4.3.1.Verdachte heeft met het glas geslagen
Vaststaat dat op 21 januari 2023 in de [de club] te Amsterdam (hierna: de club) een persoon met een glas tegen het gezicht van [persoon] heeft geslagen. De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte deze persoon is geweest. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
Verdachte, een man van Marokkaanse afkomst, was op de avond van 21 januari 2023 ook in de club aanwezig en droeg – zoals hij zelf ter zitting heeft verklaard – een wit T-shirt, een zwarte pet en een spijkerbroek. Dit komt overeen met de signalementen die [persoon] en getuige [getuige 1] (hierna: [getuige 1]) hebben gegeven van de persoon die met het glas heeft geslagen. Beiden hebben te kennen gegeven dat deze persoon een Marokkaanse man betrof die een witte trui dan wel een wit T-shirt droeg en een zwarte pet op had. [persoon] heeft weliswaar over een witte trui in plaats van een wit T-shirt verklaard, maar dit betekent – anders dan de raadsvrouw heeft betoogd – niet dat het door hem opgegeven signalement niet voor het bewijs zou kunnen worden gebruikt. Daarvoor is dit onderscheid (trui/T-shirt) te gering.
Bovendien komt niet alleen het door [persoon] opgegeven signalement overeen met dat van verdachte, maar [persoon] heeft verdachte ook tijdens een meervoudige fotoconfrontatie herkend als de persoon die hem met het glas tegen het gezicht heeft geslagen. Ook getuige [getuige 2] (hierna: [getuige 2]) heeft verdachte tijdens een meervoudige fotoconfrontatie herkend. Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, acht de rechtbank deze herkenningen betrouwbaar en kunnen die voor het bewijs worden gebruikt. Beide fotoconfrontaties hebben immers volgens de gangbare methode plaatsgevonden en zijn zorgvuldig uitgevoerd. Volgens artikel 1, aanhef en onder c, van het Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek wordt onder een meervoudige confrontatie verstaan: een confrontatie waarbij de verdachte en minimaal vijf andere personen die uiterlijke gelijkenis vertonen met de verdachte, worden getoond. De feitelijke samenstelling van de fotoselectie moet worden ingekleurd door het signalement van de verdachte dat door de getuige/aangever in een eerder stadium – voorafgaand aan de fotoconfrontatie – is gegeven.
Uit de processen-verbaal met betrekking tot de gehouden fotoconfrontaties van 2 juni 2023 blijkt dat een fotoselectie is samengesteld van de foto van verdachte en foto’s van veertien andere figuranten. Deze veertien figuranten vertoonden qua etnische afkomst, huidskleur, geslacht, leeftijd, gelaatskenmerken, haarkleur en haardracht gelijkenis met de foto van verdachte. Naar aanleiding van opmerkingen van de officier van justitie, van de raadsvrouw van verdachte en van twee testobservatoren die hetzelfde geslacht, dezelfde generatie en dezelfde etnische achtergrond als [persoon] en [getuige 2] hebben, zijn enkele foto’s verwijderd. De uiteindelijke selectie van twaalf foto’s zijn vervolgens aan [persoon] en [getuige 2] getoond.
Gelet op de zorgvuldige wijze waarop deze fotoconfrontaties zijn uitgevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de herkenning van verdachte door [persoon] en [getuige 2]. In dit kader heeft de raadsvrouw nog naar voren gebracht dat [persoon] en [getuige 2] verdachte zouden kunnen hebben herkend, omdat zij verdachte op een ander moment die avond in de club hebben gezien of op het moment dat hij buiten door de beveiligers werd overmeesterd. De rechtbank acht dit echter niet aannemelijk, omdat in het dossier geen enkel aanknopingspunt te vinden is dat [persoon] en [getuige 2] verdachte eerder in de club hebben gezien. Verder gaat de rechtbank ervan uit dat [persoon] verdachte buiten niet heeft gezien, aangezien hij volgens zijn verklaring vanaf het moment dat hij met het glas was geslagen tot in de ambulance zijn ogen dicht heeft gehad. Bovendien waren [persoon] en [getuige 2] beiden stellig dat zij verdachte op de foto herkenden als degene die met het glas heeft geslagen en hebben zij beiden gespecificeerd waarom zij hem herkenden. Ook hebben zij op de vraag of zij iemand in de selectie van een andere situatie kennen “nee” geantwoord. Verder weegt mee dat verdachte bij de fotoconfrontatie niet slechts door één persoon is herkend, maar door zowel [persoon] als [getuige 2]. De kans dat deze herkenningen onjuist zijn geweest, is daardoor minimaal. De rechtbank gaat dan ook aan dit verweer van de raadsvrouw voorbij.
De bloedvlekken op T-shirt en spijkerbroek van verdachte
Naast de overeenkomsten in het signalement en de herkenning door [persoon] en [getuige 2] zijn bij de fouillering van verdachte grote, opgedroogde, bloedvlekken op zijn witte T-shirt waargenomen. Ook had verdachte grote bloedvlekken op zijn spijkerbroek. Op basis van de camerabeelden concludeert de rechtbank dat deze bloedvlekken op de kleding van verdachte zijn terechtgekomen op het moment dat [persoon] met het glas in zijn gezicht werd geslagen. Daarvoor is het volgende van belang.
Een opsporingsambtenaar heeft de camerabeelden van de club bekeken. Daarop heeft hij gezien dat verdachte kort (40 seconden) voordat [persoon] naar buiten werd geleid, geen bloedvlekken op zijn T-shirt of broek had (screenshot 1). Kort (45 seconden) nadat [persoon] was weggeleid, kwam verdachte vanuit dezelfde richting als [persoon] het beeld in gelopen. De opsporingsambtenaar heeft waargenomen dat verdachte op dat moment wel bloedvlekken op zijn T-shirt en broek had (screenshot 3). Gelet op dit korte tijdsbestek moeten de bloedvlekken op het T-shirt van verdachte zijn terechtgekomen kort voordat [persoon] naar buiten werd geleid. Volgens de verklaring van [persoon] heeft het moment van het slaan met het glas hiervoor plaatsgevonden. [persoon] heeft immers verklaard dat hij, nadat hij met het glas was geslagen, door zijn vrienden naar buiten is geleid. Gelet op de opeenvolging van de hiervoor beschreven gebeurtenissen kan er genoegzaam van worden uitgegaan dat de bloedvlekken op het T-shirt en spijkerbroek van verdachte zijn terechtgekomen op het moment dat [persoon] met het glas werd geslagen.
De rechtbank verwerpt de verweren van de raadsvrouw dat de herkenning door de opsporingsambtenaar van verdachte op de camerabeelden onjuist zou zijn en dat niet zou kunnen worden vastgesteld dat op de beelden te zien is dat de vlekken op het T-shirt bloedvlekken zijn. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De bevindingen van de opsporingsambtenaar zijn gedaan op basis van de bewegende camerabeelden en dus niet enkel op basis van de screenshots die zich in het dossier bevinden. Bewegende camerabeelden zijn in de regel duidelijker dan screenshots die van deze bewegende beelden zijn gemaakt. De opsporingsambtenaar heeft vervolgens de foto van verdachte vergeleken met de persoon op de beelden en hem herkend. Deze opsporingsambtenaar heeft vijf dagen voor deze herkenning verdachte gezien en gesproken bij het onderzoek naar de identiteit van verdachte en het onderzoek aan zijn kleding. Uit de wetenschap volgt dat gezichten als één geheel, dat wil zeggen holistisch, in het geheugen worden opgeslagen en wel in visuele vorm. Dit is ook de wijze waarop de herkenning van gezichten plaatsvindt, hetgeen onder meer tot gevolg heeft dat het heel lastig kan zijn een beschrijving te geven van een gezicht dat men goed kent en goed kan herkennen. Vanwege de holistische herinnering aan gezichten is het weinig zinvol om aan een getuige te vragen waaraan hij precies het gezicht van verdachte heeft herkend. Dit zal niet meer kunnen opleveren dan een rationalisatie achteraf van een niet-rationeel proces.
De opsporingsambtenaar heeft in zijn proces-verbaal opgenomen dat hij verdachte heeft herkend op basis van de uiterlijke kenmerken van verdachte en de kleding uit zijn fouillering. De rechtbank acht deze beschrijving voldoende specifiek om deze herkenning van verdachte door de opsporingsambtenaar als betrouwbaar aan te merken en zal dit voor het bewijs gebruiken. Overigens heeft verdachte ter zitting toen de screenshots werden getoond en besproken, niet ontkend de persoon te zijn die op die screenshots te zien is.
De waarneming van de opsporingsambtenaar dat op de camerabeelden te zien is dat op het T-shirt van verdachte bloedvlekken zaten, acht de rechtbank eveneens betrouwbaar. De opsporingsambtenaar heeft op ambtseed verklaard dat hij dit heeft waargenomen en de rechtbank ziet geen enkele aanleiding aan deze waarneming te twijfelen. Bovendien heeft ook de rechtbank de foto van het T-shirt uit de fouillering van verdachte en screenshot 3 van de camerabeelden bekeken. Deze foto en screenshot zijn tijdens de zitting getoond en besproken. De rechtbank heeft waargenomen dat zowel de bloedvlekken op het T-shirt van verdachte uit zijn fouillering als de donkere vlek die op het T-shirt op screenshot 3 te zien is, zich aan de onderkant van het shirt bevonden. Dit betekent dat deze vlekken op dezelfde plek op het T-shirt zaten. Omdat de rechtbank het onaannemelijk acht dat op dezelfde avond op het T-shirt van verdachte twee gelijksoortige vlekken zijn terechtgekomen, kan worden geconcludeerd dat het dezelfde vlekken waren. Dit betekent dat de donkere vlek die op het T-shirt op de camerabeelden te zien is, dezelfde bloedvlek was.
De verklaring van verdachte
De verklaring van verdachte over hoe de bloedvlekken op zijn T-shirt zijn terechtgekomen, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Volgens hem zijn die bloedvlekken ontstaan tijdens de worsteling met de beveiligers buiten en dus nadat [persoon] met het glas was geslagen. Deze verklaring strookt echter niet met de camerabeelden waarop te zien is dat de bloedvlekken al op het T-shirt van verdachte zaten voordat hij naar buiten liep. Verder heeft verdachte over de bloedvlekken op zijn T-shirt telkens wisselend verklaard. Bij de rechter-commissaris heeft hij enkel verklaard over een verwonding en een blaar aan zijn hand, terwijl hij pas op zitting te kennen heeft gegeven dat hij ook schrammen op zijn borst zou hebben gehad. Dat verdachte deze schrammen zou hebben opgelopen, is echter niet gebleken.
Uit het voorgaande volgt dat verdachte voldoet aan het opgegeven signalement van [persoon] en [getuige 1], dat hij door [persoon] en [getuige 2] is herkend tijdens een fotoconfrontatie als de persoon die met het glas heeft geslagen, dat de bloedvlekken op zijn T-shirt en broek zijn terechtgekomen op het moment dat [persoon] met het glas werd geslagen en dat zijn verklaring over die bloedvlekken niet geloofwaardig wordt geacht. Gelet op al deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verdachte degene is geweest die (opzettelijk) met het glas tegen het gezicht van [persoon] heeft geslagen.
4.3.2.Zwaar lichamelijk letsel
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of het letsel dat [persoon] heeft opgelopen, als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt. Ook deze vraag beantwoordt de rechtbank bevestigend. Daarvoor is het volgende van belang.
De rechtbank stelt voorop dat onder zwaar lichamelijk letsel op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden, afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Bij de beantwoording van de vraag of zeker letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, is van belang of iets gezegd kan worden over de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel.
Uit de letselverklaring blijkt dat [persoon] vele snij- en kraswonden in zijn gezicht had en er meerdere hechtingen zijn geplaatst. Hieruit volgt dat medisch ingrijpen noodzakelijk is geweest. Ook staat in de letselverklaring dat de verwachting is dat meerdere littekens in het gelaat blijvend zichtbaar zullen zijn. Deze verwachting is uitgekomen. Ter zitting – bijna anderhalf jaar na het voorval – heeft de rechtbank immers waargenomen dat meerdere littekens in het gezicht van [persoon] nog steeds zichtbaar zijn. Ook heeft [persoon] ter zitting te kennen gegeven dat hij nog steeds pijn heeft als hij op de littekens drukt. Gelet op de aard van het letsel en de gevolgen daarvan kan dan ook worden geconcludeerd dat het door verdachte aan [persoon] toegebrachte letsel naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel moet worden beschouwd.
4.3.3.Voorwaardelijk opzet
Verdachte heeft ook het voorwaardelijk opzet gehad om [persoon] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien een verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Voor de vaststelling dat een verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat hij wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat er een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bestaat als met kracht met een glas tegen het gezicht wordt geslagen. Bij een dergelijke handeling is het immers aannemelijk dat het glas breekt, waardoor niet alleen blijvende ontsierende littekens in het gezicht kunnen ontstaan maar ook daarbij een oog kan worden geraakt, wat al snel tot ernstig oogletsel lijdt. Door met een glas richting het gezicht van [persoon] te slaan heeft verdachte deze aanmerkelijke kans, naar de uiterlijke verschijningsvormen bezien, ook bewust aanvaard. In het dossier zijn ook geen aanwijzingen te vinden dat hij deze aanmerkelijke kans niet bewust zou hebben aanvaard.