Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.[gedaagde 1] ,
[gedaagde 2],
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, betreft het een kort geding tussen een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, aangeduid als [eiser] B.V., en [gedaagde 1]. De procedure is gestart naar aanleiding van een geschil over de uitvoering van herstelwerkzaamheden aan een woning, die voortvloeien uit een eerder scheidsrechterlijk vonnis. De partijen hebben op 5 juni 2018 een aannemingsovereenkomst gesloten voor de bouw van een woning. Na oplevering op 27 maart 2020 heeft [gedaagde 1] klachten geuit over lekkage en een onaangename geur in de woning. Na een arbitrageprocedure is [eiser] veroordeeld tot herstel van de gebreken binnen een termijn van zes maanden, met een dwangsom van € 500 per dag bij niet-naleving. In het kort geding vordert [eiser] een vermindering van de dwangsom, stellende dat het door de weersomstandigheden onmogelijk was om de werkzaamheden tijdig uit te voeren. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat [eiser] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het noodzakelijk was om vijf aaneengesloten droge dagen te hebben voor de herstelwerkzaamheden. De rechter concludeert dat [eiser] eerder had kunnen beginnen met de werkzaamheden en dat de gevraagde voorziening wordt geweigerd. Tevens wordt [eiser] veroordeeld in de proceskosten van het geding.