In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 juli 2024 een beslissing genomen op een verzoek tot aanvullende toestemming voor uitbreiding van de vervolging van een overgeleverde persoon, ingediend door de Duitse autoriteiten. Het verzoek was gebaseerd op artikel 14 van de Overleveringswet (OLW) en betreft een persoon die in Duitsland gedetineerd is. De rechtbank had eerder, op 11 juli 2024, de beslissing aangehouden omdat de ingediende stukken niet voldeden aan de eisen van een verzoek van een 'rechterlijke autoriteit'. De Duitse autoriteiten werden verzocht om aanvullende informatie te verstrekken, wat uiteindelijk leidde tot de indiening van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) op 8 januari 2024.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de overgeleverde persoon, die de Nederlandse nationaliteit bezit, voldoende banden met Nederland heeft. Dit maakt het mogelijk dat de tenuitvoerlegging van een eventuele straf beter in Nederland kan plaatsvinden. De senior officier van justitie van het Openbaar Ministerie Bamberg heeft op 14 mei 2024 een garantie gegeven dat de overgeleverde persoon zijn straf in Nederland kan uitzitten, mocht hij in Duitsland worden veroordeeld. De rechtbank oordeelt dat deze garantie voldoende is en verleent toestemming voor de uitbreiding van de vervolging. De beslissing is genomen door de voorzitter en twee andere rechters, in aanwezigheid van de griffier.