ECLI:NL:RBAMS:2024:5300

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 juli 2024
Publicatiedatum
27 augustus 2024
Zaaknummer
13/124881-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van het aanwezig hebben van verdovende middelen en witwassen door verdachte

Op 24 juli 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het aanwezig hebben van verdovende middelen en witwassen. De zaak kwam ter terechtzitting op 10 juli 2024, waar de officier van justitie, mr. K. van der Willigen, de vordering indiende. De verdachte, geboren in 1989 zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd beschuldigd van het aanwezig hebben van 10,1 kilogram 3-CMC, 6,4 kilogram MDMA, en 17,13 kilogram ketamine, evenals het witwassen van een bedrag van € 14.120,-. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdovende middelen in een woning zijn aangetroffen waar de verdachte zich bevond, maar dat er onvoldoende bewijs was dat hij wist dat deze middelen daar aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van een medeverdachte niet betrouwbaar was en dat de DNA-sporen van de verdachte niet voldoende bewijs boden voor zijn betrokkenheid. Bovendien had de verdachte een plausibele verklaring gegeven voor de herkomst van de geldbedragen, die niet verder door het Openbaar Ministerie was onderzocht. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten en gelastte de teruggave van de in beslag genomen geldbedragen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/124881-24
Datum uitspraak: 24 juli 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1989,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 juli 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. K. van der Willigen, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.L. L’Homme, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 11 april 2024 samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan
feit 1: het aanwezig hebben van 10,1 kilogram 3-CMC en 6,4 kilogram MDMA;
feit 2: het aanwezig hebben van 17,13 kilogram ketamine;
feit 3: het witwassen van een bedrag van in totaal € 14.120,-.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Vrijspraak

3.1.
Inleiding
3.1.1.
De rechtbank gaat op basis van het procesdossier uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 11 april 2024 doen ambtenaren van de gemeente onderzoek naar het feitelijk gebruik van de woning op het adres [de woning] (hierna: de woning). De bewoner van de woning, [persoon] (hierna: [persoon]), geeft de ambtenaren toestemming om de woning te betreden. In de woonkamer van de woning bevindt zich op dat moment verdachte.
De ambtenaren lopen met [persoon] door de woning, bekijken de verschillende kamers en openen daarbij kledingkasten. Als de ambtenaren op een gegeven moment een zwarte zak zien en [persoon] vragen wat daarin zit, pakt [persoon] deze zwarte zak en rent met deze zak en andere bigshoppers, tassen en zakken de woning uit.
De politie komt ter plaatste en doorzoekt de woning. Tijdens die doorzoeking treffen zij in slaapkamer 2 in een grijze koffer een tas van Albert Heijn aan. In die tas zitten twee plastic zakken waarin poeder zit dat vrijwel zuivere ketamine bevat. Verder worden in een kledingkast in slaapkamer 3 in een tas van Primark kristallen aangetroffen die 3-CMC bevatten en in een bigshopper van Jumbo kristallen die MDMA bevatten. In een klein koffertje in de woonkamer worden twee geldbedragen aangetroffen, te weten € 10.000,- en € 3.450,-. In een grotere koffer in de woonkamer wordt een geldbedrag van € 670,- gevonden.
3.1.2.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte de hiervoor genoemde verdovende middelen voorhanden heeft gehad en of hij de geldbedragen van in totaal € 14.120,- heeft witgewassen.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de verdovende middelen voorhanden heeft gehad (feiten 1 en 2). Volgens haar blijkt dit onder meer uit de omstandigheden dat de verdovende middelen in een woning zijn aangetroffen waar verdachte zich toen bevond en dat deze verdovende middelen in tassen zaten waarop DNA-sporen van verdachte zijn gevonden. Voor de aanwezigheid van deze sporen heeft verdachte geen logische verklaring gegeven. Verder heeft medeverdachte [persoon] over de betrokkenheid van verdachte bij de verdovende middelen verklaard en de opsporingsambtenaren erop gewezen dat zij daarvoor in de telefoon van verdachte moesten kijken. Uit de telefoon van verdachte bleek vervolgens dat hij zich bezig hield met verdovende middelen.
Feit 3 kan volgens de officier van justitie niet bewezen worden verklaard, omdat verdachte een plausibele verklaring voor de herkomst van de gelden heeft gegeven en het Openbaar Ministerie daar verder geen onderzoek meer naar heeft gedaan.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft voor feiten 1 en 2 vrijspraak bepleit. Volgens de verdediging is de verklaring van [persoon] onbetrouwbaar en deze verklaring kan daarom niet voor het bewijs worden gebruikt. Op grond van de overige bewijsmiddelen kan niet worden bewezen dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van verdovende middelen in de woning. Deze verdovende middelen waren immers niet duidelijk zichtbaar en bevonden zich in een andere kamer dan waar verdachte verbleef. Verder heeft verdachte een verklaring gegeven voor het aantreffen van zijn DNA op de hengsels van de tassen waarin de verdovende middelen zaten, namelijk dat zijn DNA daarop terecht kan zijn gekomen toen hij tassen heeft verschoven om de wasmachine in de woning te gebruiken.
Volgens de verdediging dient verdachte ook van feit 3 te worden vrijgesproken, aangezien verdachte een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring over de legale herkomst van de geldbedragen heeft afgelegd.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
Feiten 1 en 2
Om tot een bewezenverklaring van feiten 1 en 2 te komen is vereist dat de rechtbank vaststelt dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de verdovende middelen in de woning en dat die verdovende middelen binnen zijn machtssfeer vielen. De rechtbank is van oordeel dat op grond van het procesdossier en het verhandelde ter zitting niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte de vereiste wetenschap had. Zij overweegt daartoe als volgt.
Vaststaat dat de verdovende middelen 3-CMC, MDMA en ketamine zijn aangetroffen in de woning waar verdachte zich bevond. Die enkele omstandigheid is echter onvoldoende om te concluderen dat verdachte ook wist dat deze verdovende middelen in de woning aanwezig waren. De verdovende middelen lagen uit het zicht, zijn aangetroffen in kamers waar verdachte niet verbleef en verdachte was nog maar kort (twee dagen) in de woning. Uit de andere bewijsmiddelen kan evenmin worden afgeleid dat verdachte wetenschap van de aanwezigheid van deze verdovende middelen in de woning had. De rechtbank zal die bewijsmiddelen hierna bespreken.
Verklaring [persoon]
Medeverdachte [persoon] heeft in zijn tweede verhoor bij de politie verklaard dat de aangetroffen verdovende middelen niet van hem, maar van verdachte zijn. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat deze verklaring van [persoon] niet voor het bewijs kan worden gebruikt. Gelet op de wijze waarop [persoon] voorafgaand aan zijn aanhouding handelt, acht de rechtbank de verklaring van [persoon] ongeloofwaardig. Als de ambtenaren van de gemeente hem vragen wat er in een zwarte zak zit pakt [persoon] immers die zwarte zak en andere tassen op en rent vervolgens daarmee met grote snelheid de woning uit. Omdat dit handelen niet past bij het gedeelte van de verklaring van [persoon] dat hij niet wist dat er verdovende middelen in de woning aanwezig waren, acht de rechtbank zijn verklaring dermate ongeloofwaardig dat zij het gedeelte van zijn verklaring over de betrokkenheid van verdachte bij de verdovende middelen niet voor het bewijs zal gebruiken.
De verdediging heeft het voorwaardelijk verzoek gedaan om [persoon] als getuige te horen. Omdat de verklaring van [persoon] niet voor het bewijs zal worden gebruikt, wordt aan de voorwaarde van het verzoek niet voldaan. De rechtbank gaat dan ook aan dit verzoek voorbij.
DNA-sporen verdachte
De ketamine is aangetroffen in twee plastic zakken in een tas van Albert Heijn, die in een koffer lag. Op de hengsels van deze tas zijn DNA-sporen van verdachte gevonden. Hoewel dit een sterke aanwijzing kan zijn dat verdachte enige betrokkenheid heeft gehad bij de aanwezigheid van deze ketamine, is het enkele aantreffen van deze DNA-sporen in dit geval onvoldoende om aan te nemen dat verdachte wist dat deze ketamine in de woning aanwezig was. Verdachte heeft immers verklaard dat hij tassen heeft verplaatst toen hij de wasmachine wilde gebruiken en dat daardoor mogelijk zijn DNA op de hengsels terecht is gekomen. Omdat deze verklaring op zichzelf niet onaannemelijk is en verder niet met bewijsmiddelen wordt weerlegd, kan deze verklaring niet op voorhand terzijde worden geschoven. Dit betekent dat niet kan worden uitgesloten dat de DNA-sporen van verdachte op deze wijze op deze hengsels terecht zijn gekomen.
De andere tassen van Primark en Jumbo waarin 3-CMC respectievelijk MDMA zijn aangetroffen, zijn eveneens op DNA-sporen onderzocht. Uit het DNA-rapport blijkt weliswaar dat op de hengsels van beide tassen een DNA-mengprofiel is aangetroffen waarvan verdachte mogelijk één van de vier donoren is, maar een berekening van de bewijskracht is niet uitgevoerd. De rechtbank kent aan dit bewijsmiddel daarom evenmin doorslaggevende betekenis toe.
Telefoon verdachte
Op de telefoon van verdachte zijn meerdere afbeeldingen en gesprekken aangetroffen die mogelijk met drugsgerelateerde zaken te maken hebben. De enkele omstandigheid dat dit op de telefoon van verdachte is aangetroffen, is echter onvoldoende om te concluderen dat verdachte ook betrokkenheid heeft bij de aangetroffen verdovende middelen in de woning dan wel dat hij de wetenschap had dat deze verdovende middelen in de woning aanwezig waren. De rechtbank neemt daarbij ook in aanmerking dat er geen aanwijzingen zijn dat deze gesprekken over de in de woning aanwezige drugs gaan.
Conclusie
Het voorgaande brengt met zich dat er onvoldoende bewijs is dat verdachte de wetenschap had dat in de woning de verdovende middelen aanwezig waren. Dit betekent dat feiten 1 en 2 niet bewezen kunnen worden verklaard en dat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Feit 3
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte feit 3 heeft begaan. Verdachte heeft immers over de herkomst van de geldbedragen een verklaring afgelegd. Volgens hem is het geldbedrag van € 10.000,- een depot van de verkoop van de auto van zijn vader. Het overige geldbedrag van in totaal € 4.120,- betreft inkomen uit zijn bedrijf. Verdachte heeft in zijn verklaring ook namen gegeven van personen die deze verklaring zouden kunnen ondersteunen.
Dit betekent dat verdachte een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven dat deze geldbedragen niet van misdrijf afkomstig zijn maar een legale herkomst hebben. Het lag vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om deze verklaring nader te onderzoeken. Dit heeft het Openbaar Ministerie echter niet gedaan. Bij deze stand van zaken kan dan ook niet worden geconcludeerd dat het niet anders kan zijn dan dat deze geldbedragen van misdrijf afkomstig zijn. Verdachte zal daarom van feit 3 worden vrijgesproken.

4.Beslag

Onder verdachte zijn blijkens de in het dossier gevoegde beslaglijst de volgende geldbedragen in beslag genomen:
€ 10.000,-
€ 670,-
€ 3.450,-
Omdat verdachte van feit 3 wordt vrijgesproken, zal de teruggave van deze geldbedragen aan verdachte worden gelast.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart
het ten laste gelegde niet bewezenen
spreekt verdachte daarvan vrij.
Gelast de
teruggave aan verdachte van:
  • een geldbedrag van € 10.000,- (Omschrijving: PL1300-2024084455-G6488508)
  • een geldbedrag van € 670,- (Omschrijving: PL1300-2024084455-G6488421)
  • een geldbedrag van € 3.450,- (Omschrijving: PL1300-2024084455-G6488511)
Stelt vast dat het bevel tot voorlopige hechtenis reeds met een beslissing van 11 juli 2024 is opgeheven. Het bevel hiertoe is afzonderlijk opgemaakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. M. Snijders Blok-Nijensteen en H.D. Coumou, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Esschendal, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 juli 2024.
[...]