Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Het onderzoek ter terechtzitting
2.Tenlastelegging
3.Waardering van het bewijs
stillsvan camerabeelden aan het dossier toegevoegd, waarop verdachte door de politie is herkend. Nu in het kader van de oplichting in ieder geval sprake is van één medeverdachte, kan niet worden vastgesteld dat verdachte ook de andere geldbedragen die met de pinpassen zijn opgenomen en waarvan geen beelden beschikbaar zijn, van aangeefster heeft weggenomen.
stillsis onvoldoende om daarop een herkenning te kunnen baseren, nu slechts een gedeelte van het gezicht van de persoon op de
stillsvaag in beeld is gekomen. Daarnaast hebben beide verbalisanten verklaard verdachte eerder in het echt te hebben gezien, maar kunnen deze ontmoetingen niet worden geverifieerd. Beide verbalisanten noemen tenslotte geen specifieke onderscheidende kenmerken op basis waarvan kan worden vastgesteld dat verdachte de persoon op de
stillsis.
stillsvan de camerabeelden in het dossier voldoende duidelijk en helder zijn om een gezichtsherkenning op te kunnen baseren, en ook of er voldoende gezichtskenmerken te zien zijn om een herkenning mogelijk te maken. Daarmee nauw in verband staat de vraag hoe goed de herkenner verdachte kent. Hoe beter men de verdachte (visueel) kent, hoe minder visuele informatie nodig is voor een betrouwbare herkenning. Daarbij geldt dat de visuele kennis waardevoller is als deze is ontstaan uit ontmoetingen in levenden lijve dan wanneer deze van een foto of andere beelden afkomstig is. Tevens zijn de aard, frequentie en het tijdsverloop sinds de ontmoeting(en) van belang. Een derde beoordelingselement is het aantal in aanmerking komende herkenningen, die onafhankelijk van elkaar zijn gedaan. Hoe meer dat er zijn, hoe hoger de bewijskracht. Ten slotte heeft de rechtbank nog gekeken of er feiten en omstandigheden zijn die een herkenning mogelijk zouden kunnen falsificeren of onbetrouwbaar zouden (kunnen) maken. In het geval dat er andere bewijsmiddelen dan herkenningen in het dossier aanwezig zijn die de betrokkenheid van verdachte bij het ten last gelegde kunnen ondersteunen, zijn deze - uiteraard - in de beoordeling betrokken.
stillwaarnaar [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben verwezen van voldoende kwaliteit is om een herkenning op te kunnen baseren. Ondanks het feit dat de persoon op deze
stilleen capuchon op heeft, zijn er wel onderscheidende specifieke gezichtskenmerken waarneembaar, zoals de ogen en de neus van de persoon. Vervolgens overweegt de rechtbank dat [verbalisant 1] en [verbalisant 2] elk op ambtsbelofte een eigen proces-verbaal hebben opgemaakt, zonder daarbij door elkaar te zijn beïnvloed, waardoor sprake is van twee opzichzelfstaande herkenningen van verdachte. Verder is relevant dat [verbalisant 1] verdachte drie dagen eerder tijdens een staandehouding heeft gezien en dat [verbalisant 2] verdachte kent door meerdere staande- en/of aanhoudingen. Tot slot dragen ook de specifieke gezichts- en gelaatskenmerken op basis waarvan de verbalisanten verdachte op de
stillhebben herkend bij aan de betrouwbaarheid van de herkenningen. Zo heeft [verbalisant 1] verklaard verdachte te herkennen aan zijn snorretje, ogen en de vorm van zijn mond. Verbalisant [verbalisant 2] heeft verklaard verdachte direct te hebben herkend aan het totaalbeeld van zijn kenmerken en meer specifiek aan zijn ogen, lippen, neus, wenkbrauwen en kaaklijn.
4.De bewezenverklaring
5.Het bewijs
6.De strafbaarheid van het feit
7.De strafbaarheid van verdachte
8.Geen straf of maatregel
9.Beslissing
feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezenen
spreekt verdachte daarvan vrij.
bewezen dat verdachte het onder feit 2 ten laste gelegde heeft begaan,zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
[verdachte], daarvoor strafbaar.
geen straf of maatregel wordt opgelegd.