ECLI:NL:RBAMS:2024:5226

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 augustus 2024
Publicatiedatum
22 augustus 2024
Zaaknummer
13/165446-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op grond van artikel 12 OLW in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

Op 15 augustus 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de weigering van overlevering op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). De zaak betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de District Court in Kielce, Polen, op 29 februari 2024. De opgeëiste persoon, geboren in 1989 in Polen en momenteel gedetineerd, heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de straf waarvoor de overlevering wordt verzocht aanvankelijk voorwaardelijk was opgelegd, maar later tenuitvoergelegd. Er was onduidelijkheid over de reden van deze tenuitvoerlegging, en of deze verband hield met een nieuwe veroordeling voor een nieuw strafbaar feit. Dit leidde tot vragen over de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon.

Tijdens de zittingen op 17 juli en 8 augustus 2024 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en vragen gesteld aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de zittingen die leidden tot de veroordeling en dat er geen bewijs was dat zijn verdedigingsrechten adequaat waren gewaarborgd. De officier van justitie stelde dat de informatie voldoende was om af te zien van de weigering, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende duidelijkheid was over de tenuitvoerlegging van de straf en de omstandigheden rondom de veroordeling.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering te weigeren op grond van artikel 12 OLW, omdat niet kon worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten naar behoren had kunnen uitoefenen. De overleveringsdetentie is met ingang van 8 augustus 2024 opgeheven. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/165446-24
Datum uitspraak: 15 augustus 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 18 mei 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1] Dit EAB is uitgevaardigd op 29 februari 2024 door
the District Court in Kielce(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats] (Polen),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
nu gedetineerd in de [detentieplaats] ),
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De eerste behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 17 juli 2024. Deze behandeling heeft geresulteerd in een tussenuitspraak van 24 juli 2024. [2] In deze tussenuitspraak heeft de rechtbank het onderzoek heropend en vragen geformuleerd aan de uitvaardigende justitiële autoriteit in verband met het bepaalde in artikel 12 OLW.
De behandeling van het EAB is vervolgens voortgezet op de zitting van
8 augustus 2024, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. P.M. Langereis, advocaat in Zoetermeer, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering reeds op 17 juli 2024 met 30 dagen verlengd. [3] Op 17 juli 2024 heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting ook de gevangenhouding bevolen.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting op 8 augustus 2024 heeft de rechtbank met ingang van diezelfde dag de opheffing van de overleveringsdetentie bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak 24 juli 2024

Hetgeen in de eerdergenoemde tussenuitspraak van 24 juli 2024 onder 3 tot en met 5 is opgenomen dient hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Inleiding
De rechtbank stelt vast dat de in de tussenuitspraak onder 3.1 geformuleerde vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit inmiddels op 30 juli 2024 zijn beantwoord. In het antwoord herhaalt de uitvaardigende justitiële autoriteit dat de opgeëiste persoon niet is verschenen op het proces dat tot het in het EAB genoemde vonnis heeft geleid en is informatie verstrekt over de wijze waarop de opgeëiste persoon op de hoogte is gesteld van het plaatsvinden van dit proces.
In het antwoord is verder vermeld dat de aan de opgeëiste persoon bij het vonnis van
5 april 2022 opgelegde straf bij een beslissing van 8 december 2022 van
the Regional Court in Kielcetenuitvoer is gelegd. Deze beslissing is op 6 januari 2023, na het uitblijven van bezwaar van de opgeëiste persoon, onherroepelijk geworden. Bij de zitting waarop de beslissing is genomen was de opgeëiste persoon volgens de verstrekte informatie evenmin aanwezig. Vermeld is dat een op het door de opgeëiste persoon opgegeven adres aangeboden oproep voor deze zitting tot twee keer toe niet in ontvangst is genomen, terwijl aan de opgeëiste persoon op 20 augustus 2021 wel een zogeheten adresinstructie was gegeven.
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat met de betreffende informatie niet kan worden vastgesteld dat aan de vereisten van artikel 12 OLW is voldaan. De raadsvrouw heeft de rechtbank er onder meer op gewezen dat de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten ten aanzien van de tenuitvoerleggingsbeslissing niet heeft kunnen uitoefenen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden afgezien van weigering op grond van artikel 12 OLW, nu uit de gegeven informatie blijkt dat ook ten aanzien van de tweede beslissing sprake is geweest van een adresinstructie.
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 30 juli 2024 blijkt dat er op 8 december 2022 is besloten om de bij het vonnis van 5 april 2022 opgelegde straf ten uitvoer te leggen. De rechtbank begrijpt hieruit, dat de straf bij vonnis van 5 april 2022 aanvankelijk voorwaardelijk was opgelegd. Uit de informatie volgt niet wat de reden is geweest voor de tenuitvoerlegging van de straf.
De rechtbank stelt vast dat de beslissing tot tenuitvoerlegging zelf geen beslissing is waarbij de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straf is gewijzigd. Deze beslissing valt daarom op zichzelf niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW. [4] Mocht de beslissing tot het alsnog tenuitvoerleggen van de opgelegde straf echter gelegen zijn in een veroordeling voor een nieuw strafbaar feit, dan moet de procedure die tot deze nieuwe veroordeling heeft geleid wel onderworpen worden aan de toets van artikel 12 OLW. [5]
In dit geval volgt uit de verstrekte informatie niet wat de reden is geweest voor de tenuitvoerlegging van de straf. Ook is niet bekend in het kader van welke procedure de in de aanvullende informatie genoemde adresinstructie van 20 augustus 2021 is gegeven en wat de reikwijdte van die instructie is geweest. Daarmee is niet vast te stellen dat de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten naar behoren heeft kunnen uitoefenen. Ook kan niet worden vastgesteld dat er redenen zijn om af te zien van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW. Gelet op de beslistermijn in deze procedure ziet de rechtbank geen ruimte meer voor het stellen van aanvullende vragen op dit punt. De rechtbank zal dan ook de overlevering weigeren.

5.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 285, 300 en 304 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 en 12 OLW.

7.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court in Kielce(Polen).
STELT VASTdat de overleveringsdetentie reeds met ingang van 8 augustus 2024 is opgeheven.
Deze uitspraak is gedaan door:
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. A.R.P.J. Davids en A.K. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 15 augustus 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
3.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
4.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (
5.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (