ECLI:NL:RBAMS:2024:5351

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 september 2024
Publicatiedatum
29 augustus 2024
Zaaknummer
743717
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over garantiebepalingen en nabetaling bij overname particuliere thuiszorg onderneming

In deze zaak heeft Zorgenvrij Holding B.V. een particuliere thuiszorg onderneming overgenomen van [gedaagde] B.V. en vordert nu een terugbetaling van een deel van de koopsom op basis van geschonden garantiebepalingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat Zorgenvrij Holding in 2022 de aandelen van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] heeft overgenomen, maar dat de garantiebepalingen niet zijn geschonden. Zorgenvrij Holding claimt dat de omzet van [bedrijf 1] aanzienlijk is gedaald door het overlijden van cliënten, wat volgens hen een schending van de garantiebepalingen inhoudt. [gedaagde] B.V. betwist deze claim en stelt dat Zorgenvrij Holding een nabetaling van € 100.000 verschuldigd is. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen materieel nadelige wijzigingen zijn geweest en dat de omzetdaling niet als zodanig kan worden gekwalificeerd. De rechtbank heeft de vorderingen van Zorgenvrij Holding afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/743717 / HA ZA 23-1132
Vonnis van 4 september 2024
in de zaak van
ZORGENVRIJ HOLDING B.V.,
te Amsterdam,
eiser in conventie, eiser in voorwaardelijke incidentele vordering en verweerder in reconventie,
hierna te noemen: Zorgenvrij Holding,
advocaat: mr. R. Dufour,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [vestigingsplaats] ,
gedaagde in conventie, gedaagde in voorwaardelijke incidentele vordering en eiseres in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. R. Ruiter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 10 april 2024 waarbij de mondelinge behandeling is bepaald,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 22 juli 2024 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

2.1.
In 2022 heeft Zorgenvrij Holding een particuliere thuiszorg onderneming van [gedaagde] overgenomen. Zorgenvrij Holding claimt een deel van de betaalde koopsom terug omdat garantiebepalingen uit de koopovereenkomst zijn geschonden. Volgens [gedaagde] zijn de garantiebepalingen niet geschonden en is Zorgenvrij Holding een nabetaling van € 100.000 verschuldigd.
2.2.
De rechtbank wijst de vorderingen van Zorgenvrij Holding en [gedaagde] af omdat niet is gebleken dat de garantiebepalingen zijn geschonden en niet is gebleken dat aan de voorwaarden voor verschuldigdheid van de nabetaling is voldaan. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.

3.De feiten

3.1.
Zorgenvrij Holding is een houdstermaatschappij die, onder andere, de aandelen van Zorgenvrij B.V. houdt. Zorgenvrij B.V. is een detacheringsbedrijf dat zorgmedewerkers bij zorginstellingen zoals ziekenhuizen en verzorgingstehuizen plaatst. Enig bestuurder van Zorgenvrij Holding is [naam 3] .
3.2.
[gedaagde] is de persoonlijke houdstermaatschappij van [naam 1] (hierna: [naam 1] ). [naam 1] is enig bestuurder van [gedaagde] . [gedaagde] hield alle aandelen van [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] ) en [naam 1] hield zelf alle aandelen van [bedrijf 2] B.V. (hierna: [bedrijf 2] ). [bedrijf 1] drijft een particuliere thuiszorg onderneming, die langdurige zorg aan ongeveer 40 hoofdzakelijk oudere cliënten biedt. [bedrijf 2] verleent gecertificeerde bijscholing aan de medewerkers van [bedrijf 1] .
3.3.
In 2022 heeft Zorgenvrij Holding alle aandelen van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] van [gedaagde] en [naam 1] (hierna samen: verkopers) overgenomen. Voorafgaand aan het sluiten van de koopovereenkomst hebben partijen met elkaar onderhandeld over de voorwaarden van de overname. [naam 3] en [naam 1] zijn door bemiddelaar [naam 2] met elkaar in contact gebracht. [naam 1] is in de onderhandelingen met [naam 3] bijgestaan door haar broer [naam 4] . [naam 3] heeft zelf het boekenonderzoek (
due diligence) naar [bedrijf 1] en [bedrijf 2] gedaan.
3.4.
Op 15 juni 2022 heeft [naam 3] een ‘letter of intent’ aan [naam 1] gestuurd waarin een totale koopprijs van € 602.415 voor [bedrijf 1] en [bedrijf 2] wordt geboden. De accountant van [gedaagde] heeft vervolgens via een ‘dropbox’ de financiële gegevens van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] met Zorgenvrij Holding gedeeld. Op 11 juli 2022 heeft de accountant een update van de financiële cijfers van [bedrijf 1] over het eerste half jaar van 2022 in de dropbox gezet.
3.5.
Op 10 augustus 2022 heeft [naam 3] per e-mail laten weten dat hij afziet van de overname omdat er teveel twijfels zijn over onder andere het klanten- en medewerkersbestand van [bedrijf 1] . In deze e-mail stelt hij voor dat de totale deal overeind kan blijven als het grootste gedeelte van de koopprijs pas betaald hoeft te worden als de omzet van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] ná overdracht van de aandelen op niveau blijkt te zijn. Verkopers hebben hierop geantwoord dat de overname dan niet doorgaat.
3.6.
In september 2022 zijn [naam 3] en [naam 1] weer met elkaar in onderhandeling getreden. Zij zijn toen overeengekomen dat Zorgenvrij Holding bij levering van de aandelen € 502.000 voor [bedrijf 1] betaalt en € 65.000 voor [bedrijf 2] . Deze bedragen worden afhankelijk van de omzet in het jaar na overdracht van de aandelen verhoogd met een nabetaling van maximaal € 100.000. De koopprijs is gebaseerd op de definitieve jaarrekeningen van 2021 en bedraagt drie keer de EBITDA van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] van dat jaar.
3.7.
Zorgenvrij Holding, [naam 1] en [gedaagde] hebben de koopovereenkomst op grond waarvan Zorgenvrij Holding alle aandelen van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] koopt op 30 september 2022 ondertekend. De aandelen zijn dezelfde dag aan Zorgenvrij Holding geleverd. [bedrijf 1] en [bedrijf 2] worden vanaf 1 januari 2022 voor rekening en risico van Zorgenvrij Holding gedreven. [naam 1] heeft op verzoek van Zorgenvrij Holding na de levering van de aandelen nog twee maanden voor [bedrijf 1] en [bedrijf 2] gewerkt.
3.8.
De koopovereenkomst bevat een aantal garantiebepalingen ten aanzien van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] , waaronder de garanties dat: (i) er tussen 1 januari 2022 en 30 september 2022 geen ‘materieel nadelige wijzigingen’ hebben plaatsgevonden, en (ii) dat alle materiële informatie waarvan redelijkerwijs verwacht mag worden dat deze van belang is voor een koper bekend is gemaakt.
3.9.
Op 19 december 2022 heeft de voormalige advocaat van Zorgenvrij Holding aan [gedaagde] geschreven dat de omzet van [bedrijf 1] in het derde kwartaal van 2022 exponentieel is afgenomen doordat veel cliënten zijn overleden. [gedaagde] wordt daarbij aansprakelijk gesteld voor de schade van Zorgenvrij Holding omdat de garantiebepalingen uit de overeenkomst zijn geschonden. [gedaagde] heeft deze aansprakelijkheid afgewezen en vervolgens aanspraak op de nabetaling van € 100.000 gemaakt.

4.Het geschil

In conventie
4.1.
Zorgenvrij Holding vordert – samengevat – verklaringen van recht dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de koopovereenkomst, dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade als gevolg hiervan en dat deze schade € 344.556 bedraagt. Verder vordert Zorgenvrij Holding veroordeling van [gedaagde] tot betaling van de schadevergoeding. Bij wijze van een voorwaardelijke incidentele vordering claimt Zorgenvrij Holding een voorschot van € 150.000 voor het geval in een tussenvonnis wordt geoordeeld dat [gedaagde] aansprakelijkheid is. Ten slotte vordert Zorgenvrij Holding de wettelijke handelsrente, buitengerechtelijke incassokosten en [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
4.2.
Zorgenvrij Holding legt hieraan ten grondslag dat de omzet van [bedrijf 1] op het moment dat de koopovereenkomst werd gesloten veel lager uitviel dan [gedaagde] had voorgespiegeld, dat [gedaagde] dit wist en dit bewust niet aan Zorgenvrij Holding heeft gemeld. Daarmee zijn de garanties dat er geen materieel nadelige wijzigingen hebben plaatsgevonden en dat alle materiële informatie aan Zorgenvrij Holding bekend is gemaakt geschonden.
4.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] betwist dat de garantiebepalingen uit de koopovereenkomst zijn geschonden. [gedaagde] verweert zich met een beroep op de eigen schuld van Zorgenvrij Holding. Zorgenvrij Holding heeft namelijk zelf geen goed onderzoek naar de omzetcijfers van 2022 gedaan.
In reconventie
4.4.
[gedaagde] vordert – samengevat – Zorgenvrij Holding te veroordelen tot betaling van € 100.000, vermeerderd met wettelijke handelsrente en kosten. [gedaagde] legt hieraan ten grondslag dat Zorgenvrij Holding geen verifieerbare omzetgegevens van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] heeft gedeeld, waardoor het er voor gehouden moet worden dat het maximale bedrag van de overeengekomen nabetaling verschuldigd is. Bovendien had de omzet van Zorgenvrij B.V. meegenomen moeten worden om de omzetgroei van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] te bepalen.
4.5.
Zorgenvrij Holding concludeert tot afwijzing van de vordering van [gedaagde] en voert aan dat de nabetaling niet verschuldigd is omdat de omzet van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] in het jaar na levering van de aandelen is gedaald en dat de omzet van Zorgenvrij B.V. niet meegenomen hoeft te worden om dit te bepalen.
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Ter beoordeling staat of [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen op grond van de koopovereenkomst en zo ja, of Zorgenvrij Holding als gevolg hiervan schade heeft geleden. Daarnaast moet de vraag worden beantwoord of Zorgenvrij Holding de nabetaling van maximaal € 100.000 verschuldigd is. De rechtbank ziet aanleiding eerst de eis in reconventie te behandelen en vervolgens in te gaan op de eis in conventie.
In reconventie
a. de omzet van Zorgenvrij B.V.
5.2.
Wat betreft de verschuldigdheid van de nabetaling van maximaal € 100.000 is in de eerste plaats aan de orde de vraag of de omzet van Zorgenvrij B.V. moet worden meegenomen om de omzetgroei van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] te bepalen. Die vraag moet worden beantwoord aan de hand van wat partijen hierover in het eerste deel van artikel 5.2 van de koopovereenkomst zijn overeengekomen. Dit artikel bepaalt:
Artikel 5.2:
“Voor de berekening en vaststelling van de omzet van de [bedrijf 1] en de Earn Out betaling volgens artikel 5.1 (i) zullen de gegenereerde omzetten van entiteiten buiten de [bedrijf 1]
die dezelfde activiteiten hebben en onderneming voerenals de [bedrijf 1] (niet zijnde Koper zelf) en waarin Koper een Aandelenbelang heeft meetellen […]” [
onderstreping en cursivering door de rechtbank]
De rechtbank stelt op grond van dit artikel voorop dat de omzet van Zorgenvrij B.V. dus alleen meegenomen hoeft te worden als Zorgenvrij B.V. dezelfde activiteiten heeft en dezelfde onderneming voert als [bedrijf 1] of [bedrijf 2] .
5.3.
[gedaagde] stelt dat er voldoende overeenkomsten zijn tussen de activiteiten en ondernemingen van Zorgenvrij B.V. enerzijds en [bedrijf 1] en [bedrijf 2] anderzijds. Het klantenbestand is vergelijkbaar omdat Zorgenvrij B.V. en [bedrijf 1] beiden voor zorginstellingen werken. Zorgenvrij B.V. heeft namelijk zorginstellingen als klanten waar de medewerkers van Zorgenvrij B.V. worden geplaatst. [bedrijf 1] wierf nieuwe cliënten via haar grote netwerk van zorginstellingen en deze zorginstellingen kunnen dus ook als de klanten van [bedrijf 1] worden beschouwd. De medewerkers van Zorgenvrij B.V. kunnen aan dit netwerk van zorginstellingen van [bedrijf 1] worden aangeboden. Of spiegelbeeldig, als de zorgverleners van [bedrijf 1] onvoldoende werk hebben, kunnen zij bij de zorginstellingen van Zorgenvrij B.V. worden ingezet. Daarnaast biedt [bedrijf 2] officiële cursussen aan voor het opleiden van zorgpersoneel, waar de zorgverleners van Zorgenvrij B.V. ook gebruik van zouden kunnen maken.
5.4.
Zorgenvrij Holding betwist dat Zorgenvrij B.V. en [bedrijf 1] dezelfde activiteiten hebben en dezelfde onderneming voeren. Zorgenvrij B.V. is een detacheringsbedrijf dat zorgprofessionals uitzendt naar zorginstellingen, terwijl [bedrijf 1] zelf een zorginstelling is. Een detacheringsbedrijf en een zorginstelling zijn niet vergelijkbaar. Bovendien zijn de diensten van Zorgenvrij B.V. niet aangeboden aan de zorginstellingen uit het netwerk van [bedrijf 1] . Zorgenvrij B.V. heeft zijn dienstverlening tot het noordelijke deel van Noord Holland beperkt, terwijl de zorginstellingen uit het netwerk van [bedrijf 1] zich allemaal in [vestigingsplaats] en omgeving bevinden. Ook spiegelbeeldig hebben de verzorgers van [bedrijf 1] niet voor de klanten van Zorgenvrij B.V. gewerkt. [bedrijf 2] verzorgt cursussen voor zorgpersoneel en Zorgenvrij B.V. houdt zich daar niet mee bezig.
5.5.
De rechtbank gaat er gezien het grote verschil tussen een detacheringsbedrijf en een zorginstelling van uit dat Zorgenvrij B.V. enerzijds en [bedrijf 1] en [bedrijf 2] anderzijds niet dezelfde activiteiten hebben en niet dezelfde onderneming voeren. De rechtbank constateert namelijk dat [gedaagde] slechts mogelijke overlappen tussen de activiteiten van Zorgenvrij B.V. enerzijds en [bedrijf 1] en [bedrijf 2] anderzijds heeft aangedragen. Zorgenvrij Holding heeft naar voren gebracht dat geen van deze mogelijke overlappen zich hebben voorgedaan en dit is vervolgens niet inhoudelijk door [gedaagde] weersproken. De rechtbank oordeelt daarom dat de omzet van Zorgenvrij B.V. niet meegenomen hoeft te worden om de omzetgroei van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] te bepalen.
b. de omzetgroei van [bedrijf 1] en [bedrijf 2]
5.6.
De rechtbank oordeelt dat zonder de omzet van Zorgenvrij B.V. mee te nemen de totale omzet van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] niet zodanig is toegenomen dat de nabetaling verschuldigd is en legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
5.7.
De vraag of de totale omzet van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] zodanig is toegenomen dat de nabetaling verschuldigd is moet worden beoordeeld aan de hand van wat partijen hierover in artikel 5.1 en het tweede deel van artikel 5.2 van de koopovereenkomst zijn overeengekomen. Deze artikelen bepalen:
Artikel 5.1:
“Betaling van maximaal EUR 100.000 (“
Earn Out”) door Koper aan [gedaagde] vindt plaats binnen 5 (vijf) Werkdagen na het verstrijken van één jaar na de Leveringsdatum op voorwaarde dat de omzet van de [bedrijf 1] gedurende het jaar onmiddellijk na de Leveringsdatum ten opzichte van het jaar onmiddellijk voorafgaand aan de Leveringsdatum is gegroeid met:
a) 5% tot 10%, waarna een Earn Out van EUR 50.000 zal worden betaald;
b) 10% tot 15%, waarna een Earn Out van EUR 75.000 zal worden betaald; of
c) 15% tot 20%, waarna een Earn Out van EUR 100.000 zal worden betaald.”
Artikel 5.2:
“Voor de berekening en vaststelling van de omzet van de [bedrijf 1] en de Earn Out betaling volgens artikel 5.1 […] (ii) zal koper of de [bedrijf 1] gedurende 1 (één) jaar vanaf de Leveringsdatum iedere 3 (drie) maanden Verkopers informeren over de omzet van de [bedrijf 1] .
5.8.
[gedaagde] stelt dat Zorgenvrij Holding onvoldoende informatie heeft verstrekt, zodat niet met zekerheid vastgesteld kan worden of de totale omzet van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] is gestegen. Het moet er daarom voor gehouden worden dat deze omzet met minimaal 20% is gestegen, waardoor een nabetaling van € 100.000 verschuldigd is. Zorgenvrij Holding heeft weliswaar een overzicht met omzetgegevens, een proef- en saldibalans en btw aangiftes gestuurd, maar volgens [gedaagde] zijn deze niet controleerbaar, niet gestaafd door een accountantsverklaring en daarom nietszeggend.
5.9.
De rechtbank stelt voorop dat uit het tweede deel van artikel 5.2 van de koopovereenkomst niet volgt dat de omzetgegevens van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] door een accountant gecontroleerd en goedgekeurd moeten worden. De rechtbank acht de door Zorgenvrij Holding ingediende btw aangiftes van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] geschikt om de omzetten van het jaar onmiddellijk voor en het jaar onmiddellijk na de leveringsdatum met elkaar te vergelijken. Anders dan [gedaagde] lijkt te suggereren, blijkt uit niets dat Zorgenvrij Holding bij het doen van de btw-aangiftes valsheid in geschrifte zou hebben gepleegd. Zorgenvrij Holding heeft onweersproken verklaard dat de volledige omzet van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] in deze btw aangiftes is opgenomen omdat de gehele omzet van deze vennootschappen onderworpen is aan btw. Dit geldt zowel voor de eigen bijdragen van de cliënten, de administratieve bijdragen van de ZZP’ers en de bemiddelingskosten die [bedrijf 1] ontvangt.
5.10.
De rechtbank stelt vast dat uit een vergelijking tussen de btw aangiftes uit de periode 1 oktober 2021 tot en met 30 september 2022 enerzijds en het overzicht van de omzetgegevens van de periode 1 oktober 2022 tot en met 30 september 2023 anderzijds volgt dat de totale omzet van deze vennootschappen is gedaald. Van een voor enige nabetaling vereiste stijging van de omzet is dus geen sprake.
In conventie
5.11.
Wat betreft de vraag of [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen op grond van de koopovereenkomst is aan de orde de vraag of de garantiebepalingen van artikel 4.2, sub c, en artikel 13.3 van bijlage 10.1 van de koopovereenkomst zijn geschonden. Deze garantiebepalingen luiden als volgt:
Artikel 4.1, sub c:
“Verkopers garanderen aan Koper dat in de periode vanaf de Effectieve Datum tot en met de Leveringsdatum:
[…]
c. geen materieel nadelige wijzigingen (financieel, commercieel dan wel anderszins) ten aanzien van de [bedrijf 1] hebben plaatsgevonden, noch dat deze redelijkerwijze te voorzien zijn op de Leveringsdatum.”
Artikel 13.3 van bijlage 10.1:
“Alle materiële informatie betreffende de [bedrijf 1] en de Ondernemingen waarvan redelijkerwijs verwacht mag worden dat deze van belang is voor een koper van de Aandelen, is aan Koper bekendgemaakt als Due Dilligence informatie.”
Tijdens de mondelinge behandeling heeft Zorgenvrij Holding verklaard niet langer een beroep op schending van artikel 13.4 van bijlage 10.1 van de koopovereenkomst te doen.
5.12.
De voorvraag of artikel 4.2, sub c überhaupt op deze casus van toepassing is kan in het midden blijven, aangezien de rechtbank oordeelt dat niet is komen vast te staan dat artikel 4.2, sub c, en artikel 13.3 van bijlage 10.1 van de koopovereenkomst zijn geschonden. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
5.13.
De rechtbank stelt voorop dat – anders dan Zorgenvrij Holding tot uitgangspunt lijkt te nemen – in artikel 2.3 van de koopovereenkomst staat dat het resultaat van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] vanaf 1 januari 2022 voor rekening en risico van Zorgenvrij Holding komt. In beginsel komt een tegenvallende omzet of tegenvallende EBITDA vanaf 1 januari 2022 dus volledig voor rekening van Zorgenvrij Holding. Dat is in dit geval alleen anders als sprake is van een concrete inbreuk op artikel 4.2, sub c, en/of artikel 13.3 van bijlage 10.1 van de koopovereenkomst. Ter beoordeling staat dus eerst of er in de periode tussen 1 januari 2022 en 30 september 2022 een ‘materieel nadelige wijziging’ is geweest en aan de hand daarvan of [gedaagde] alle materiële informatie waarvan redelijkerwijs verwacht mag worden dat deze voor Zorgenvrij Holding van belang is heeft verstrekt.
a. materieel nadelige wijziging
5.14.
Zorgenvrij Holding stelt dat de omzet van [bedrijf 1] in de maanden voorafgaand aan de levering van de aandelen drastisch is gedaald. De oorzaak van deze omzetdaling is gelegen in het overlijden van een relatief groot aantal cliënten. Tijdens de mondelinge behandeling heeft Zorgenvrij Holding verklaard dat alleen naar het totale omzetverlies gekeken hoeft te worden. De omzet in de eerste twee kwartalen van 2022 bedroeg gemiddeld ongeveer € 45.000 per maand en dit komt overeen met de omzetten van 2021 en voorgaande jaren. De omzet in het derde kwartaal van 2022 bedroeg gemiddeld ongeveer € 31.500 per maand, zodat in het derde kwartaal van 2022 de gemiddelde omzet per maand met € 13.500 is gedaald. Dat is een percentage van ca. 30 en daarmee is er sprake van een materieel nadelige wijziging.
5.15.
De rechtbank gaat er van uit dat de omzet van het derde kwartaal van 2022 met de omzet van 2021 moet worden vergeleken, aangezien de koopprijs op basis van het financiële resultaat van 2021 is bepaald. Deze vergelijking kan in de eerste plaats worden gemaakt aan de hand van de omzetcijfers die volgen uit de in paragraaf 5.10 genoemde btw aangiftes:
  • Vierde kwartaal 2021: € 120.678,27
  • Eerste kwartaal 2022: € 133.196,94
  • Tweede kwartaal 2022: € 136.029,37
  • Derde kwartaal 2022: € 108.860,39
Hieruit volgt bijvoorbeeld dat de omzet van het derde kwartaal van 2022 met minder dan 10% is afgenomen ten opzichte van het vierde kwartaal van 2021. De omzet van het derde kwartaal van 2022 kan ook vergeleken worden met de omzetcijfers van eerdere kwartalen van 2021 die door de vorige advocaat van Zorgenvrij Holding aan [gedaagde] zijn gestuurd en die [gedaagde] in de conclusie van antwoord heeft overgenomen. Uit de vergelijking van die omzetcijfers volgt dat de omzet van het derde kwartaal van 2022 met minder dan 11%, 10% en 13% is afgenomen ten opzichte van de respectievelijke omzet van het tweede, derde en vierde kwartaal van 2021. De omzet van het derde kwartaal van 2022 is ten opzichte van de gemiddelde omzet per kwartaal van heel 2021 met minder dan 15% afgenomen.
5.16.
De koopovereenkomst bevat geen definitie van de term ‘materieel nadelige wijziging’. Ook in de jurisprudentie, literatuur en praktijk is er geen algemene overeenstemming over de vraag wanneer een nadelige wijziging materieel is. Wat in dit geval moet worden verstaan onder een materieel nadelige wijziging moet worden vastgesteld aan de hand van de zin die Zorgenvrij Holding en [gedaagde] over en weer redelijkerwijs aan deze bepaling mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. De rechtbank oordeelt dat het hierboven beschreven omzetverlies gezien het karakter van de onderneming van [bedrijf 1] door Zorgenvrij Holding niet als een materiële vermindering van de omzet kan zijn begrepen. [bedrijf 1] had een naar haar aard sterk fluctuerend cliëntenbestand doordat zij zorg verleent aan cliënten die zich in hun laatste levensfase bevinden. In dit verband moest Zorgenvrij Holding er dus op rekenen dat de omzet tijdelijk zou kunnen teruglopen doordat cliënten kunnen overlijden en dat het dan zaak is het cliëntenbestand weer aan te vullen. Partijen zijn niet een omzetniveau overeengekomen en Zorgenvrij Holding mocht er niet van uitgaan dat de omzet van 2021 altijd constant zou blijven.
b. materiële informatie
5.17.
Evenmin kan worden aangenomen dat [gedaagde] materiële informatie waarvan redelijkerwijs verwacht mag worden dat deze voor een koper van de aandelen van belang is heeft achtergehouden. Daarbij is het volgende van belang.
5.18.
Zorgenvrij Holding stelt dat [gedaagde] op de hoogte was van de overlijdensgevallen en het daaraan gekoppelde omzetverlies, terwijl Zorgenvrij Holding hier niet van op de hoogte was. In de dataroom staan geen documenten waaruit dit blijkt en dit is ook niet op andere wijze aan Zorgenvrij Holding bekend gemaakt. [naam 3] heeft aan [naam 2] gevraagd of de omzetcijfers van het derde kwartaal van 2022 in lijn waren met de omzetcijfers van de eerste twee kwartalen van 2022 die in de dropbox stonden. [naam 2] heeft deze vraag bevestigend beantwoord. [naam 1] en [naam 3] hadden de totale omzet over 2022 ongeveer berekend en spraken af dat [naam 1] zou waarschuwen als dit anders zou worden. [naam 1] heeft dit niet gedaan, waardoor materiële informatie die van belang is voor Zorgenvrij Holding is achtergehouden.
5.19.
De rechtbank volgt dit standpunt niet. Door het sterk fluctuerende cliëntenbestand van [bedrijf 1] hoefde [gedaagde] er niet van uit te gaan dat de overlijdensgevallen in 2022 voor een koper van de aandelen materieel zou zijn. [gedaagde] heeft onweersproken gesteld dat er vier cliënten in het eerste, vier in het tweede en drie in het derde kwartaal van 2022 zijn overleden en dat dit geen grote afwijking was ten opzichte van voorgaande jaren. Hierbij speelt een rol dat [naam 1] onweersproken heeft gesteld dat zij in de twee maanden na de overdracht van de aandelen die zij nog in dienst van [bedrijf 1] was weer vier nieuwe cliënten heeft binnengehaald. Juist voor tijdelijke omzetverschillen hield [bedrijf 1] als buffer een cash positie van meer dan € 192.000 aan en [gedaagde] heeft onweersproken gesteld dat Zorgenvrij Holding hiervan op de hoogte was. Ook mocht [gedaagde] er vanuit gaan dat Zorgenvrij Holding zich al tegen een tegenvallende omzet had ingedekt door in de onderhandeling af te dwingen dat een gedeelte van de koopprijs pas een jaar later betaald zou worden als de omzet niet tegen zou vallen. Verder betwist [gedaagde] dat zij tegen [naam 2] heeft gezegd dat de omzetcijfers van het derde kwartaal van 2022 in lijn waren met de omzetcijfers van de eerste twee kwartalen van 2022. Aangezien niet is komen vast te staan dat [naam 2] namens [gedaagde] optrad kan deze mededeling – voor zover vast zou komen te staan dat deze is gedaan – niet aan [gedaagde] worden toegerekend. Op grond hiervan concludeert de rechtbank dat niet is komen vast te staan dat [gedaagde] materiële informatie waarvan redelijkerwijs verwacht mag worden dat deze voor een koper van de aandelen van belang is heeft achtergehouden en dus dat artikel 13.3 van bijlage 10.1 van de koopovereenkomst niet is geschonden.
Conclusies in conventie en in reconventie
5.20.
Op grond van het bovenstaande is niet komen vast te staan dat Zorgenvrij Holding de nabetaling van maximaal € 100.000 verschuldigd is. Ook is niet gebleken dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van de koopovereenkomst. Aangezien de rechtbank oordeelt dat [gedaagde] niet tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen op grond van de koopovereenkomst wordt niet toegekomen aan beoordeling van de voorwaardelijke incidentele vordering waarmee een voorschot van € 150.000 op de schadevergoeding wordt gevorderd.
Proceskosten
In conventie
5.21.
In conventie is Zorgenvrij Holding in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) van [gedaagde] aan [gedaagde] betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht
5.737
- salaris advocaat
5.428
(2 punten × € 2.714)
- nakosten
178
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
11.343
In reconventie
5.22.
In reconventie is [gedaagde] in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) van Zorgenvrij Holding aan Zorgenvrij Holding betalen. De proceskosten van Zorgenvrij Holding worden begroot op:
- salaris advocaat
2.714
(2 punten × € 2.714 *0,5)
- nakosten
178
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.892

6.De beslissing

De rechtbank:
in conventie
6.1.
wijst de vorderingen van Zorgenvrij Holding af,
6.2.
veroordeelt Zorgenvrij Holding in de proceskosten van € 11.343,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als Zorgenvrij Holding niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.3.
veroordeelt Zorgenvrij Holding tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.4.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
6.5.
wijst de vorderingen van [gedaagde] af,
6.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 2.892,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.7.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. Versteeg en in het openbaar uitgesproken op 4 september 2024.