof de openbaarheid van documenten met betrekking tot een wegversmalling. Verweerder heeft op 13 juli 2021 drie documenten openbaar gemaakt, maar met uitzondering van persoonsgegevens. Na bezwaar van eisers heeft verweerder op 13 april 2023 het besluit gehandhaafd, waarbij het verzoek is getoetst aan de nieuwe Wet open overheid (Woo).

De rechtbank heeft het beroep op 14 maart 2024 behandeld, maar het onderzoek werd geschorst. Bij de heropening op 25 juli 2024 bleek dat de gemachtigde van eisers, [gemachtigde], niet was verschenen. De rechtbank heeft getwijfeld of het beroep door een bevoegd persoon was ingesteld, omdat het beroepschrift niet ondertekend was en de gemachtigde niet op de zitting aanwezig was. De rechtbank heeft eisers de kans gegeven om de bevoegdheid van de gemachtigde aan te tonen, maar deze mogelijkheid is niet benut.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat niet kon worden vastgesteld door wie het beroep was ingesteld. De rechtbank concludeert dat eisers misbruik van recht hebben gemaakt door de bevoegdheid tot vertegenwoordiging niet rechtsgeldig te gebruiken. Het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de beslistermijn is eveneens afgewezen, omdat er sprake was van misbruik van recht. De rechtbank heeft de zaak niet inhoudelijk beoordeeld en geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/3047

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 augustus 2024 in de zaak tussen

[eisers] ., uit Amsterdam, tezamen eisers

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder,

(gemachtigden: mr. S.O. Vos en mr. V. Ouwersloot).

Inleiding

1.1.
Eisers hebben op 30 april 2021 een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) ingediend bij verweerder over een wegversmalling bij de Sloterweg ter hoogte van nr. 1047.
1.2.
Verweerder heeft met het besluit van 13 juli 2021 drie documenten openbaargemaakt met uitzondering van de persoonsgegevens die daarin voorkomen. Met het bestreden besluit van 13 april 2023 op het bezwaar van eisers is verweerder bij dit besluit gebleven. Verweerder heeft het verzoek van eisers in het bestreden besluit getoetst aan de inmiddels in werking getreden Wet open overheid (Woo), die de Wob per 1 mei 2022 heeft vervangen.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 14 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eisers] vertegenwoordigd door [Vertegenwoordiger] , en de gemachtigde van verweerder. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst. De zaak is opnieuw op zitting behandeld op 25 juli 2024. Daar is namens [eisers] opnieuw [Vertegenwoordiger] verschenen, en de beide gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

4. Voordat de rechtbank toekomt aan de inhoudelijke behandeling van een zaak, toetst zij ambtshalve of het beroep voldoet aan een aantal formele eisen. Een van die eisen is dat het beroep moet zijn ingesteld door iemand die daartoe bevoegd is [1] . In dit geval heeft de rechtbank niet vast kunnen stellen dat het beroepschrift door een daartoe bevoegde persoon is ingesteld. Om die reden wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard. In dit geval leidt het geconstateerde gebrek bovendien tot het oordeel dat met de instelling van het beroep misbruik van recht is gemaakt. Ook om die reden is het beroep niet-ontvankelijk. Het verzoek om vergoeding van immateriële schade van eisers wordt afgewezen. Hieronder licht de rechtbank haar oordeel verder toe.
Vaststelling door wie het beroep is ingesteld
5. De bewijslast dat het beroep door een daartoe bevoegd persoon is ingesteld ligt bij de eisende partij. De onderhavige zaak is bij de rechtbank aangevangen met een beroepschrift, waarin in de eerste alinea staat dat het is ingediend door “ [gemachtigde] van [Bedrijf] , gemachtigde te Amsterdam”. Het beroepschrift wordt afgesloten met “Hoogachtend, [Bedrijf] / [gemachtigde] (gemachtigde)”. [gemachtigde] wordt verder in deze uitspraak [gemachtigde] genoemd. Op 7 juli 2023 zijn onder de naam van [gemachtigde] nadere gronden bij het beroepschrift ingediend.
6. Op 31 januari 2023 heeft het Gerechtshof Amsterdam in een arrest over een hoger beroepszaak van [Vertegenwoordiger] [2] het volgende overwogen (cursivering door de rechtbank):
“Op grond van de onder 5.9 vermelde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd en afgewogen tegen hetgeen belanghebbende hiertegen in beroep en hoger beroep heeft aangevoerd,
is het Hof van oordeel dat niet aannemelijk is dat [gemachtigde] in de onderhavige zaak rechtsbijstand aan belanghebbende heeft verleend en dat het ervoor moet worden gehouden dat belanghebbende de op naam van [gemachtigde] ingediende stukken zelf heeft opgesteld, teneinde op die manier een proceskostenvergoeding voor beroepsmatige rechtsbijstand te kunnen claimen in een zaak waarin hij zelf de belanghebbende is en zelf de processtukken heeft opgesteld. Reeds op deze grond (geen door een derde verleende rechtsbijstand) dient het verzoek van belanghebbende tot toekenning van een kostenvergoeding wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand te worden afgewezen.”
7. Ook in de onderhavige zaak is bij de rechtbank twijfel gerezen over de vraag of [gemachtigde] feitelijk wel rechtsbijstand heeft verleend en of het beroep dus wel door hem is ingesteld. Ook in deze zaak is [gemachtigde] namelijk niet verschenen als gemachtigde op de zitting. De rechtbank is er ambtshalve mee bekend dat [gemachtigde] ook in andere zaken niet verschijnt. Verder zijn in deze zaak het beroepschrift en de nadere gronden niet ondertekend en de overige stukken in de beroepsfase zijn door [Vertegenwoordiger] ingediend.
8. De rechtbank heeft [Vertegenwoordiger] op de zitting van 14 maart 2024 gevraagd of hij zelf, in plaats van [gemachtigde] het beroep heeft ingesteld. [Vertegenwoordiger] heeft dat ontkend en gesteld dat [gemachtigde] het beroep heeft opgesteld en ingesteld. Vanwege de bij de rechtbank gerezen twijfel heeft de rechtbank eisers in staat gesteld de werkzaamheden door [gemachtigde] alsnog aannemelijk te maken, door [gemachtigde] in persoon naar een nieuw te plannen zitting te laten komen. Dit is met partijen besproken op de zitting van 14 maart 2024. Daarna zijn verhinderdata opgevraagd van zowel [Vertegenwoordiger] , als van [gemachtigde] en is de zitting gepland op 25 juli 2024.
9. [gemachtigde] is op 25 juli 2024 niet verschenen op de zitting. De vragen aan [gemachtigde] die de rechtbank voor die zitting had voorbereid zijn niet beantwoord. Dat betekent dat de rechtbank niet heeft kunnen vaststellen dat het beroep daadwerkelijk door [gemachtigde] is ingesteld. Omdat het beroep volgens [Vertegenwoordiger] ook niet door hem is ingesteld, blijft onduidelijk door wie het beroep dan wel is ingesteld en of die persoon daartoe bevoegd was. Het beroep bevat daarmee een gebrek dat - ondanks de daartoe geboden mogelijkheid - niet is hersteld. Daarom is het beroep niet-ontvankelijk.
10. [Vertegenwoordiger] heeft op de zitting van 25 juli 2024 verklaard dat de machtiging van [gemachtigde] vóór de zitting is ingetrokken en dat [gemachtigde] daarom niet op de zitting van 25 juli jl. is verschenen. Wat daar van zij, dat brengt geen verandering in het oordeel van de rechtbank. Het gaat hier om de vraag wie eerder het beroep heeft ingesteld. Dat was voor de zitting van 25 juli jongstleden onduidelijk en dat is onduidelijk gebleven. Eisers hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om dit gebrek te herstellen en dat komt voor hun risico.
11. Voor zover [Vertegenwoordiger] betoogt dat het beroep rechtsgeldig is ingediend door het bedrijf [Bedrijf] , volgt de rechtbank dat niet. In het beroepschrift staat in de eerste alinea dat het door A. [gemachtigde] is ingediend. Bovendien kan het bedrijf [Bedrijf] alleen beroep instellen door middel van een persoon die [Bedrijf] rechtsgeldig vertegenwoordigt. Daarvan is niet gebleken.
Misbruik van recht
12. De rechtbank overweegt dat eisers bevoegd zijn zich te laten vertegenwoordigen door een gemachtigde. Dit volgt uit artikel 8:24, eerste lid, van de Awb. Maar zij mogen die bevoegdheid niet misbruiken [3] . De vraag door wie het beroep is ingesteld leent zich bij uitstek voor beantwoording door eisers. Het is voor hen eenvoudig aannemelijk te maken dat dat door [gemachtigde] is gedaan, als die dat daadwerkelijk heeft gedaan. Nu het antwoord desondanks onduidelijk is gelaten, zonder dat daarvoor een goede verklaring is, houdt de rechtbank het er voor dat eisers bewust informatie achterhouden en dat de naam [gemachtigde] in het beroepschrift is vermeld met een ander doel dan de rechtsgeldige vertegenwoordiging door een derde waarvoor artikel 8:24 van de Awb is bedoeld. Dat het doel van artikel 8:24 van de Awb niet wordt nagestreefd wordt verder bevestigd door de omstandigheid dat [gemachtigde] wel in vele zaken van eisers wordt opgevoerd als gemachtigde, maar dat op de vele zittingen in bezwaar en beroep nooit van zijn diensten gebruik wordt gemaakt.
13. De rechtbank gaat er op grond van het voorgaande dus van uit dat eisers de bepaling van artikel 8:24 van de Awb gebruiken voor een ander doel dan waarvoor het dient. De rechtbank overweegt daarbij dat het enige andere doel dat zich redelijkerwijs laat bedenken - en in lijn met het hier boven al aangehaalde oordeel van het gerechtshof - is dat het eisers erom gaat dat zij proceskostenvergoeding voor professioneel verleende rechtsbijstand kunnen claimen. Daarmee maken eisers misbruik van recht. Het beroep is (ook) daarom niet-ontvankelijk.
Verzoek om schadevergoeding
14. De rechtbank overweegt tot slot dat eisers vragen om schadevergoeding, in verband met overschrijding van de redelijke beslistermijn, als bedoeld in artikel 6 van het EVRM [4] . Nu sprake is van misbruik van recht wordt dit verzoek afgewezen [5] .

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt de zaak niet inhoudelijk. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen, omdat sprake is van misbruik van recht. Er is bij deze uitkomst geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.L. Fernig - Rocour, rechter, in aanwezigheid van M. van Velzen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage wettelijk kader

Artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht:
Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.
Artikel 8:24 van de Algemene wet bestuursrecht:
1. Partijen kunnen zich laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen.
2. De bestuursrechter kan van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen.
3. Het tweede lid is niet van toepassing ten aanzien van advocaten.
Artikel 13 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek:
1. Degene aan wie een bevoegdheid toekomt, kan haar niet inroepen, voor zover hij haar misbruikt
2. Een bevoegdheid kan onder meer worden misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen.
(…)

Voetnoten

1.Dit volgt uit 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 8:24 van de Awb.
2.Vindbaar onder nummer ECLI:NL:GHAMS:2023:408.
3.Artikel 13, eerste en tweede lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Vgl. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4723.