ECLI:NL:RBAMS:2024:5299

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 augustus 2024
Publicatiedatum
27 augustus 2024
Zaaknummer
24/1443
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure over persoonsgebonden budget voor ambulante jeugdhulp met onzorgvuldig onderzoek door verweerder

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 augustus 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over een persoonsgebonden budget (pgb) voor ambulante jeugdhulp. Eiseres, de moeder van een blinde dochter, had een pgb aangevraagd voor de periode na 31 januari 2023, maar het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had haar aanvraag afgewezen. Eiseres ging in beroep tegen het besluit van het college, dat het bezwaar ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 9 juli 2024 werd duidelijk dat er geen deskundig advies was ingewonnen door verweerder, wat leidde tot de conclusie dat het onderzoek onzorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank oordeelde dat het college niet had gemotiveerd waarom de zorg voor de dochter van eiseres als passend werd beschouwd, en dat er onvoldoende aandacht was besteed aan de specifieke behoeften van het kind. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op een nieuw besluit te nemen, waarbij het betaalde griffierecht en de proceskosten aan eiseres moesten worden vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in bestuursprocedures, vooral bij jeugdhulp.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 24/1443

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. M. Degelink),
en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Mensing van Charante).

Procesverloop

Bij besluit van 10 maart 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder een persoonsgeboden budget toegekend voor ambulante jeugdhulp. Bij besluit van 19 januari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres is hiertegen in beroep gegaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2024
.Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar gemachtigde, de gemachtigde van verweerder en [de persoon 1] en [de persoon 2] , beiden werkzaam bij het Ouder- en Kind team.

Overwegingen

Achtergrond
1. Eiseres heeft een dochter, genaamd [dochter] (geboren op
[geboortedatum] 2015), die vanaf haar geboorte blind is. [dochter] woont met haar moeder en slaapt om het weekend een nacht bij haar vader. Zij zit op een school voor blinde en slechtziende kinderen. Sinds 2022 ontvangt [dochter] zorg op grond van de Jeugdwet in de vorm van een persoonsgebonden budget. Eiseres heeft verlenging en uitbreiding aangevraagd van het persoonsgebonden budget voor de periode na 31 januari 2023.
Besluitvorming verweerder
2. Verweerder heeft bij het primaire besluit, gehandhaafd in het bestreden besluit, een persoonsgebonden budget (pgb) voor ambulante jeugdhulp in de vorm van praktische begeleiding en ondersteuning voor 15 uur en 30 minuten per week over de periode van
1 februari 2023 tot en met 31 maart 2024 toegekend. Het gaat om zorg waarbij het zwaartepunt ligt op het aansturen en/of inslijten van gedrag, sociale vaardigheden en algemene dagelijks levensverrichtingen, waardoor de voorziening ‘Praktische begeleiding en ondersteuning’ passend is. Verweerder acht het onderzoek naar de aard en omvang van de hulpvraag verricht door het pgb-team zorgvuldig. Volgens verweerder zijn alle stappen die voortvloeien uit rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep gevolgd. [1] Verweerder ziet geen aanleiding voor het maken van een uitzondering op grond van de hardheidsclausule. [2]
Beoordeling door de rechtbank
3.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3.2.
De rechtbank stelt vast dat de gemachtigde van eiseres op zitting heeft verklaard dat haar schriftelijke standpunt in het beroepschrift over de formulering van de doelen van de begeleiding slechts een constatering is en geen oordeel van de rechtbank behoeft. Dit geldt ook voor haar formele schriftelijke standpunt over het verslag van de hoorzitting in de bezwaarfase. Daarnaast heeft eiseres in haar beroepschrift verzocht om een schadevergoeding. Dat verzoek is op de zitting ingetrokken. De rechtbank zal zich dan ook niet uitlaten over deze punten.
3.3.
In geschil is welke soort begeleiding [dochter] nodig heeft en welk tarief daardoor moet worden toegekend.
Zorgvuldigheid van het onderzoek
4.1.
Eiseres voert aan dat het onderzoek niet zorgvuldig is uitgevoerd. Ten onrechte gaat verweerder ervan uit dat zorg in de vorm van praktische begeleiding en ondersteuning passend is voor [dochter] . Eiseres stelt dat haar dochter specialistische begeleiding nodig heeft, waar een hoger tarief voor geldt. Dit standpunt onderbouwt eiseres met een brief van
12 maart 2024 van de kinderergotherapeut en de gezondheidszorgpsycholoog van Koninklijke Visio, het expertisecentrum waar [dochter] begeleiding krijgt. Het zwaartepunt in de zorg voor [dochter] ligt op het aanleren van vaardigheden- en op gedrag, waardoor wordt voldaan aan de gegeven definitie voor specialistische begeleiding in de Verordening. [3] Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom het zwaartepunt zou liggen op het aansturen en/of inslijten van gedrag, sociale vaardigheden en algemene dagelijkste levensverrichtingen. Eiseres stelt dat het pgb-team niet deskundig genoeg is om te kunnen beoordelen wat de behoefte van de jeugdige is.
4.2.
Volgens rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep geldt dat het bestuursorgaan in onderzoeken binnen de Jeugdwet een stappenplan moet volgen. Het bestuursorgaan moet voldoende kennis vergaren over de voor het nemen van een besluit over jeugdhulp van belang zijnde feiten en af te wegen belangen. Dit brengt mee dat wanneer een jeugdige of een ouder zich meldt met een vraag voor jeugdhulp, het college allereerst moet vaststellen wat de hulpvraag van de jeugdige of zijn ouder is. Vervolgens zal het college moeten vaststellen of sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en zo ja, welke problemen en stoornissen dat zijn. Eerst wanneer de problemen en stoornissen zijn vastgesteld, kan worden bepaald welke hulp naar aard en omvang nodig is voor de jeugdige om, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau, gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren. Nadat de noodzakelijke hulp in kaart is gebracht, moet worden onderzocht of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder(s) en van het sociale netwerk toereikend zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden. Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn moet het college een voorziening van jeugdhulp verlenen. Voor zover het onderzoek naar de nodige hulp, dan wel jeugdhulp specifieke deskundigheid vereist zal een specifiek deskundig oordeel en advies niet mogen ontbreken. De vorenbedoelde verschillende stadia van onderzoek vragen op die stadia gepaste deskundigheid. Het college dient ervoor zorg te dragen dat die deskundigheid gewaarborgd is en dat deze naar discipline van deskundigheid concreet kenbaar is voor de hulpvrager.
4.3.
Uit de toelichting van artikel 3.13 van bij de Verordening blijkt dat onder formele hulp als het gaat om ambulante hulpverlening door inzet van praktische begeleiding en ondersteuning wordt verstaan: het (langdurig) aansturen en/of inslijten van gedrag, sociale vaardigheden en algemene dagelijks levensverrichtingen. Uit de toelichting bij hetzelfde artikel blijkt dat onder formele hulp als het gaat om ambulante hulpverlening door inzet van specialistische begeleiding wordt verstaan: specialistische begeleiding gericht op jeugdige en/of gezin waarbij het zwaartepunt ligt op het aanleren van vaardigheden en/of gedrag.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest en overweegt hiertoe het volgende. Uit het dossier blijkt dat de begrippen ‘aanleren’ en ‘aanleren en inslijten’ door elkaar worden gebruikt. Uit de brief van 12 maart 2024 van de kinderergotherapeut en de gezondheidszorgpsycholoog blijkt dat [dochter] baat heeft bij specialistische begeleiding, die haar de activiteiten stap voor stap aanleert en haar gebruik laat maken van andere zintuigen. Naast verbale instructies is inzet van hand over hand interventies en feedback tijdens de uitvoer door iemand met expertise in het aanleren van deelstappen zinvol. Daarnaast blijkt uit deze verklaring dat [dochter] specialistische begeleiding nodig heeft op sociaal-emotioneel vlak in dynamische groepen met ziende kinderen en bij opbouw van zelfvertrouwen een weerbaarheid in ontvangen van gewenste en afwijzen van ongewenste hulp. Verder blijkt uit de brief van [de persoon 3] , begeleider van [dochter] , ingediend als bijlage bij het bezwaarschrift, dat [dochter] begeleiding nodig heeft om sociale vaardigheden aan te leren, zoals het opkomen voor zichzelf, het starten en onderhouden van gesprekken en het leren omgaan met emoties grenzen. In dezelfde brief schrijft [de persoon 3] ook dat [dochter] begeleiding nodig heeft bij het aanleren van zelfstandige vaardigheden in het dagelijks leven, zoals het smeren van boterhammen, aankleden naar het weer, gebruik van bestek, hygiëne, omgaan met elektronische apparaten, veters strikken en het herkennen van afstapjes en opstapjes. Gelet op deze informatie, afkomstig van de kinderergotherapeut, de gezondheidszorgpsycholoog en de begeleider van [dochter] , is de rechtbank niet duidelijk hoe verweerder, zonder advies van een deskundige in te winnen, tot de conclusie is gekomen dat het zwaartepunt in [dochter] ’s zorg bij het aansturen en inslijten van gedrag ligt en niet bij het aanleren van vaardigheden en gedrag. Desgevraagd kon verweerder op de zitting ook niet duidelijk maken wat precies het verschil is tussen ‘aanleren’ en ‘aansturen en inslijten’. Alleen al om die reden had verweerder naar het oordeel van de rechtbank aanleiding moeten zien om in dit geval het advies van een deskundige in te winnen. Verweerder heeft dat niet gedaan in de voorbereiding van de besluitvorming.
4.5.
Gelet op het bovenstaande slaagt de beroepsgrond en komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking wegens strijdigheid met de zorgvuldigheid.
Conclusie
5. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor geen termijn, zodat verweerder de zorgvuldigheid van het onderzoek kan waarborgen.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H.W. Franssen, voorzitter, en mr. L.H. Waller en
mr. A.D. Belcheva, leden, in aanwezigheid van mr. K.M. Nannan Panday, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2024.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 1 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1477.
2.Artikel 9.1 van de Verordening op de zorg voor de jeugd Amsterdam 2021 (de Verordening).
3.Artikel 3.13 van de Verordening en de Algemene Toelichting op dit artikel.