Uitspraak
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
5.De beslissing
30 augustus 2024 (bij vervroeging).
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak vordert eiser, [eiser], dat gedaagde, [gedaagde], wordt veroordeeld tot terugbetaling van een lening van € 20.500, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De lening is in twee delen verstrekt, met een eerste betaling van € 17.500 op 31 maart 2022 en een tweede betaling van € 3.000 op 11 januari 2023. Gedaagde heeft op 8 maart 2023 € 1.000 terugbetaald, maar heeft geweigerd de rest van de lening terug te betalen, ondanks herhaalde verzoeken van eiser. Eiser stelt dat de lening opeisbaar is op basis van artikel 7:129e BW, dat bepaalt dat de lener het geleende bedrag binnen zes weken na opeising moet terugbetalen, tenzij anders overeengekomen. Gedaagde betwist dat de lening opeisbaar is en stelt dat er een afspraak is gemaakt dat terugbetaling pas plaatsvindt na de beursgang van een Zwitserse start-up.
De kantonrechter heeft de procedure beoordeeld en vastgesteld dat er geen schriftelijke overeenkomst is over de terugbetalingstermijn. Eiser heeft betwist dat er een afspraak is gemaakt over terugbetaling na de beursgang. De rechter oordeelt dat gedaagde onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling en dat de lening daarom terugbetaald moet worden. De rechter wijst de vordering van eiser tot wettelijke rente vanaf 25 oktober 2023 toe, aangezien gedaagde in verzuim is. De vordering tot buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen, omdat eiser geen bewijs heeft geleverd van gemaakte kosten. Gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van € 19.500, vermeerderd met rente, en moet de proceskosten van € 1.028,82 vergoeden.