ECLI:NL:RBAMS:2024:5344

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 augustus 2024
Publicatiedatum
29 augustus 2024
Zaaknummer
10923122
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetaling van een lening en de voorwaarden voor opeisbaarheid

In deze zaak vordert eiser, [eiser], dat gedaagde, [gedaagde], wordt veroordeeld tot terugbetaling van een lening van € 20.500, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De lening is in twee delen verstrekt, met een eerste betaling van € 17.500 op 31 maart 2022 en een tweede betaling van € 3.000 op 11 januari 2023. Gedaagde heeft op 8 maart 2023 € 1.000 terugbetaald, maar heeft geweigerd de rest van de lening terug te betalen, ondanks herhaalde verzoeken van eiser. Eiser stelt dat de lening opeisbaar is op basis van artikel 7:129e BW, dat bepaalt dat de lener het geleende bedrag binnen zes weken na opeising moet terugbetalen, tenzij anders overeengekomen. Gedaagde betwist dat de lening opeisbaar is en stelt dat er een afspraak is gemaakt dat terugbetaling pas plaatsvindt na de beursgang van een Zwitserse start-up.

De kantonrechter heeft de procedure beoordeeld en vastgesteld dat er geen schriftelijke overeenkomst is over de terugbetalingstermijn. Eiser heeft betwist dat er een afspraak is gemaakt over terugbetaling na de beursgang. De rechter oordeelt dat gedaagde onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling en dat de lening daarom terugbetaald moet worden. De rechter wijst de vordering van eiser tot wettelijke rente vanaf 25 oktober 2023 toe, aangezien gedaagde in verzuim is. De vordering tot buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen, omdat eiser geen bewijs heeft geleverd van gemaakte kosten. Gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van € 19.500, vermeerderd met rente, en moet de proceskosten van € 1.028,82 vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 10923122 \ CV EXPL 24-1429
Vonnis van 30 augustus 2024 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
procederend in persoon,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. W.F. Wienen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 12 januari 2024, met producties,
- de conclusie van antwoord van 26 april 2024, met productie,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 28 juni 2024,
- de rolmededeling van de kantonrechter van 5 juli 2024;
- de rolmededeling van de kantonrechter van 19 juli 2024 waarbij is bepaald dat – gelijktijdig met de zaak die tussen partijen onder zaaknummer 11134542 CV EXPL 24-6090 aanhangig is – een nieuwe mondelinge behandeling wordt gehouden,
- het proces verbaal van de mondelinge behandeling in beide zaken van 22 augustus 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagde] waren vrienden van elkaar. [eiser] heeft in 2022 en 2023 in totaal € 20.500 aan [gedaagde] geleend. [eiser] heeft daartoe eerst op 31 maart 2022 € 17.500 aan [gedaagde] overgemaakt. Daarna heeft [eiser] op 11 januari 2023 de overige € 3.000 overgemaakt.
2.2.
[gedaagde] heeft op 8 maart 2023 € 1.000 aan [eiser] betaald.
2.3.
[eiser] heeft [gedaagde] op 15 maart, 22 juni en 23 juni 2023 tevergeefs gevraagd het geleende bedrag van € 20.500 aan hem terug te betalen. [eiser] heeft [gedaagde] op 10 oktober 2023 een aanmaning gestuurd waarin staat dat incassokosten en wettelijke rente in rekening worden gebracht als [gedaagde] de lening niet binnen veertien dagen terugbetaalt. [gedaagde] heeft geweigerd tot terugbetaling over te gaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] te veroordelen € 20.500 aan [eiser] te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 oktober 2023, buitengerechtelijke incassokosten en de kosten van deze procedure.
[eiser] legt daaraan het volgende ten grondslag. [eiser] heeft [gedaagde] vanaf 15 maart 2023 herhaaldelijk verzocht het geleende bedrag terug te betalen. Uit artikel 7:129e BW volgt dat [gedaagde] verplicht is het geleende bedrag binnen zes weken na opeising terug te betalen, tenzij een ander tijdstip voor terugbetaling is overeengekomen. Partijen zijn geen ander tijdstip voor terugbetaling overeengekomen, aangezien [gedaagde] heeft gezegd dat hij het geleende bedrag binnen enkele maanden zou terugbetalen.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. Volgens [gedaagde] is de lening nog niet opeisbaar. [eiser] en [gedaagde] hebben namelijk afgesproken dat de lening pas terugbetaald hoeft te worden na de beursgang van een Zwitserse start-up waar [gedaagde] certificaten van aandelen van houdt. [eiser] zou dan een bonus van 30% krijgen. Bovendien heeft [gedaagde] op 8 maart 2023 al € 1.000 van de lening afgelost, waardoor er nog maar € 19.500 terugbetaald hoeft te worden.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Ter beoordeling staat of [eiser] op dit moment aanspraak kan maken op terugbetaling van de lening. Vooropgesteld wordt dat [eiser] en [gedaagde] hun afspraken niet op papier hebben gezet en van mening verschillen over wanneer de lening moet worden terugbetaald. Daarbij strekt tot uitgangspunt dat uit artikel 7:129e BW volgt dat de lener ( [gedaagde] ) verplicht is het geleende bedrag binnen zes weken terug te betalen nadat de uitlener ( [eiser] ) heeft medegedeeld tot opeising over te gaan, tenzij een ander tijdstip voor terugbetaling is overeengekomen.
4.2.
[gedaagde] heeft zijn standpunt dat de lening pas na de beursgang van de Zwitserse start-up terugbetaald hoeft te worden onvoldoende onderbouwd. Het uitstaande bedrag van de lening moet daarom aan [eiser] worden terugbetaald. Hiervoor is het volgende van belang.
4.3.
[eiser] heeft op de mondelinge behandeling van 22 augustus 2024 gemotiveerd betwist dat hij met [gedaagde] heeft afgesproken dat de lening pas na de beursgang van de Zwitserse start-up terugbetaald hoeft te worden. Volgens [eiser] heeft hij met [gedaagde] afgesproken dat de lening binnen enkele maanden terugbetaald zou worden. Volgens [eiser] zijn er geen andere voorwaarden dan ‘snelle terugbetaling’ en ‘terugbetaling binnen twee tot drie maanden’ overeengekomen. Een voorwaarde zoals [gedaagde] stelt zou hij ook nooit hebben geaccepteerd, omdat die neerkomt op een wissel op de eeuwigheid, aldus [eiser] . [gedaagde] heeft vervolgens zijn stelling dat hij pas na de beursgang terug hoeft te betalen niet meer nader toegelicht of onderbouwd. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen om duidelijk te maken waar deze afspraak uit blijkt. Er wordt daarom niet toegekomen aan bewijslevering door [gedaagde] . Bovendien heeft [gedaagde] zijn bewijsaanbod na de gemotiveerde betwisting van [eiser] niet herhaald.
4.4.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] erkend dat [gedaagde] € 1.000 van de lening heeft afgelost. Dit betekent dat [gedaagde] nog € 19.500 aan [eiser] moet terugbetalen.
Wettelijke rente
4.5.
[eiser] vordert de wettelijke rente vanaf 25 oktober 2023 omdat [gedaagde] vanaf deze datum in verzuim is. Aangezien dit niet door [gedaagde] is betwist wordt de wettelijke rente vanaf 25 oktober 2023 toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.6.
De vordering van [eiser] tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen omdat [eiser] geen omschrijving heeft gegeven van de voor zijn rekening verrichte buitengerechtelijke werkzaamheden. [eiser] heeft namelijk alleen aanmaningen overgelegd die door hem zelf zijn opgesteld en verstuurd.
Proceskosten
4.7.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) van [eiser] in deze procedure betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
137,82
- griffierecht
706,00
- reis-, verblijf- en verletkosten
50,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.028,82

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 19.500, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, met ingang van 25 oktober 2023 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.028,82, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door N. Versteeg en in het openbaar uitgesproken op
30 augustus 2024 (bij vervroeging).