Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.[gedaagde 1] ,
[gedaagde 2],
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, betreft het een kort geding waarin [eiseres] B.V. een vordering heeft ingesteld tegen [gedaagde 1] met betrekking tot de opgelegde dwangsommen na een scheidsrechterlijk vonnis. De achtergrond van het geschil ligt in een aannemingsovereenkomst die op 5 juni 2018 is gesloten voor de bouw van een woning. Na oplevering op 24 maart 2020 heeft [gedaagde 1] klachten geuit over lekkages en een onaangename geur in de woning. Dit leidde tot een procedure bij de Raad van Arbitrage in Bouwgeschillen, waar [eiseres] werd veroordeeld tot herstel van de gebreken binnen zes maanden, op straffe van een dwangsom van € 500 per dag, met een maximum van € 25.000.
Na het scheidsrechterlijk vonnis heeft [gedaagde 1] geconstateerd dat [eiseres] niet aan de herstelverplichtingen voldeed en dwangsommen verbeurde. [eiseres] heeft in het kort geding gevorderd de dwangsom te verminderen, stellende dat het door de weersomstandigheden onmogelijk was om de herstelwerkzaamheden uit te voeren. [gedaagde 1] heeft verweer gevoerd en betwist dat er sprake was van onmogelijkheid om de werkzaamheden uit te voeren. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat [eiseres] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het noodzakelijk was dat het vijf aaneengesloten dagen droog moest zijn om de herstelwerkzaamheden uit te voeren. De vordering van [eiseres] is afgewezen en zij is veroordeeld in de proceskosten.