ECLI:NL:RBAMS:2024:5330

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 augustus 2024
Publicatiedatum
28 augustus 2024
Zaaknummer
13/022042-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met glas in het gezicht van slachtoffer

Op 13 augustus 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 21 januari 2023 in Amsterdam met een glas het gezicht van een slachtoffer heeft geslagen, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, een man van Marokkaanse afkomst, op de bewuste avond in een club aanwezig was en overeenkwam met het signalement dat door het slachtoffer en getuigen was gegeven. Tijdens een meervoudige fotoconfrontatie werd de verdachte door het slachtoffer en getuige herkend als de dader. De rechtbank oordeelde dat de bloedvlekken op de kleding van de verdachte afkomstig waren van het slachtoffer, wat de betrokkenheid van de verdachte verder bevestigde. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had toegebracht aan het slachtoffer, wat leidde tot een veroordeling voor zware mishandeling. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van zeven maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en stelde bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf, waaronder een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/022042-23
Datum uitspraak: 13 augustus 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 juli 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. L. Lopez de Vries, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.A. Muntjewerf, naar voren hebben gebracht. Verder hebben de benadeelde partij [persoon] en zijn raadsman mr. A.R. Jaarsma het woord gevoerd.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
primair
hij op of omstreeks 21 januari 2023 te Amsterdam aan [persoon] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten
- snijwonden in het gezicht en/of
- ( blijvende) ontsierende littekens in het gezicht,
heeft toegebracht door met een glas, althans een scherp voorwerp tegen het gezicht/hoofd van voornoemde [persoon] te slaan;
subsidiair
hij op of omstreeks 21 januari 2023 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [persoon] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een glas, althans een scherp voorwerp tegen het gezicht/hoofd van voornoemde [persoon] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard. Volgens haar is verdachte degene geweest die [persoon] (hierna: [persoon]) met een glas in het gezicht heeft geslagen. Dit volgt uit het opgegeven signalement dat met het signalement van verdachte overeenkomt, uit de omstandigheid dat verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven over het bloed op zijn T-shirt, uit de beschrijving van de camerabeelden en uit de meervoudige fotoconfrontatie. Gelet hierop kan het door verdachte geschetste alternatieve scenario als niet aannemelijk worden beschouwd.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak bepleit. Volgens haar zijn er onvoldoende overtuigende bewijsmiddelen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. De opsporingsambtenaar heeft weliswaar verdachte op de camerabeelden herkend, maar die herkenning voldoet niet aan de eisen die de Hoge Raad daaraan stelt. Daar komt bij dat de door de opsporingsambtenaar beschreven kleding niet overeenkomt met de persoon die op de camerabeelden te zien is. Evenmin is op de camerabeelden te zien dat deze persoon bloedvlekken op zijn T-shirt heeft. Verder lopen de signalementen die [persoon] en de twee getuigen hebben gegeven, uiteen. De twee fotoconfrontaties hebben een beperkte bewijswaarde, omdat de herkenningen door [persoon] en de getuige kunnen zijn gecontamineerd. Tot slot vormt de omstandigheid dat op het glas geen DNA-sporen van verdachte zijn aangetroffen een sterke contra-indicatie dat hij het glas in zijn handen heeft gehad.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Verdachte heeft met het glas geslagen
Vaststaat dat op 21 januari 2023 in de [de club] te Amsterdam (hierna: de club) een persoon met een glas tegen het gezicht van [persoon] heeft geslagen. De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte deze persoon is geweest. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
Het signalement
Verdachte, een man van Marokkaanse afkomst, was op de avond van 21 januari 2023 ook in de club aanwezig en droeg – zoals hij zelf ter zitting heeft verklaard – een wit T-shirt, een zwarte pet en een spijkerbroek. Dit komt overeen met de signalementen die [persoon] en getuige [getuige 1] (hierna: [getuige 1]) hebben gegeven van de persoon die met het glas heeft geslagen. Beiden hebben te kennen gegeven dat deze persoon een Marokkaanse man betrof die een witte trui dan wel een wit T-shirt droeg en een zwarte pet op had. [persoon] heeft weliswaar over een witte trui in plaats van een wit T-shirt verklaard, maar dit betekent – anders dan de raadsvrouw heeft betoogd – niet dat het door hem opgegeven signalement niet voor het bewijs zou kunnen worden gebruikt. Daarvoor is dit onderscheid (trui/T-shirt) te gering.
De fotoconfrontaties
Bovendien komt niet alleen het door [persoon] opgegeven signalement overeen met dat van verdachte, maar [persoon] heeft verdachte ook tijdens een meervoudige fotoconfrontatie herkend als de persoon die hem met het glas tegen het gezicht heeft geslagen. Ook getuige [getuige 2] (hierna: [getuige 2]) heeft verdachte tijdens een meervoudige fotoconfrontatie herkend. Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, acht de rechtbank deze herkenningen betrouwbaar en kunnen die voor het bewijs worden gebruikt. Beide fotoconfrontaties hebben immers volgens de gangbare methode plaatsgevonden en zijn zorgvuldig uitgevoerd. Volgens artikel 1, aanhef en onder c, van het Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek wordt onder een meervoudige confrontatie verstaan: een confrontatie waarbij de verdachte en minimaal vijf andere personen die uiterlijke gelijkenis vertonen met de verdachte, worden getoond. De feitelijke samenstelling van de fotoselectie moet worden ingekleurd door het signalement van de verdachte dat door de getuige/aangever in een eerder stadium – voorafgaand aan de fotoconfrontatie – is gegeven.
Uit de processen-verbaal met betrekking tot de gehouden fotoconfrontaties van 2 juni 2023 blijkt dat een fotoselectie is samengesteld van de foto van verdachte en foto’s van veertien andere figuranten. Deze veertien figuranten vertoonden qua etnische afkomst, huidskleur, geslacht, leeftijd, gelaatskenmerken, haarkleur en haardracht gelijkenis met de foto van verdachte. Naar aanleiding van opmerkingen van de officier van justitie, van de raadsvrouw van verdachte en van twee testobservatoren die hetzelfde geslacht, dezelfde generatie en dezelfde etnische achtergrond als [persoon] en [getuige 2] hebben, zijn enkele foto’s verwijderd. De uiteindelijke selectie van twaalf foto’s zijn vervolgens aan [persoon] en [getuige 2] getoond.
Gelet op de zorgvuldige wijze waarop deze fotoconfrontaties zijn uitgevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de herkenning van verdachte door [persoon] en [getuige 2]. In dit kader heeft de raadsvrouw nog naar voren gebracht dat [persoon] en [getuige 2] verdachte zouden kunnen hebben herkend, omdat zij verdachte op een ander moment die avond in de club hebben gezien of op het moment dat hij buiten door de beveiligers werd overmeesterd. De rechtbank acht dit echter niet aannemelijk, omdat in het dossier geen enkel aanknopingspunt te vinden is dat [persoon] en [getuige 2] verdachte eerder in de club hebben gezien. Verder gaat de rechtbank ervan uit dat [persoon] verdachte buiten niet heeft gezien, aangezien hij volgens zijn verklaring vanaf het moment dat hij met het glas was geslagen tot in de ambulance zijn ogen dicht heeft gehad. Bovendien waren [persoon] en [getuige 2] beiden stellig dat zij verdachte op de foto herkenden als degene die met het glas heeft geslagen en hebben zij beiden gespecificeerd waarom zij hem herkenden. Ook hebben zij op de vraag of zij iemand in de selectie van een andere situatie kennen “nee” geantwoord. Verder weegt mee dat verdachte bij de fotoconfrontatie niet slechts door één persoon is herkend, maar door zowel [persoon] als [getuige 2]. De kans dat deze herkenningen onjuist zijn geweest, is daardoor minimaal. De rechtbank gaat dan ook aan dit verweer van de raadsvrouw voorbij.
De bloedvlekken op T-shirt en spijkerbroek van verdachte
Naast de overeenkomsten in het signalement en de herkenning door [persoon] en [getuige 2] zijn bij de fouillering van verdachte grote, opgedroogde, bloedvlekken op zijn witte T-shirt waargenomen. Ook had verdachte grote bloedvlekken op zijn spijkerbroek. Op basis van de camerabeelden concludeert de rechtbank dat deze bloedvlekken op de kleding van verdachte zijn terechtgekomen op het moment dat [persoon] met het glas in zijn gezicht werd geslagen. Daarvoor is het volgende van belang.
Een opsporingsambtenaar heeft de camerabeelden van de club bekeken. Daarop heeft hij gezien dat verdachte kort (40 seconden) voordat [persoon] naar buiten werd geleid, geen bloedvlekken op zijn T-shirt of broek had (screenshot 1). Kort (45 seconden) nadat [persoon] was weggeleid, kwam verdachte vanuit dezelfde richting als [persoon] het beeld in gelopen. De opsporingsambtenaar heeft waargenomen dat verdachte op dat moment wel bloedvlekken op zijn T-shirt en broek had (screenshot 3). Gelet op dit korte tijdsbestek moeten de bloedvlekken op het T-shirt van verdachte zijn terechtgekomen kort voordat [persoon] naar buiten werd geleid. Volgens de verklaring van [persoon] heeft het moment van het slaan met het glas hiervoor plaatsgevonden. [persoon] heeft immers verklaard dat hij, nadat hij met het glas was geslagen, door zijn vrienden naar buiten is geleid. Gelet op de opeenvolging van de hiervoor beschreven gebeurtenissen kan er genoegzaam van worden uitgegaan dat de bloedvlekken op het T-shirt en spijkerbroek van verdachte zijn terechtgekomen op het moment dat [persoon] met het glas werd geslagen.
De rechtbank verwerpt de verweren van de raadsvrouw dat de herkenning door de opsporingsambtenaar van verdachte op de camerabeelden onjuist zou zijn en dat niet zou kunnen worden vastgesteld dat op de beelden te zien is dat de vlekken op het T-shirt bloedvlekken zijn. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De bevindingen van de opsporingsambtenaar zijn gedaan op basis van de bewegende camerabeelden en dus niet enkel op basis van de screenshots die zich in het dossier bevinden. Bewegende camerabeelden zijn in de regel duidelijker dan screenshots die van deze bewegende beelden zijn gemaakt. De opsporingsambtenaar heeft vervolgens de foto van verdachte vergeleken met de persoon op de beelden en hem herkend. Deze opsporingsambtenaar heeft vijf dagen voor deze herkenning verdachte gezien en gesproken bij het onderzoek naar de identiteit van verdachte en het onderzoek aan zijn kleding. Uit de wetenschap volgt dat gezichten als één geheel, dat wil zeggen holistisch, in het geheugen worden opgeslagen en wel in visuele vorm. Dit is ook de wijze waarop de herkenning van gezichten plaatsvindt, hetgeen onder meer tot gevolg heeft dat het heel lastig kan zijn een beschrijving te geven van een gezicht dat men goed kent en goed kan herkennen. Vanwege de holistische herinnering aan gezichten is het weinig zinvol om aan een getuige te vragen waaraan hij precies het gezicht van verdachte heeft herkend. Dit zal niet meer kunnen opleveren dan een rationalisatie achteraf van een niet-rationeel proces.
De opsporingsambtenaar heeft in zijn proces-verbaal opgenomen dat hij verdachte heeft herkend op basis van de uiterlijke kenmerken van verdachte en de kleding uit zijn fouillering. De rechtbank acht deze beschrijving voldoende specifiek om deze herkenning van verdachte door de opsporingsambtenaar als betrouwbaar aan te merken en zal dit voor het bewijs gebruiken. Overigens heeft verdachte ter zitting toen de screenshots werden getoond en besproken, niet ontkend de persoon te zijn die op die screenshots te zien is.
De waarneming van de opsporingsambtenaar dat op de camerabeelden te zien is dat op het T-shirt van verdachte bloedvlekken zaten, acht de rechtbank eveneens betrouwbaar. De opsporingsambtenaar heeft op ambtseed verklaard dat hij dit heeft waargenomen en de rechtbank ziet geen enkele aanleiding aan deze waarneming te twijfelen. Bovendien heeft ook de rechtbank de foto van het T-shirt uit de fouillering van verdachte en screenshot 3 van de camerabeelden bekeken. Deze foto en screenshot zijn tijdens de zitting getoond en besproken. De rechtbank heeft waargenomen dat zowel de bloedvlekken op het T-shirt van verdachte uit zijn fouillering als de donkere vlek die op het T-shirt op screenshot 3 te zien is, zich aan de onderkant van het shirt bevonden. Dit betekent dat deze vlekken op dezelfde plek op het T-shirt zaten. Omdat de rechtbank het onaannemelijk acht dat op dezelfde avond op het T-shirt van verdachte twee gelijksoortige vlekken zijn terechtgekomen, kan worden geconcludeerd dat het dezelfde vlekken waren. Dit betekent dat de donkere vlek die op het T-shirt op de camerabeelden te zien is, dezelfde bloedvlek was.
De verklaring van verdachte
De verklaring van verdachte over hoe de bloedvlekken op zijn T-shirt zijn terechtgekomen, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Volgens hem zijn die bloedvlekken ontstaan tijdens de worsteling met de beveiligers buiten en dus nadat [persoon] met het glas was geslagen. Deze verklaring strookt echter niet met de camerabeelden waarop te zien is dat de bloedvlekken al op het T-shirt van verdachte zaten voordat hij naar buiten liep. Verder heeft verdachte over de bloedvlekken op zijn T-shirt telkens wisselend verklaard. Bij de rechter-commissaris heeft hij enkel verklaard over een verwonding en een blaar aan zijn hand, terwijl hij pas op zitting te kennen heeft gegeven dat hij ook schrammen op zijn borst zou hebben gehad. Dat verdachte deze schrammen zou hebben opgelopen, is echter niet gebleken.
Tussenconclusie
Uit het voorgaande volgt dat verdachte voldoet aan het opgegeven signalement van [persoon] en [getuige 1], dat hij door [persoon] en [getuige 2] is herkend tijdens een fotoconfrontatie als de persoon die met het glas heeft geslagen, dat de bloedvlekken op zijn T-shirt en broek zijn terechtgekomen op het moment dat [persoon] met het glas werd geslagen en dat zijn verklaring over die bloedvlekken niet geloofwaardig wordt geacht. Gelet op al deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verdachte degene is geweest die (opzettelijk) met het glas tegen het gezicht van [persoon] heeft geslagen.
4.3.2.
Zwaar lichamelijk letsel
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of het letsel dat [persoon] heeft opgelopen, als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt. Ook deze vraag beantwoordt de rechtbank bevestigend. Daarvoor is het volgende van belang.
De rechtbank stelt voorop dat onder zwaar lichamelijk letsel op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden, afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Bij de beantwoording van de vraag of zeker letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, is van belang of iets gezegd kan worden over de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel.
Uit de letselverklaring blijkt dat [persoon] vele snij- en kraswonden in zijn gezicht had en er meerdere hechtingen zijn geplaatst. Hieruit volgt dat medisch ingrijpen noodzakelijk is geweest. Ook staat in de letselverklaring dat de verwachting is dat meerdere littekens in het gelaat blijvend zichtbaar zullen zijn. Deze verwachting is uitgekomen. Ter zitting – bijna anderhalf jaar na het voorval – heeft de rechtbank immers waargenomen dat meerdere littekens in het gezicht van [persoon] nog steeds zichtbaar zijn. Ook heeft [persoon] ter zitting te kennen gegeven dat hij nog steeds pijn heeft als hij op de littekens drukt. Gelet op de aard van het letsel en de gevolgen daarvan kan dan ook worden geconcludeerd dat het door verdachte aan [persoon] toegebrachte letsel naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel moet worden beschouwd.
4.3.3.
Voorwaardelijk opzet
Verdachte heeft ook het voorwaardelijk opzet gehad om [persoon] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien een verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Voor de vaststelling dat een verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat hij wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat er een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bestaat als met kracht met een glas tegen het gezicht wordt geslagen. Bij een dergelijke handeling is het immers aannemelijk dat het glas breekt, waardoor niet alleen blijvende ontsierende littekens in het gezicht kunnen ontstaan maar ook daarbij een oog kan worden geraakt, wat al snel tot ernstig oogletsel lijdt. Door met een glas richting het gezicht van [persoon] te slaan heeft verdachte deze aanmerkelijke kans, naar de uiterlijke verschijningsvormen bezien, ook bewust aanvaard. In het dossier zijn ook geen aanwijzingen te vinden dat hij deze aanmerkelijke kans niet bewust zou hebben aanvaard.
4.3.4.
Conclusie
Het voorgaande betekent dat de rechtbank bewezen acht dat verdachte [persoon] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. Dit leidt tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage I vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 21 januari 2023 te Amsterdam aan [persoon] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten
- snijwonden in het gezicht en
- blijvende ontsierende littekens in het gezicht,
heeft toegebracht door met een glas tegen het van voornoemde [persoon] te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar primair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd in het rapport van Reclassering Nederland [adres 2] van 22 januari 2024 (hierna: het reclasseringsrapport).
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte een baan heeft waar hij in september 2024 kan starten.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder laten meewegen dat verdachte met kracht een glas in het gezicht van [persoon] heeft kapotgeslagen, waardoor [persoon] ernstig letsel heeft opgelopen. Hij moet de rest van zijn leven met ontsierende littekens in zijn gezicht blijven rondlopen. Los de omstandigheid dat het vreselijk is om littekens in het gezicht te hebben die voor iedereen zichtbaar zijn, wordt [persoon] elke dag aan het voorval herinnerd als hij in de spiegel kijkt. Welke akelige gevolgen het voorval voor [persoon] heeft gehad, heeft hij treffend geschreven in zijn schriftelijke slachtofferverklaring. Naast dat hij nog pijn ervaart, durft hij niet meer uit te gaan en heeft hij EMDR-therapie gevolgd om het trauma te kunnen verwerken.
Uit het dossier blijkt geen enkele serieuze aanleiding voor het heftige geweld van verdachte. Verdachte heeft daarover ook niets verklaard. Uiteraard is het in geen geval gerechtvaardigd om een glas in iemands gezicht kapot te slaan, maar de rechtbank acht het zorgelijk dat verdachte ineens tot dit handelen is overgegaan. Klaarblijkelijk deinsde verdachte hier niet voor terug en dat maakt zijn gedrag onvoorspelbaar. Ook acht de rechtbank het kwalijk dat verdachte dit tijdens het uitgaan heeft gedaan. Dergelijk geweld maakt veel mensen angstig om zich in het uitgaansleven te begeven.
Het voorgaande betekent dat niet kan worden volstaan met een lichtere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aantal maanden. Dit sluit ook aan bij het oriëntatiepunt van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht voor het opzettelijk toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen (niet zijnde een vuurwapen).
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 24 juni 2024. Hieruit blijkt dat verdachte in de afgelopen vijf jaar niet voor soortgelijke feiten is veroordeeld. De rechtbank zal verdachte daarom aanmerken als
first offender.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport. Daarin staat, samengevat, dat de reclassering bij verdachte risicofactoren op het gebied van psychosociaal functioneren en middelengebruik ziet. De ernst van de huidige tenlastelegging getuigt volgens de reclassering van problemen in de impulscontrole en een gebrekkige emotie- en agressieregulatie. In combinatie met het gegeven dat er in het verleden sprake is geweest van een delictpatroon van geweldsdelicten, acht de reclassering interventies op het gebied van agressieregulatie in de vorm van een poliklinische behandeling geïndiceerd. De reclassering adviseert aan een voorwaardelijke straf de volgende bijzondere voorwaarden te verbinden: meldplicht en een ambulante behandeling bij De Waag of een soortgelijke zorgverlener.
De rechtbank neemt de conclusies van de reclassering over en maakt deze tot de hare.
Conclusie
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, passend en geboden acht. De rechtbank zal ook de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijke gedeelte van de op te leggen straf verbinden.

9.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

9.1.
De vordering
De benadeelde partij [persoon] vordert € 783,16 aan vergoeding van materiële schade en € 7.711,- aan vergoeding immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ook heeft [persoon] de rechtbank verzocht verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
9.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
9.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vanwege de bepleite vrijspraak verzocht de vordering af te wijzen.
9.4.
Het oordeel van de rechtbank
Vast staat dat [persoon] als gevolg van het bewezen verklaarde feit rechtstreekse materiële en immateriële schade heeft geleden. De inhoud van de vordering is niet betwist. Nu de vordering voldoende is onderbouwd en de vordering de rechtbank verder niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal die worden toegewezen. Het bedrag van € 783,16 aan materiële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de verschillende data waarop deze schadeposten zijn ontstaan, zoals hierna in het dictum vermeld. Het bedrag van € 7.711,- aan immateriële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 21 januari 2023.
Verdachte zal worden veroordeeld tot betaling aan [persoon] van de toegewezen bedragen aan materiële en immateriële schade.
Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden begroot op nihil.
In het belang van [persoon] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f Sr aan verdachte opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel gegrond op de artikelen 14a, 14b(oud), 14c, 36f(oud) en 302 Sr.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
zware mishandeling
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
zeven (7) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
drie (3) maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
twee (2) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet:
  • Meldplicht bij reclassering: veroordeelde meldt zich wanneer hij hiertoe wordt uitgenodigd bij Reclassering Nederland op het adres [adres 3]. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • Ambulante behandeling: veroordeelde laat zich behandelen door De Waag (forensische zorgspecialisten) of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo snel mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon] toe tot een bedrag van € 783,16 (zevenhonderdendrieëntachtig euro en zestien cent) aan vergoeding van materiële schade en € 7.711,- (zevenduizend zevenhonderdenelf euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten:
  • ten aanzien van het bedrag van € 7.811,- (zevenduizend achthonderdenelf euro): 21 januari 2023;
  • ten aanzien van het bedrag van € 21,14 (eenentwintig euro en veertien cent): 23 januari 2023;
  • ten aanzien van het bedrag van € 150,- (honderdvijftig euro): 28 januari 2024;
  • ten aanzien van het bedrag van € 348,94 (driehonderdenachtenveertig euro en vierennegentig cent): 6 februari 2023;
  • ten aanzien van het bedrag van € 28,65 (achtentwintig euro en vijfenzestig cent): 3 maart 2023;
  • ten aanzien van het bedrag van € 57,31 (zevenenvijftig euro en eenendertig cent): 19 april 2023;
  • ten aanzien van het bedrag van € 39,13 (negenendertig euro en dertien cent): 31 mei 2023;
  • ten aanzien van het bedrag van € 37,99 (zevenendertig euro en negenennegentig cent): 18 juli 2024;
tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon] aan de Staat € 8.494,16 (achtduizend vierhonderdenvierennegentig euro en zestien cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, zoals hiervoor gespecificeerd, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 77 (zevenenzeventig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.D. Coumou, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en K.A. Brunner, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.D. Bennet, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 augustus 2024.
[...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
[...]
[...]
[...]
[...][...]
[...][...]