ECLI:NL:RBAMS:2024:5221

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 augustus 2024
Publicatiedatum
22 augustus 2024
Zaaknummer
13/216579-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het van de vrijheid beroven en het meermalen mishandelen van een ex-partner met gevangenisstraf en contactverbod

Op 22 augustus 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het wederrechtelijk van de vrijheid beroven en meermalen mishandelen van zijn ex-partner. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 10 augustus 2021 in Amsterdam zijn ex-partner, aangeduid als [aangeefster], heeft gedwongen om in zijn auto te stappen, terwijl hun driejarige dochter aanwezig was. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster consistent en gedetailleerd waren, en dat er voldoende bewijs was dat de verdachte haar vrijheid heeft ontnomen. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling in de periode van 23 november 2020 tot en met 22 mei 2021, waarbij de aangeefster letsel heeft opgelopen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 40 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en een contactverbod met de aangeefster. Daarnaast is er een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, waarbij de rechtbank de immateriële schadevergoeding heeft vastgesteld op € 1.000,00, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 10 augustus 2021.

Uitspraak

Vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/216579-21
Datum uitspraak: 22 augustus 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
wonende op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 augustus 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.R. Paardekooper, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. B. Temeltasch, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij
feit 1:
op 10 augustus 2021 te Amsterdam [aangeefster] wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd,
en
feit 2:
in de periode van 23 november 2020 tot en met 22 mei 2021 te Amsterdam [aangeefster] meermalen heeft mishandeld.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat bewezen kan worden dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [aangeefster] .
Ook vindt de officier van justitie dat bewezen kan worden dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de mishandeling zoals ten laste gelegd in feit 2 onder het eerste en tweede gedachtestreepje, de mishandelingen respectievelijk in november 2020 en februari 2021.
Ten aanzien van het derde gedachtestreepje van feit 2, de mishandeling in mei 2021, vindt de officier van justitie dat verdachte partieel moet worden vrijgesproken. Uit het dossier kan onvoldoende worden vastgesteld dat verdachte zich hieraan schuldig heeft gemaakt.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat verdachte aangeefster van haar vrijheid heeft beroofd en dat hij daarom van feit 1 moet worden vrijgesproken.
Ook vindt de raadsman dat verdachte partieel moet worden vrijgesproken van de mishandelingen zoals ten laste gelegd in feit 2 onder het eerste en derde gedachte streepje. Uit het dossier kan onvoldoende worden vastgesteld dat verdachte zich hieraan schuldig heeft gemaakt.
Ten aanzien van het tweede gedachtestreepje van feit 2 vindt de raadsman dat verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt en dat hij daarom ten aanzien van dat deel van de tenlastelegging moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank is van oordeel dat het feit bewezen kan worden en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank ziet geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster. Aangeefster heeft uitgebreid, consistent en gedetailleerd verklaard en haar verklaring vindt op belangrijke onderdelen steun in het dossier. De verklaring van verdachte komt op meerdere punten overeen met haar verklaring, alleen heeft verdachte uitdrukkelijk betwist dat hij aangeefster op enige wijze zou hebben gedwongen of geweld tegen haar zou hebben gebruikt. In zijn optiek was er sprake van een gewone ontmoeting, waarbij hij aangeefster heeft voorgesteld naar Rotterdam te gaan. De rechtbank volgt verdachte hierin niet en ziet in het dossier voldoende aanknopingspunten dat aangeefster niet vrijwillig met verdachte in de auto is gestapt en de vrijheidsberoving bewezen te achten, zoals ten laste gelegd.
Zo heeft aangeefster verklaard dat verdachte haar opwachtte bij haar auto, zij hevig schrok toen zij verdachte zag staan en wilde wegrennen. Omdat de dochter van aangeefster nog in de auto was is zij direct teruggekomen, uit angst voor wat er met haar dochter zou gebeuren. Vervolgens heeft verdachte haar gedwongen plaats te nemen in de auto en zijn zij gaan rijden. Ondertussen heeft aangeefster telefonisch contact opgenomen met een vriendin, [getuige] . Getuige [getuige] heeft verklaard dat aangeefster haar in paniek opbelde omdat haar ex-partner – verdachte – haar opwachtte in de parkeergarage en gedwongen heeft met haar mee te gaan. Naar aanleiding van dit telefoongesprek zag [getuige] aanleiding om de politie te bellen.
Door de politie is gebeld naar het telefoonnummer van aangeefster. De verbalisant hoorde aangeefster zacht praten met trillende stem. Zij verklaarde dat zij met haar ex was, bij een Albert Heijn aan [straatnaam] . De politie is vervolgens ter plaatse gekomen en heeft verdachte aangehouden. De verbalisanten zagen dat aangeefster heftig geëmotioneerd was en hoorden haar verklaren dat verdachte haar had bedreigd en gedwongen om mee te gaan.
Dat aangeefster angstig was wordt bovendien ondersteund door de verklaring van verdachte zelf die ter terechtzitting heeft verklaard gezien te hebben dat de aangeefster angstig was toen zij hem zag bij de auto. Ook bij de rechter-commissaris heeft verdachte op 13 augustus 2021 verklaard dat aangeefster hem zag en dat zij vervolgens schrok. In hetzelfde verhoor verklaarde verdachte dat hij tegen aangeefster zei: “wij stappen in de auto” en “wij gaan naar Rotterdam”.
Deze woorden die verdachte zelf zegt te hebben gebruikt, sluiten nauw aan bij de bewoordingen die hij volgens aangeefster zou hebben gebruikt (“get in the fucking car”) en hebben naar het oordeel van de rechtbank onmiskenbaar een dwingende teneur. Dit klemt te meer, nu het jonge kind van aangeefster in de auto zat, wat haar zoals zij zelf ook heeft verklaard, in een lastige en angstige positie bracht. Gelet op dit alles volgt de rechtbank de verklaringen van aangeefster dat zij niet vrijwillig met verdachte is meegegaan en dat hij haar heeft gedwongen en ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan haar verklaring over de precieze toedracht, zoals opgenomen in de tenlastelegging. De rechtbank neemt haar verklaring dan ook als uitgangspunt voor de bewezenverklaring.
3.3.2.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandelingen zoals ten laste gelegd in het eerste en tweede gedachtestreepje: de mishandeling van november 2020 en de mishandeling van februari 2021. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit de aangifte volgt dat verdachte aangeefster in november 2020 tegen het hoofd zou hebben geslagen met een telefoon. Het dossier bevat ongedateerde foto’s van letsel en daarnaast een proces-verbaal van bevindingen van 11 augustus 2021 waarin een mutatie van de politie van 24 november 2020 is toegelicht. Verbalisanten ter plaatse horen van aangeefster dat zij een aantal uur daarvoor (omstreeks 23:00 uur) is mishandeld door haar ex [verdachte] . Verbalisanten zien een blauwe plek en een zwelling bij het oog. Aangeefster verklaart dat zij al enige tijd uit elkaar zijn, maar dat verdachte daar niets van wil weten. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank deze mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
Voorts heeft aangeefster verklaard in februari 2021 tegen het gezicht te zijn geslagen door verdachte. Er zou ruzie zijn geweest tussen aangeefster en verdachte. Verdachte heeft hierover verklaard dat er ruzie was tussen aangeefster en [persoon] , met wie verdachte en aangeefster samen woonden en een driehoeksrelatie hadden, volgens de verklaring van verdachte en [persoon] . Verdachte moest tussen beide komen en heeft ter zitting verklaard dat hij daarbij de twee vrouwen met zijn ellebogen uit elkaar heeft gehouden en dat daardoor het letsel van aangeefster zou zijn ontstaan. Aangeefster zou tegen zijn elleboog zijn aangelopen. Bij de rechter-commissaris heeft verdachte op 13 augustus 2021 verklaard dat hij aangeefster en [persoon] allebei een klap zou hebben gegeven.
Getuige [persoon] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat verdachte aangeefster de slaapkamer uit heeft geleid door haar weg te trekken met zijn armen om haar middel. Zij hoorde aangeefster vervolgens vloeken en enige tijd later kwam aangeefster terug in de slaapkamer. [persoon] heeft toen gezien dat aangeefster een kras/schram op haar gezicht/wang had, maar heeft niet gezien hoe die kras/schram is ontstaan. Die kras was er nog niet voordat aangeefster en verdachte de ruimte verlieten. De rechtbank stelt vast dat de verklaring van verdachte niet overeenkomt met de verklaringen van zowel [persoon] als aangeefster. Dat aangeefster door verdachte is geslagen, wordt naar het oordeel van de rechtbank ondersteund door de verklaring van [persoon] en de eigen verklaring van verdachte bij de rechter-commissaris. Dat sprake was van een noodweersituatie waartegen verdachte zich moest en mocht verdedigen is op basis van het voorgaande niet aannemelijk geworden. De rechtbank verwerpt dan ook dat verweer en acht bewezen de mishandeling van aangeefster in februari 2021. Dat zij daarbij haar neus heeft gebroken zoals in de tenlastelegging is opgenomen, kan niet worden vastgesteld, zoals ook blijkt uit de eigen, latere, verklaring van aangeefster zelf. Van dit gedeelte van de tenlastelegging zal verdachte worden vrijgesproken.
Verdachte zal ook worden vrijgesproken van de mishandeling in mei 2021 zoals die is ten laste gelegd volgens het derde gedachtestreepje. Het dossier bevat daarvoor onvoldoende aanknopingspunten. Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat aangeefster niet kan worden aangemerkt als de levensgezel van verdachte, zodat hij ook van dat gedeelte van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
feit 1
op 10 augustus 2021 te Amsterdam opzettelijk [aangeefster] in haar auto wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd door
- die [aangeefster] bij haar auto op te wachten en
- ( dreigend) tegen die [aangeefster] te zeggen: “get in de fucking car”, althans woorden
van gelijke aard of strekking en
- de (3-jarige) dochter van die [aangeefster] achter in de auto te laten plaatsnemen en
- die [aangeefster] tijdens de autorit te bedreigen/te melden dat hij die [aangeefster] met
niemand anders zou laten zijn, althans woorden van gelijke aard of strekking en
- tegen die [aangeefster] te zeggen dat ze naar Rotterdam moest rijden , althans woorden
van gelijke aard of strekking en
- tegen die [aangeefster] te zeggen dat haar dochter niet naar de opvang zou gaan en zij
niet naar werk, althans woorden van gelijke aard of strekking en
- ( toen ze bij de kinderopvang waren) tegen die die [aangeefster] te schreeuwen: “you are playing games with me”, althans woorden van gelijke aard of strekking en/of
- de telefoon van die [aangeefster] af te pakken en
- tegen die [aangeefster] te roepen dat hij honger had en dat ze naar Albert Heijn
moest rijden om eten te halen en
- ( met kracht) aan de haren van die [aangeefster] te trekken;
feit 2
op tijdstippen gelegen in de periode van 23 november 2020 tot en met 22 mei 2021 te Amsterdam en/of te Rotterdam [aangeefster] heeft mishandeld door
- in november 2020 die [aangeefster] met kracht met haar telefoon tegen het oog of tegen gezicht te slaan en
- in februari 2021 die [aangeefster] tegen het gezicht te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, waarvan 40 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft verzocht bij het opleggen van een straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De redelijke termijn is verstreken en zijn leven is inmiddels veranderd. Verdachte is getrouwd en wil met zijn vrouw en kind verhuizen naar de Verenigde Staten. De raadsman heeft verzocht een straf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zijn ex-partner van haar vrijheid beroofd door haar te dwingen in de auto te stappen en met hem weg te rijden, waar de driejarige dochter van aangeefster bij aanwezig was. Door de aanwezigheid van haar dochter, kon aangeefster geen kant uit. Aangeefster heeft verklaard erg angstig te zijn geweest wat door verdachte zelf is bevestigd. Toch is verdachte er niet voor teruggedeinsd haar te dwingen mee te gaan en heeft zo een ernstige inbreuk op haar persoonlijke vrijheid gemaakt. De situatie is pas ten einde gekomen toen de politie ter plaatse kwam en haar kon bevrijden uit de situatie.
Dat verdachte dit heeft gedaan in aanwezigheid van de jonge dochter van aangeefster, rekent de rechtbank hem zwaar aan. Aangeefster heeft traumaklachten overgehouden aan het incident en is daarvoor onder behandeling geweest bij een psychiater.
Daarnaast heeft verdachte zijn ex-partner meerdere keren mishandeld. Zij heeft daardoor letsel bekomen. Verdachte heeft daarmee ook een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangeefster. Dit vond onder andere plaats in de woning waar aangeefster verbleef. De woning is bij uitstek de plek waar iemand zich veilig moet voelen. Verdachte heeft met het herhaaldelijk geweld getoond hier geen enkel respect voor te hebben. De rechtbank rekent hem dat zwaar aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) betreffende verdachte van 17 juli 2024. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor huiselijk geweld. De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 24 juni 2024.
De ernst van de feiten rechtvaardigt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank vindt in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen passend. De rechtbank ziet aanleiding een gedeelte hiervan voorwaardelijk op te leggen, voor de duur van 40 dagen. Verdachte heeft namelijk een lange tijd in een schorsing gelopen en heeft zich volgens het reclasseringsrapport van 24 juni 2024 (gedeeltelijk) aan de voorwaarden gehouden. Daarmee is verdachte al geruime tijd in zijn bewegingsvrijheid beperkt geweest. De rechtbank stelt verder vast, dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn, onder andere doordat door de verdediging (aanvullende) onderzoekswensen zijn ingediend en het horen van de getuigen langer heeft geduurd. De raadsman heeft verzocht in de strafmaat rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn.
Daarnaast ziet de rechtbank aanleiding om – zoals geadviseerd door de reclassering en ook verzocht door aangeefster – als bijzondere voorwaarde aan verdachte een contactverbod met aangeefster op te leggen. Dit zal er hopelijk aan bijdragen dat aangeefster een gevoel van veiligheid krijgt en haar in staat stellen haar leven (verder) op te pakken. De politie zal hierop toezicht houden.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [aangeefster] vordert € 3.990,90 aan vergoeding van materiële schade en € 4.000,00 aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente. Zij verzoekt de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering tot materiële schade zal worden gematigd en zal worden toegewezen tot € 2.000,00. De immateriële schade moet eveneens worden gematigd en toegewezen tot een bedrag van € 2.000,00.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de vordering tot immateriële schade primair af te wijzen dan wel niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de immateriële schade te matigen. Voor wat betreft de materiële schade heeft de raadsman verzocht deze af te wijzen nu het causale verband tussen de schade en de strafbare feiten ontbreekt.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
8.3.1.
Ten aanzien van de materiële schade
De benadeelde partij heeft kort gezegd vergoeding gevraagd voor kosten ten gevolge van haar verblijf bij de Blijf groep. De rechtbank acht onvoldoende onderbouwd dat hier sprake is van schade ten gevolge van de bewezen geachte feiten. Uit de vordering en de toelichting daarop blijkt dat het gaat om kosten voor huisvesting en levensonderhoud, terwijl niet is onderbouwd dat de benadeelde partij daarnaast nog andere kosten had voor huisvesting of levensonderhoud en dat de kosten derhalve zijn gemaakt ten gevolge van de bewezen geachte feiten. De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard voor wat betreft de materiële schade in haar vordering. Het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden, hetgeen een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan de vordering – voor dit deel – bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
8.3.2.
Ten aanzien van de immateriële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel en geestelijk letsel heeft opgelopen.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding op € 1.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 augustus 2021.
Voor het overige zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vergoeding tot immateriële schadevergoeding. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Verder dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Tot op heden begroot op nihil.
In het belang van [aangeefster] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 282 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden;
ten aanzien van feit 2:
mishandeling, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
90 (negentig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
40 (veertig) dagen, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen. Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarde voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
Contactverbod
Veroordeelde heeft of zoekt gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact met [aangeefster] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie zal toezicht houden op dit verbod.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangeefster] toe tot een bedrag van € 1.000,00 (zegge: duizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 10 augustus 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangeefster] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangeefster] aan de Staat € 1.000,00 (zegge: duizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 10 augustus 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 20 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A. Spoel, voorzitter,
mr. M.A.E. Somsen en mr. N. Daalder, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.F. Wormhoudt, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 augustus 2024.
[...]