ECLI:NL:RBAMS:2024:5256

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 juli 2024
Publicatiedatum
23 augustus 2024
Zaaknummer
737731 / HA ZA 23-720
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eigendom en verwijdering van een ventilatieschacht in burengeschil

In deze zaak vordert eiseres, die eigenaar is van een woning, de verwijdering van een ventilatieschacht die door gedaagde, haar buurman, op haar dak is geplaatst. De schacht is aangebracht ten behoeve van een dakopbouw die gedaagde in 2009 heeft gerealiseerd. Eiseres stelt dat de schacht door verticale natrekking eigendom van haar is geworden en dat zij deze mag verwijderen. Gedaagde verzet zich hiertegen en stelt dat de schacht schade aan zijn dakopbouw kan veroorzaken en dat de verwijdering niet nodig is voor natuurlijke ventilatie. De rechtbank oordeelt dat eiseres inderdaad eigenaar is van de schacht en dat zij deze mag verwijderen, omdat er geen sprake is van misbruik van recht. De rechtbank wijst de vorderingen van gedaagde in reconventie af, omdat hij onvoldoende heeft aangetoond dat de verwijdering van de schacht onredelijke schade aan zijn eigendom zal toebrengen. De rechtbank compenseert de proceskosten tussen partijen, waarbij gedaagde in de hoofdzaak in het ongelijk is gesteld. De uitspraak is gedaan op 31 juli 2024.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/737731 / HA ZA 23-720
Vonnis van 31 juli 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
gedaagde partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. G.I. Beij,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. B.J.M. Vernooij.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding tevens houdende een provisionele vordering van 28 juli 2023, met producties 1 tot en met 22;
  • de incidentele conclusie van antwoord van 20 september 2023, met producties 1 tot en met 6;
  • de conclusie van antwoord in de hoofdzaak tevens eis in reconventie van 15 november 2023, met producties 7 tot en met 14;
  • de conclusie van antwoord in reconventie van 27 december 2023, met producties 23 tot en met 26;
  • het tussenvonnis van 31 januari 2024;
  • de op 4 april 2024 door de rechtbank ontvangen producties 15 tot en met 19 van [gedaagde] ;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 21 mei 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagde] zijn buren van elkaar. [eiser] woont aan de [adres 1] en is eigenaar van deze woning. [gedaagde] woont aan de [adres 2] en is eigenaar van deze woning.
2.2.
In 2009 heeft [gedaagde] – nadat de gemeente [gemeente] (hierna: de gemeente) aan hem daarvoor een vergunning had afgegeven – een dakopbouw op zijn woning geplaatst. Op het dak van de naastgelegen woning ( [adres 1] ) stond een ventilatiepijpje. [gedaagde] heeft bij het plaatsen van de dakopbouw het ventilatiekanaal van [adres 1] verhoogd en tegen de woningscheidende wand van de dakopbouw (de buitenwand van de dakopbouw aan de zijde van [adres 1] ) een schacht geplaatst ten behoeve van dat ventilatiekanaal. De schacht bevindt zich op het dak van [adres 1] , die geen dakopbouw heeft.
2.3.
[eiser] heeft haar woning in 2016 gekocht. Kort daarna heeft zij mechanische ventilatie in haar woning laten plaatsen. De ventilatiebox is toen in het ventilatiekanaal in de schacht tegen de woningscheidende wand geplaatst.
2.4.
Vanaf april 2022 heeft [gedaagde] aan [eiser] laten weten dat hij geluidsoverlast ervaart van de mechanische ventilatie van [eiser] . [eiser] heeft de mechanische ventilatie sinds september 2022 niet meer in gebruik.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser] vordert in conventie – samengevat – dat de rechtbank bij voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
bij provisionele voorziening:
I. [eiser] machtigt tot verwijdering van de schacht;
II. [gedaagde] veroordeelt tot het gehengen, gedogen en voor zover nodig meewerken aan het verwijderen van de schacht, onder andere door voor eigen rekening en risico de woningscheidende wand van de dakopbouw te stuken en verven, alsmede daklood aan te brengen ter voorkoming van lekkages, op straffe van een dwangsom;
III. [gedaagde] veroordeelt om de woningscheidende wand van de dakopbouw 60 minuten brandwerend te maken en de opbouw conform de wettelijke eisen af te werken, op straffe van een dwangsom;
IV. indien de rechtbank [eiser] niet de machtiging verleent om de schacht te verwijderen, [gedaagde] veroordeelt om de woningscheidende wand van de dakopbouw aan de zijde van [adres 1] 60 minuten brandwerend te maken, er zorg voor te dragen dat de zijwanden van de schacht voor zijn rekening en risico verwijderd worden, teneinde ook daar de woningscheidende wand brandwerend te maken, om vervolgens de zijwanden voor zijn rekening en risico weer terug te plaatsen en voorts de schacht aan elke zijde 60 minuten brandwerend te maken, op straffe van een dwangsom;
V. [gedaagde] veroordeelt in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente en nakosten;
in de hoofdzaak:
VI. voor recht te verklaren dat [eiser] door verticale natrekking eigenaar c.q. erfpachter is van de schacht;
VII. voor recht te verklaren dat [eiser] privaatrechtelijk bevoegd is om te beslissen om de schacht te verwijderen;
voorwaardelijk:
indien deze vorderingen in het incident niet zijn toegewezen dan wel indien de rechtbank van oordeel is dat deze vorderingen ook in de hoofdzaak toegewezen moeten worden, VIII, IX en X, die gelijkluidend zijn aan vorderingen II, III en IV in het incident;
onvoorwaardelijk:
XI. [gedaagde] veroordeelt in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente en nakosten.
3.2.
[eiser] legt aan haar vorderingen onder I, II, VI, VII en VIII ten grondslag dat zij door verticale natrekking eigenaar is van de schacht, dan wel dat sprake is van onrechtmatige overbouw. Aan haar vorderingen onder III, IV, IX en X legt [eiser] ten grondslag dat [gedaagde] een onrechtmatige daad heeft gepleegd door de woningscheidende wand niet conform de eisen van de vergunning voor de dakopbouw 60 minuten brandwerend te maken.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagde] vordert in reconventie – samengevat – dat de rechtbank bij voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. Primair: [eiser] veroordeelt tot verwijdering van de ventilator uit de schacht op straffe van een dwangsom;
Subsidiair: bepaalt dat de ventilator op grond van een door de rechtbank te benoemen onafhankelijke deskundige uit te brengen advies voor rekening van [eiser] op zodanige wijze wordt verankerd dat deze geen waarneembaar trillen en/of geluid in de woning van [gedaagde] veroorzaakt, op straffe van een dwangsom;
II. Primair: [eiser] veroordeelt om de schacht weer terug te brengen in de oorspronkelijke toestand voordat de ventilator was aangebracht, op straffe van een dwangsom;
Subsidiair: [eiser] veroordeelt tot betaling van een vergoeding van € 12.559,80 in verband met het herstel van de schade aan de schacht;
III. [eiser] veroordeelt tot betaling van € 900,- voor de kosten gemaakt ten behoeve van het expertiserapport;
IV. [eiser] veroordeelt in de kosten van deze procedure in reconventie.
3.6.
[gedaagde] legt aan zijn vorderingen in reconventie – samengevat – ten grondslag dat [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld door de ventilator in de schacht te plaatsen. Volgens [gedaagde] veroorzaakt de ventilator geluidsoverlast en is de schacht beschadigd door de plaatsing van de ventilator.
3.7.
[eiser] voert verweer.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
De rechtbank zal eerst de vorderingen van [eiser] in de hoofdzaak beoordelen en vervolgens bepalen of [eiser] nog belang heeft bij haar incidentele vorderingen.
in de hoofdzaak
Is [eiser] eigenaar van de schacht?
4.2.
Artikel 5:20 lid 1, aanhef en onder e, BW bepaalt dat de eigendom van de grond in beginsel de gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd omvat (de zogenoemde verticale natrekking), voor zover deze geen bestanddeel zijn van een andere onroerende zaak. De schacht is op het dak van de woning van [eiser] geplaatst en daarmee duurzaam verbonden. In de schacht bevindt zich het ventilatiekanaal van de woning van [eiser] . Gesteld noch gebleken is dat de schacht een bestanddeel is van de woning van [gedaagde] . Daarom moet het ervoor gehouden worden dat de schacht eigendom is van [eiser] .
4.3.
De onder VI. gevorderde verklaring voor recht is daarom toewijsbaar, met dien verstande dat de rechtbank voor recht zal verklaren dat [eiser] door verticale natrekking eigenaar is van de schacht. Dat zij geen belang heeft bij die verklaring voor recht, zoals [gedaagde] heeft aangevoerd, volgt de rechtbank niet. Het is immers juist van belang om in dit burengeschil de eigendomsverhoudingen over en weer vast te stellen.
Mag [eiser] de schacht verwijderen?
4.4.
Eigendom is het meest omvattende recht dat een persoon op een zaak kan hebben (artikel 5:1 lid 1 BW). [eiser] mag daarom in beginsel over de schacht beschikken zoals zij dat wil. Zij mag dus in beginsel ook de schacht verwijderen. Zij mag dat echter niet doen als zij haar bevoegdheid misbruikt. Een zodanig misbruik doet zich onder meer voor in het geval zij, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen haar belang bij de uitoefening van haar bevoegdheid om de schacht te verwijderen en het belang van [gedaagde] dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening kan komen (artikel 3:13 lid 2 BW). De stelplicht en bewijslast van de omstandigheden waaruit zou volgen dat [eiser] haar bevoegdheid misbruikt, rusten op [gedaagde] .
4.5.
[eiser] wil de schacht verwijderen om natuurlijke ventilatie met een kort ventilatiepijpje te realiseren. [eiser] heeft ter zitting toegelicht dat natuurlijke ventilatie bij behoud van de schacht onvoldoende kwaliteit heeft omdat de ventilatiepijp daarvoor te lang is.
4.6.
[gedaagde] stelt dat verwijdering van de schacht niet nodig is om natuurlijke ventilatie te realiseren. Verder beroept [gedaagde] zich op de voorwaarden in de aan hem verleende vergunning uit 2009 en op de welstandsnota ‘De schoonheid van [gemeente] ’ (hierna: de welstandsnota). Aan [gedaagde] is in de vergunning de verplichting opgelegd om het ventilatiekanaal naast de dakopbouw te verhogen. Volgens [gedaagde] is het op zich niet in strijd met de welstandsnota om de schacht te verwijderen, maar wel als [eiser] vervolgens een losse ventilatiepijp op haar dak plaatst voor natuurlijke ventilatie. [gedaagde] vreest dat de gemeente hem in dat geval aanspreekt omdat de situatie dan niet meer voldoet aan de vergunning. Daarnaast vreest [gedaagde] dat de verwijdering van de schacht tot forse schade aan zijn dakopbouw leidt.
4.7.
De argumenten die [gedaagde] aanvoert overtuigen de rechtbank niet dat [eiser] misbruik maakt van haar bevoegdheid om de schacht te verwijderen. [eiser] heeft toegelicht dat zij geen mechanische ventilatie meer wil om van dit burengeschil af te komen. Zij heeft ook voldoende toegelicht dat natuurlijke ventilatie met een ventilatiekanaal van drie meter minder effectief is, zodat natuurlijke ventilatie met een kort ventilatiepijpje de voorkeur heeft boven het lange ventilatiekanaal in de schacht. De vereisten in de vergunning zien op de publiekrechtelijke verhouding tussen [gedaagde] en de gemeente. Die doen niet zonder meer af aan de privaatrechtelijke bevoegdheid van [eiser] als eigenaar van haar woning (en de schacht). Bovendien is onvoldoende gebleken dat verwijdering van de schacht door de gemeente niet zou worden toegestaan als daarna een kort ventilatiepijpje wordt teruggeplaatst. Beide partijen hebben hierover contact gezocht met de gemeente. De antwoorden van de gemeente zijn niet eenduidig. Het valt echter niet in te zien waarom de gemeente niet [eiser] , maar [gedaagde] zal aanspreken voor een handeling van [eiser] aan haar eigendom.
4.8.
[gedaagde] heeft ook niet met stukken onderbouwd tot welke concrete schade aan zijn dakopbouw de verwijdering van de schacht zal kunnen leiden. Verwijdering van het kanaal zal betekenen dat de woningscheidende wand opnieuw zal moeten worden afgewerkt op de plek waar nu het kanaal tegen die wand is gebouwd. Dat is echter een gevolg van het feit dat [gedaagde] de wand op die plek niet als buitenwand heeft afgewerkt en de schacht op het dak van [eiser] heeft geplaatst. Dat de kosten van het afwerken dusdanig hoog zijn, dat het onevenredig zou zijn om de schacht te verwijderen, is niet gebleken. De offerte van € 12.559,80 die [gedaagde] heeft overgelegd ziet namelijk op werkzaamheden voor het terugbrengen van de schacht in de oorspronkelijke toestand zoals die was voordat de ventilatiebox in de schacht was geplaatst. Het is aannemelijk dat de kosten van enkel het afwerken van de woningscheidende wand beduidend lager zullen zijn.
4.9.
Het voorgaande brengt mee dat niet is gebleken van een onevenredigheid tussen de belangen van partijen waardoor [eiser] niet in redelijkheid tot verwijdering van de schacht zou kunnen komen. De rechtbank zal daarom de onder VII. gevorderde verklaring voor recht toewijzen, inhoudende dat [eiser] privaatrechtelijk bevoegd is om te beslissen om de schacht op het dak van haar woning te verwijderen.
Meewerken aan verwijdering schacht en afwerking woningscheidende wand na verwijdering schacht
4.10.
[eiser] vordert tevens dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot het gehengen, gedogen en voor zover nodig meewerken aan het verwijderen van de schacht, onder andere door voor eigen rekening en risico de woningscheidende wand te stuken en verven, alsmede daklood aan te brengen ter voorkoming van lekkages, op straffe van een dwangsom.
4.11.
De woningscheidende muur van de dakopbouw van [gedaagde] is op de plek waar de schacht is aangebracht niet gestuukt en ook niet geverfd, maar bekleed met dampopenfolie. Volgens [eiser] moet dit deel van de woningscheidende muur, om lekkages te voorkomen, na verwijdering van de schacht worden gestuukt en geverfd en moet er tevens daklood worden geplaatst. [eiser] vindt het redelijk dat zij de kosten van de verwijdering van de schacht betaalt en dat [gedaagde] vervolgens op zijn kosten moet zorgdragen voor de hiervoor genoemde afwerking, aangezien hij ervoor heeft gekozen dit deel van de woningscheidende wand niet eerder af te werken. [gedaagde] voert aan dat de verwijdering van de schacht in het belang van [eiser] is en dat zij daarom op haar kosten ook zorg moet dragen voor de afwerking.
4.12.
Uit de stellingen van [eiser] kan niet worden afgeleid wat de juridische grondslag is om [gedaagde] te verplichten de kosten van het afwerken van de woningscheidende wand na verwijdering van de schacht voor zijn rekening te nemen. Voor zover zij deze vordering heeft gegrond op onrechtmatige daad, erin bestaand dat een onafgewerkte wand mogelijk tot lekkage zal leiden, is de rechtbank van oordeel dat het enkele feit dat de wand na verwijdering van de schacht niet is afgewerkt, geen onrechtmatige daad oplevert die aan [gedaagde] kan worden toegerekend. De reden dat de afwerking nodig is, is immers dat [eiser] de schacht verwijdert. Dat dit deel van de woningscheidende wand niet eerder is gestuukt en geverfd, is in dit kader niet relevant. Op die plek bevindt zich immers al sinds de bouw van de dakopbouw in 2009 een schacht, die aan de buitenzijde gewoon was afgewerkt.
4.13.
Op grond van het voorgaande zal de rechtbank de vordering onder VIII. alleen toewijzen voor zover deze ziet op het gehengen, gedogen en voor zover nodig meewerken aan het verwijderen van de schacht door [gedaagde] . Voor het verbinden van een dwangsom aan de veroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding. [eiser] heeft namelijk niet gesteld - en dus ook niet toegelicht - dat te verwachten is dat [gedaagde] geen uitvoering zal geven aan deze veroordeling.
4.14.
De rechtbank zal [gedaagde] echter, gelet op het voorgaande, niet veroordelen tot het voor zijn rekening en risico stuken en verven van de woningscheidende wand en ook niet tot het aanbrengen van daklood. De vraag is dan hoe en door wie de wand na verwijdering van de schacht dan wel moet worden afgewerkt. Dát de wand na verwijdering van de schacht moet worden afgewerkt, staat niet ter discussie. [gedaagde] heeft op de zitting ook gezegd dat de kosten van die afwerking voor rekening van [eiser] moeten komen. Het ligt naar het oordeel van de rechtbank inderdaad voor de hand dat [eiser] de afwerking van de woningscheidende wand ter plaatse van de schacht voor haar rekening zal nemen. Zij wil immers dat de schacht verwijderd wordt en zij wil de werkzaamheden tot verwijdering van de schacht ook zelf laten uitvoeren. De rechtbank kan haar daartoe echter niet veroordelen, aangezien [gedaagde] daartoe geen vordering heeft ingesteld. Daartegenover staat dat de rechtbank [gedaagde] ook niet kan veroordelen om te gedogen dat [eiser] de wand ter plaatse van de schacht afwerkt, omdat de vordering van [eiser] daarop niet ziet. Dat betekent dat partijen dit onderdeel van het geschil alsnog in gezamenlijk overleg zullen moeten oplossen.
Brandveiligheid van de woningscheidende wand
4.15.
[eiser] stelt dat de woningscheidende wand niet 60 minuten brandwerend is, terwijl dit wel zou moeten volgens de eisen van het Bouwbesluit 2003 en de vergunning voor de dakopbouw. Het in stand laten van deze met het Bouwbesluit strijdige situatie is volgens [eiser] onrechtmatig in de zin van artikel 6:162 BW. [eiser] onderbouwt haar stelling met een rapport van bureau Tekenis van 24 juli 2023 en een e-mail van de gemeente aan [gedaagde] van 21 augustus 2023.
4.16.
[gedaagde] betwist dat de woningscheidende wand niet aan de geldende brandveiligheidseisen voldoet en verwijst onder andere naar een rapport van Keuringsdienst voor Wonen van 30 oktober 2023. Volgens [gedaagde] is de dakopbouw aan de binnenzijde uitgevoerd met een brandwerende gipsplaat met een wbdbo van 60 minuten.
4.17.
In het rapport van bureau Tekenis van 24 juli 2023 staat, voor zover relevant:
“Op de vergunningstekening wordt gesproken van een rookgasafvoerkanaal met een wbdbo van 60 minuten.
De brandwerendheid moet in dit geval bekeken worden vanuit de binnenzijde van het kanaal. Uit de foto’s van de (overbodige) schacht blijkt dat geenszins is voldaan aan de brandveiligheidseisen. Het is zelfs zo dat vanuit het ventilatiekanaal van [adres 1] nagenoeg geen brandwerendheid is naar de woning van [adres 2] omdat er geen brandwerende bekleding is aangebracht. (…)
Er is niet volgens vergunning gebouwd en niet conform het Bouwbesluit, cq de wettelijke regelgeving.”
4.18.
In de e-mail van 21 augustus 2023 van de gemeente staat, voor zover relevant:
“Uit de door u bijgesloten foto’s isnietop te maken of de lichte scheidingsconstructie (de buitenwand van de dakopbouw) als het kanaal voldoet aan vorenstaande eisen!”
4.19.
Uit deze stukken volgt dus niet dat de woningscheidende wand niet voldoet aan de geldende brandveiligheidseisen. Uit het rapport van Tekenis kan slechts de conclusie worden getrokken dat de binnenkant van de schacht naar het oordeel van Tekenis niet aan de brandveiligheidseisen voldoet. De schacht zal echter worden verwijderd. Het gaat erom of de woningscheidende muur zelf (na verwijdering van de schacht) voldoende brandwerend is. Daarover zegt Tekenis niets. Ook uit de e-mail van de gemeente van 21 augustus 2023 blijkt niet dat de woningscheidende wand niet aan de geldende brandveiligheidseisen voldoet. De gemeente schrijft slechts dat op basis van de bijgesloten foto’s niet is op te maken of aan deze eisen wordt voldaan.
4.20.
Uit het voorgaande volgt dat [eiser] haar stelling dat de woningscheidende wand niet voldoet aan de brandveiligheidseisen, mede gelet op de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] , onvoldoende heeft onderbouwd. Aan bewijslevering wordt daarom niet toegekomen. De vordering van [eiser] onder IX, inhoudende dat [gedaagde] moet worden veroordeeld tot het brandwerend afwerken van de gehele woningscheidende wand, zal daarom worden afgewezen.
4.21.
Aan de voorwaardelijke vordering onder X, voor het geval de rechtbank [eiser] niet de machtiging verleent om de schacht te verwijderen, wordt niet toegekomen.
in het incident
4.22.
Gelet op de overwegingen en de uitkomst in de hoofdzaak heeft [eiser] geen belang meer bij haar incidentele vorderingen. Deze zullen daarom worden afgewezen.
in reconventie
4.23.
De uitkomst in de hoofdzaak in conventie, namelijk dat [eiser] de schacht mag verwijderen en [gedaagde] wordt veroordeeld tot het gehengen en gedogen daarvan, heeft tot gevolg dat de vorderingen van [gedaagde] in reconventie worden afgewezen.
proceskosten
4.19.
[gedaagde] is in de hoofdzaak in conventie grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] in de hoofdzaak in conventie worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
133,95
- griffierecht
314,00
- salaris advocaat
1.228,00
(2 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.853,95
4.20.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten in de hoofdzaak in conventie wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
4.21.
Aangezien enerzijds [eiser] in het incident in conventie in het ongelijk is gesteld en anderzijds [gedaagde] in reconventie in het ongelijk is gesteld, zal de rechtbank de proceskosten in het incident in conventie en de proceskosten in reconventie tussen partijen compenseren, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
in het incident
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
in de hoofdzaak
5.3.
verklaart voor recht dat [eiser] door verticale natrekking eigenaar is van de schacht;
5.4.
verklaart voor recht dat [eiser] privaatrechtelijk bevoegd is om te beslissen om de schacht te verwijderen,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] om te gehengen en gedogen dat de schacht wordt verwijderd en voor zover nodig zijn medewerking zal verlenen bij het verwijderen van de schacht,
5.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.853,95, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.7.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.8.
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.10.
wijst de vorderingen af,
5.11.
compenseert de proceskosten tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Rodriguez Galvis en in het openbaar uitgesproken door mr. H.J. Schaberg op 31 juli 2024.