Op 24 juli 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het aanwezig hebben van verdovende middelen en witwassen. De zaak kwam ter terechtzitting op 10 juli 2024, waar de officier van justitie, mr. K. van der Willigen, de vordering indiende. De verdachte, geboren in 1989 zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd beschuldigd van het aanwezig hebben van 10,1 kilogram 3-CMC, 6,4 kilogram MDMA, en 17,13 kilogram ketamine, evenals het witwassen van een bedrag van € 14.120,-. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdovende middelen in een woning zijn aangetroffen waar de verdachte zich bevond, maar dat er onvoldoende bewijs was dat hij wist dat deze middelen daar aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van een medeverdachte niet betrouwbaar was en dat de DNA-sporen van de verdachte niet voldoende bewijs boden voor zijn betrokkenheid. Bovendien had de verdachte een plausibele verklaring gegeven voor de herkomst van de geldbedragen, die niet verder door het Openbaar Ministerie was onderzocht. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten en gelastte de teruggave van de in beslag genomen geldbedragen.