ECLI:NL:RBAMS:2024:5217

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 juli 2024
Publicatiedatum
22 augustus 2024
Zaaknummer
10980906 / CV EXPL 24-2597
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van compensatie tussen ex-toeslagenpartners in de toeslagenaffaire

In deze zaak gaat het om een geschil tussen twee voormalige toeslagenpartners, eiseres en gedaagde, die tot 2018 een affectieve relatie hadden en samen twee kinderen hebben. Gedaagde heeft als aanvrager van de kinderopvangtoeslag € 30.000 ontvangen uit de Catshuisregeling, bedoeld voor gedupeerden van de toeslagenaffaire. Eiseres is van mening dat dit bedrag moet worden gedeeld, omdat zij samen de kosten hebben gedragen en beiden gedupeerd zijn. Gedaagde betwist dit en stelt dat eiseres recht heeft op de ex-toeslagpartnerregeling.

De rechtbank oordeelt dat het bedrag van € 30.000 moet worden gedeeld tussen de partners die samen gedupeerd zijn. De kantonrechter stelt vast dat gedaagde de aanvrager was van de kinderopvangtoeslag en dat de Belastingdienst verwacht dat de aanvrager het bedrag deelt met zijn (ex-)toeslagpartner. De rechtbank wijst erop dat het niet uitmaakt of partijen getrouwd zijn of niet; het bedrag moet worden verdeeld tussen de aanvrager en diens toeslagpartner in de periode dat zij gedupeerd zijn.

De kantonrechter veroordeelt gedaagde tot betaling van € 15.000 aan eiseres, te vermeerderen met wettelijke rente. Daarnaast worden de proceskosten aan de zijde van eiseres begroot op € 1.171,39, die gedaagde ook moet betalen. De rechtbank wijst de vordering van eiseres tot buitengerechtelijke incassokosten af, omdat niet is aangetoond dat deze kosten zijn gemaakt. Het vonnis is uitgesproken op 12 juli 2024.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 10980906 \ CV EXPL 24-2597
Vonnis van 12 juli 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. B. Eskes,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 4 maart 2024, met producties
- de conclusie van antwoord, met producties,
- het tussenvonnis van 25 april 2024, waarin een mondelinge behandeling is bepaald.
- de mondelinge behandeling van 13 juni 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

Feiten
2.1.
[eiser] en [gedaagde] hadden tot begin 2018 een affectieve relatie. Zij woonden samen en hebben samen twee kinderen, die zijn geboren in 2009 en 2011. Zij waren ook toeslagpartners.
2.2.
[gedaagde] is door de Belastingdienst erkend als gedupeerde ouder in de toeslagenaffaire en heeft € 30.000,- aan compensatie gekregen.
Vordering en verweer
2.3.
[eiser] vordert in deze procedure dat [gedaagde] dat bedrag met haar deelt en dat zij dus € 15.000,- van hem ontvangt.
2.4.
[gedaagde] weigert en voert aan dat hij dat hij dat geld niet hoeft te delen, want uit de website van de Belastingdienst blijkt dat dit alleen geldt voor getrouwde stellen. [eiser] kan als ex-toeslagenpartner zelf aanspraak maken op € 10.000,- en zal zich daarvoor moeten aanmelden bij de Belastingdienst.
Beoordeling
2.5.
De regeling dat een gedupeerde ouder van de toeslagenaffaire € 30.000,- kan ontvangen van de overheid, heet de Catshuisregeling. De regeling is bedoeld om gedupeerde ouders snel en ruim te compenseren en gebeurt na een eerste toets. Ouders kunnen daarna gebruik maken van de integrale beoordeling waarbij naar de persoonlijke situatie van de gedupeerde ouders wordt gekeken. Indien zij meer schuld hebben dan € 30.000,- kunnen zij dat meerdere ook vergoed krijgen. Als het minder is, mogen zij de oorspronkelijke € 30.000,- houden.
2.6.
In ieder huishouden met twee ouders is er één aanvrager en één toeslagpartner. De Belastingdienst heeft bepaald dat alleen de aanvrager van de kindertoeslag degene is aan wie € 30.000,- wordt uitbetaald.
2.7.
[eiser] stelt dat zij altijd de aanvraagster was van de toeslagen en dat het heel vreemd is dat [gedaagde] dit geld heeft gekregen. De Belastingdienst heeft laten weten dat uit haar systemen blijkt dat [eiser] tussen 2010 en 2014 en [gedaagde] sinds 2014 de kinderopvangtoeslag heeft aangevraagd. [eiser] snapt niet hoe dit kan.
Wat de achterliggende reden hiervan ook is, de kantonrechter stelt vast dat voldoende is gebleken dat [gedaagde] de aanvrager was van de kinderopvangtoeslag. De door [gedaagde] overgelegde beschikkingen staan op zijn naam en hij staat als aanvrager in het systeem van de Belastingdienst. De kantonrechter gaat er dan ook vanuit dat [gedaagde] de aanvrager is en [eiser] de toeslagpartner.
2.8.
De Belastingdienst verwacht dat de aanvrager het bedrag deelt met zijn
(ex-)toeslagpartner. Dat staat in artikel 2.2. van het Besluit uitbreiding Catshuisregeling Kinderopvangtoeslag:
“Het forfaitaire bedrag is € 30.000 en wordt eenmalig uitbetaald aan de ouder die de kinderopvangtoeslag heeft aangevraagd. Als uitgangspunt geldt dat een ouder met een toeslagpartner in de jaren waarover herstel plaatsvindt, samen één keer voor het bedrag van € 30.000 in aanmerking komen. Dit is ongeacht het aantal jaren waarvoor recht op compensatie of tegemoetkoming bestaat en ongeacht of het partnerschap de gehele periode waarover herstel wordt geboden heeft geduurd. Van de ouder en de (ex-)toeslagpartner wordt verwacht dat zij waar van toepassing het bedrag onderling verdelen.”.
2.9.
Omdat in de praktijk blijkt dat de ex-toeslagpartner er niet altijd in slaagt de helft van de compensatie te incasseren heeft de Belastingdienst in die situaties willen voorzien door met een ex-toeslagpartnerregeling het mogelijk te maken dat de ex-toeslagpartner een bedrag van € 10.000,- ontvangt.
2.10.
Het standpunt van [gedaagde] , dat het bedrag van € 30.000,- alleen moet worden gedeeld als partijen getrouwd waren, klopt niet. Het bedrag moet worden gedeeld tussen de aanvrager en diens toeslagpartner in de periode dat zij gedupeerd zijn. Partijen kunnen elkaars toeslagpartner zijn ongeacht of zij getrouwd, geregistreerd partners of samenwoners zijn.
2.11.
Het klopt ook niet dat [eiser] zonder meer recht heeft op € 10.000,-. Dat is alleen als blijkt dat de aanvrager het bedrag van € 30.000,- niet deelt. Na ontvangst van € 15.000,- heeft [eiser] geen recht meer op een extra compensatie van € 10.000,-.
2.12.
Dat betekent dat [gedaagde] zal worden veroordeeld tot betaling van € 15.000,- aan [eiser] . De kantonrechter zal de wettelijke rente over dat bedrag toewijzen vanaf de datum zoals die in de beslissing staat vermeld.
Buitengerechtelijke incassokosten
2.13.
[eiser] vordert een bedrag dat is gebaseerd op het bepaalde in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De onderhavige vordering heeft echter geen betrekking op één van de situaties waarin genoemd besluit van toepassing is. De kantonrechter zal de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn daarom toetsen aan de eisen voor dergelijke vorderingen zoals deze zijn geformuleerd in het Rapport BGK-integraal. [eiser] heeft onvoldoende gesteld dat buitengerechtelijke kosten zijn gemaakt. [eiser] heeft enkel een brief overgelegd van haar advocaat aan [gedaagde] . Een aanmaning of sommatiebrief zonder bijzondere inhoud wordt echter niet aangemerkt als buitengerechtelijke werkzaamheden. Om die reden zullen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen.
Proceskosten
2.14.
[gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. Deze worden aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op:
- dagvaarding € 137,39
- griffierecht € 87,00
- salaris gemachtigde € 812,00 (2 punten x € 406,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 1.171,39

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 15.000,- aan [eiser] , te betalen binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis en te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 1.171,39 aan proceskosten,
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Voetelink, kantonrechter, bijgestaan door
mr. Z.S. Lintvelt, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2024.