ECLI:NL:RBAMS:2024:5182

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 augustus 2024
Publicatiedatum
21 augustus 2024
Zaaknummer
10736090 \ CV EXPL 23-13269
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een rekening voor het leggen van een vloer en verwijdering van een negatief Facebookbericht

In deze zaak vordert de vennootschap onder firma [eiser] V.O.F. betaling van een rekening van € 4.297,73 voor het leggen van een houten vloer in het appartement van [gedaagde]. [gedaagde] heeft de rekening niet betaald en heeft een negatief Facebookbericht over [eiser] geplaatst. [gedaagde] stelt dat de rekening niet klopt en dat hij schade heeft geleden door toedoen van [eiser]. De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde] de rekening moet betalen, maar dat hij een schadebedrag van € 300,00 mag verrekenen. Daarnaast moet [gedaagde] het negatieve Facebookbericht verwijderen. De procedure begon met een dagvaarding op 29 september 2023, en na verschillende zittingen en een tussenvonnis, vond de mondelinge behandeling plaats op 23 april 2024. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiser] geen onterechte kosten in rekening heeft gebracht en dat de schade die [gedaagde] heeft geleden niet volledig door [eiser] is veroorzaakt. De kantonrechter heeft de vordering van [eiser] grotendeels toegewezen en [gedaagde] veroordeeld tot betaling van de kosten van de procedure.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
33623
Zaaknummer: 10736090 \ CV EXPL 23-13269
Vonnis van 16 augustus 2024
in de zaak van
de vennootschap onder firma
[eiser] V.O.F.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisende partij in conventie, verweerster in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. L. Kruiswijk,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De zaak in het kort

[gedaagde] heeft van [eiser] een houten vloer gekocht. [eiser] heeft deze vloer ook gelegd in het appartement van [gedaagde] . [eiser] heeft voor het leggen van de vloer een rekening gestuurd van € 4.297,73. [gedaagde] heeft deze rekening niet betaald en heeft op Facebook een negatief bericht over [eiser] geplaatst. [eiser] vordert in conventie dat [gedaagde] de rekening alsnog betaalt en dat hij het negatieve Facebookbericht verwijdert.
[gedaagde] heeft de rekening niet betaald omdat hij vindt dat deze niet helemaal klopt en omdat [eiser] hem schade heeft toegebracht. Als de schade wordt afgetrokken van het juiste bedrag van de rekening, moet [eiser] nog geld aan [gedaagde] betalen. [gedaagde] heeft hiervoor een tegeneis (eis in reconventie) ingesteld.
De kantonechter oordeelt dat [gedaagde] de rekening van [eiser] moet betalen maar [gedaagde] mag wel een schadebedrag van € 300,00 met de rekening verrekenen. [gedaagde] moet ook zijn negatieve Facebookbericht over [eiser] verwijderen.

2.De procedure

Bij dagvaarding van 29 september 2023 heeft [eiser] een vordering ingesteld. [gedaagde] is verschenen op de rolzitting van 5 december 2023 en heeft een schriftelijke conclusie van antwoord in conventie, met een eis in reconventie ingediend.
Op 19 december 2023 is een tussenvonnis gewezen. Ter uitvoering van het tussenvonnis heeft [eiser] een akte genomen en haar algemene voorwaarden overgelegd. Daarna heeft [eiser] nog een conclusie van antwoord in reconventie genomen.
Bij rolmededeling van 19 januari 2024 is een mondelinge behandeling van de zaak gelast. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 april 2024. Namens [eiser] was [naam] aanwezig, met de gemachtigde mr. L. Kruiswijk. [gedaagde] bevond zich in het buitenland en heeft daarom samen met zijn echtgenote telefonisch aan de zitting deelgenomen. Partijen hebben hun standpunten toegelicht en vragen van de kantonrechter beantwoord.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[eiser] is een bedrijf dat zich bezig houdt met de verkoop en het leggen van houten vloeren. [eiser] heeft drie vestigingen in Nederland.
3.2.
Op 23 juli 2021 heeft [gedaagde] in de showroom van [eiser] in Rotterdam een vloer gekocht. [gedaagde] heeft de koopprijs voor (alleen) de vloerdelen direct in de winkel betaald. Afgesproken werd dat [eiser] de vloer ook zou leggen in het appartement van [gedaagde] .
3.3.
[gedaagde] is begin augustus 2021 met vakantie naar het buitenland gegaan. [gedaagde] heeft de sleutel van zijn appartement afgegeven aan [eiser] . [eiser] heeft in september 2021 de door [gedaagde] gekochte vloer in zijn appartement gelegd.
3.4.
[gedaagde] heeft, na terugkeer in Nederland halverwege oktober 2021, aan [eiser] laten weten dat hij niet tevreden was met hoe de afspraak tussen partijen is uitgevoerd. [gedaagde] heeft geklaagd over vertraging bij het leggen van de vloer, dat er te veel kosten door [eiser] in rekening worden gebracht en dat hij door toedoen van [eiser] schade heeft geleden, onder andere omdat er schade is ontstaan aan zijn interieur.
3.5.
[gedaagde] heeft zich in een Facebookbericht negatief uitgelaten over [eiser] en opgeroepen geen diensten van haar af te nemen.
3.6.
Op 23 maart 2022 heeft [eiser] de kosten voor het leggen van de vloer aan [gedaagde] in rekening gebracht. De rekening bedraagt in totaal € 4.297,73. [gedaagde] heeft de rekening niet betaald.

4.Het geschil

De vordering van [eiser]
4.1.
vordert dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van de rekening van € 4.297,73, met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.
4.2.
Verder vordert [eiser] dat [gedaagde] het negatieve Facebook bericht over [eiser] verwijderd en een rectificatie op Facebook plaatst. [eiser] wil ook dat [gedaagde] een verbod krijgt om zich na dit vonnis nog negatief uit te laten over [eiser] op internet of via een ander medium. [eiser] wil dat aan deze veroordelingen een dwangsom wordt verbonden.
4.3.
Ten slotte wil [eiser] dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van de kosten van deze procedure.
Het verweer en de tegeneis van [gedaagde]
4.4.
[gedaagde] voert verweer tegen de vordering van [eiser] en hij heeft een eis in reconventie ingesteld. Volgens [gedaagde] is hij voor het leggen van de vloer een bedrag van
€ 2.184,05 aan [eiser] verschuldigd. Het meerdere dat [eiser] in rekening heeft gebracht klopt volgens [gedaagde] niet. Het juiste bedrag van de rekening moet verrekend worden met schade die hij door toedoen van [eiser] heeft geleden.
4.5.
De schade is volgens [gedaagde] veroorzaakt doordat [eiser] de vloer niet binnen de afgesproken termijn heeft geleverd, omdat [eiser] bij het leggen van de vloer schade aan het interieur van [gedaagde] heeft veroorzaakt en omdat [eiser] na uitvoering van de werkzaamheden de huissleutel niet aan [gedaagde] heeft teruggeven. Volgens [gedaagde] is zijn totale schade € 5.339,80 en moet [eiser] hem dus nog € 3.155,75 moet betalen.
4.6.
Volgens [gedaagde] heeft de eigenaar van [eiser] hem bedreigd met fysiek geweld. [gedaagde] vraagt de kantonrechter daarom om een schadevergoeding van€ 10.000,- en een schadevergoeding van minimaal € 5.000,- voor afpersing.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter zal [gedaagde] veroordelen tot betaling van een bedrag van € 3.997,73 en de proceskosten van [eiser] . De kantonrechter is van oordeel is dat de rekening van [eiser] van € 4.297,73 correct is en dat [gedaagde] deze daarom in het geheel moet betalen. Van de door [gedaagde] gevorderde schadevergoeding wordt slechts een deel van € 300,00 toegewezen, dat in mindering op de factuur mag worden gebracht. Dat [gedaagde] nog meer schade heeft geleden waarvoor [eiser] aansprakelijk is, is niet gebleken. [gedaagde] wordt verder veroordeelt tot verwijdering van zijn negatieve Facebook bericht over [eiser] . Hierna wordt uitgelegd hoe de kantonrechter tot deze beslissing is gekomen.
Klopt de factuur van [eiser] ?
5.2.
In de eerste plaats moet worden beoordeeld of [eiser] onterechte kosten bij [gedaagde] in rekening heeft gebracht. Volgens [gedaagde] heeft [eiser] ten onrechte het leggen van 90 m2 vloer in rekening gebracht, terwijl zijn appartement maar 70 m2 groot is. Daarbij heeft [eiser] volgens [gedaagde] ook nog de ‘bies en band’ die langs de wanden van het appartement loopt apart in rekening gebracht. De daadwerkelijk gelegde vloer is dus nog minder dan 70 m2.
5.3.
Op de zitting heeft de kantonrechter met partijen de door [gedaagde] overgelegde maattekeningen van het appartement bekeken. Uit de gemaakte maattekeningen volgt dat de drie slaapkamers 16,191 m2 + 7,7552 m2 + 8,88 m2 = 32,83 m2 zijn, de woonkamer 33,77 m2 en de vier halletjes 3,8525 m2 + 5,73 m2 + 1,872 m2 + 1,092 m2 = 12,54 m2. Dat maakt dat de gehele vloeroppervlakte 79,14 m2 is. [eiser] hanteert een zaagverlies van minimaal 15% waarvan [gedaagde] niet heeft gezegd dat dit ongebruikelijk is.
5.4.
[eiser] heeft verder uitgelegd dat het gebruikelijk is dat de vloer tot aan de wand wordt gelegd en dat de bies en band vervolgens pas wordt uitgezaagd. De lengte van de bies en band kan dus niet worden afgetrokken van het vloeroppervlak, zoals [gedaagde] doet. Dat dit anders is of zou moeten zijn, heeft [gedaagde] niet gemotiveerd aangevoerd. Het voortgaande betekent dat [eiser] terecht 90 m2 te leggen vloeroppervlakte in rekening heeft gebracht.
5.5.
De conclusie is dan dat [eiser] geen onterechte kosten bij [gedaagde] in rekening heeft gebracht zodat [gedaagde] de hele rekening van [eiser] moet betalen.
Heeft [gedaagde] schade geleden waar [eiser] voor aansprakelijk is?
5.6.
De volgende vraag is dan of [gedaagde] schade heeft geleden waarvoor [eiser] aansprakelijk is en of die schade van de factuur moet worden afgetrokken.
5.7.
[gedaagde] heeft -samengevat- vijf schadeposten genoemd:
Volgens [gedaagde] is de vloer met twee maanden vertraging geleverd, als gevolg waarvan hij niet in zijn appartement kon wonen en eerder dan gepland moest afreizen naar Sarajevo. Dit heeft € 500,- aan reiskosten en € 1.100,- aan accommodatie gekost.
[gedaagde] heeft een deel van zijn meubels op het balkon geplaatst, zodat de vloer gelegd kon worden. [eiser] zou na het leggen deze meubels weer binnen zetten. [eiser] heeft dat niet gedaan, waardoor schade is ontstaan aan de eettafel (€ 2.387,70), de commode (€ 280,-) en de eetkamerstoelen (€ 253,50). Twee vrienden van [gedaagde] hebben geholpen met het repareren van de meubels en hun werkkosten bedragen € 384,-.
Volgens [gedaagde] heeft [eiser] de sleutel van de woning nooit aan hem teruggeven, waardoor hij het slot van zijn woning moest laten vervangen. Dit kostte € 250,-.
[gedaagde] heeft stukken moeten laten vertalen voor deze procedure en heeft hiervoor kosten gemaakt van € 184,60.
Volgens [gedaagde] heeft de eigenaar van [eiser] hem bedreigd en afgeperst, waarvoor [gedaagde] schadevergoedingen van € 10.000,- en € 5.000,- vraagt.
De kantonrechter zal de schadeposten hieronder één voor één bespreken en daarover een beslissing nemen.
Schadepost i) de reis- en verblijfkosten in Sarajevo
5.8.
[gedaagde] heeft niet gesteld of aangetoond dat partijen een exacte zogenaamde fatale datum met elkaar hebben afgesproken waarop de vloer uiterlijk gelegd moest zijn. Bij de koop van de vloer op 23 juli 2021 is afgesproken dat de vloer ‘in overleg medio augustus’ geleverd zou worden. [gedaagde] vertrok op 4 augustus 2021 naar Sarajevo is daar tot half oktober 2021 gebleven, ook om verjaardag van hun kind daar te vieren. Dat [gedaagde] méér reis- en verblijfkosten heeft gehad doordat de vloer in september 2021 werd gelegd is niet aannemelijk geworden zodat [eiser] niet hoeft te betalen voor de reis naar Sarajevo en de kosten die [gedaagde] daar voor accommodatie heeft betaald.
Schadepost ii) de meubels
5.9.
Voordat [gedaagde] naar het buitenland vertrok, heeft hij een deel van zijn meubels op het balkon geplaatst, zodat de vloer vrij was voor het uitvoeren van de werkzaamheden door [eiser] . Op 16 augustus 2021 heeft [gedaagde] aan [eiser] het volgende bericht gestuurd: “
What is important is that after the work is finished, things should be brought in from the terrace, and we can pay for that additionally if necessary. There is not much to do there, but it is important that things do not wait until the end of October on the terrace, because I am afraid that the humidity could still pass, even though it is not there now.”. [eiser] heeft niet inhoudelijk op dit bericht gereageerd.
5.10.
Toen [gedaagde] in oktober 2021 terugkwam uit het buitenland, heeft hij geconstateerd dat zijn meubels nog steeds op het balkon stonden en dat [eiser] deze dus na haar werkzaamheden niet binnen heeft gezet. Volgens [gedaagde] is hierdoor € 3.305,20 aan schade ontstaan, waarvoor [eiser] aansprakelijk is.
5.11.
[eiser] heeft als uitvoerder van de opdracht tot het leggen van de vloer een zorgplicht tegenover [gedaagde] . Deze zorgplicht ziet niet alleen op de uit te voeren werkzaamheden. In dit geval had het voor [eiser] duidelijk moeten zijn dat de meubels op het balkon geplaatst waren, zodat zij de vloer kon leggen. [gedaagde] heeft dat ook in zijn bericht van 16 augustus 2021 aan [eiser] uitgelegd. [eiser] wist ook dat [gedaagde] voorlopig nog in het buitenland zou blijven. Het had dan op de weg van [eiser] gelegen om [gedaagde] goed te informeren over het feit dat zij het verzoek van [gedaagde] de meubels van het terras weer binnen te zetten niet zou uitvoeren zodat hij aan iemand anders had kunnen vragen de meubels binnen te zetten nadat de vloer was gelegd. Dat heeft [eiser] niet gedaan, waardoor zij mede aansprakelijk kan worden gehouden voor de schade waarvan vast komt te staan dat die schade door toedoen van [eiser] is ontstaan.
5.12.
De kantonrechter begroot de omvang van de door het nalaten van [eiser] veroorzaakte schade echter veel lager dan [gedaagde] doet. Dat heeft twee redenen. In de eerste plaats heeft [gedaagde] de omvang van de schade niet goed onderbouwd. [gedaagde] heeft bijvoorbeeld geen aankoopbonnen van de beschadigde meubels overgelegd. Daardoor kan niet worden gecontroleerd hoe oud de meubels waren in 2021 en voor welke prijs [gedaagde] deze heeft aangeschaft. De screenshots van webpagina’s die [gedaagde] heeft overgelegd zeggen alleen iets over de huidige nieuwprijs van (soortgelijke) meubels en kunnen op zichzelf niet dienen als bewijs voor de gevorderde schadevergoeding.
In de tweede plaats staat niet vast dat de schade aan de meubels alleen door toedoen van [eiser] is ontstaan. [gedaagde] heeft ervoor gekozen om de meubels een aantal weken voordat [eiser] aan het leggen van de vloer zou beginnen buiten op het balkon gezet. Niet uitgesloten kan worden dat tussen begin augustus 2021 en het moment dat de vloer was gelegd al (vocht)schade aan de meubels is ontstaan. Ook kan niet worden gecontroleerd wat de staat van de meubels was voordat deze op het balkon zijn gezet.
5.13.
Het voorgaande in aanmerking genomen, zal de kantonrechter de schade in redelijkheid schatten op € 300,00. Voor het overige komt de schade voor rekening en risico van [gedaagde] omdat hij er voor heeft gekozen de meubels op het balkon te zetten.
Schadepost iii) de vervanging van het slot
5.14.
Volgens [gedaagde] heeft [eiser] de sleutel van de woning nooit aan hem teruggeven, waardoor hij het slot van zijn woning moest laten vervangen. [eiser] heeft betwist dat zij nog een sleutel van [gedaagde] in haar bezit heeft. De kantonrechter kan niet vaststellen of de sleutel aan [gedaagde] is teruggegeven, omdat partijen elkaar tegenspreken. [gedaagde] heeft het slot vervangen zonder [eiser] aan te manen de sleutel terug te geven onder aanzegging dat anders de kosten van het vervangen van het slot op [eiser] zouden worden verhaald. Onder die omstandigheden kan [gedaagde] het vervangen van het slot niet op [eiser] verhalen, ook als vast zou komen te staan dat [eiser] de sleutel niet heeft teruggegeven.
Schadepost iv) de vertaalkosten
5.15.
De vertaalkosten moeten worden gezien als een onderdeel van de proceskosten. Wie de proceskosten moet betalen en hoe hoog deze zijn hangt af van de vraag welke partij voor het grootste deel gelijk krijgt in deze procedure. Dat is in dit geval [gedaagde] en daarom zullen de vertaalkosten worden afgewezen.
Schadepost v) de bedreiging en afpersing
5.16.
Beide partijen hebben toegegeven dat de toon tussen hen op enig moment niet vriendelijk meer was. Dat er echter sprake is van bedreiging en/of afpersing van de zijde van [eiser] is in geen enkel opzicht gebleken of ook maar enigszins aannemelijk gemaakt. De door [gedaagde] gevorderde schadevergoedingen voor bedreiging en afpersing worden dan ook afgewezen.
Tussenconclusie: [gedaagde] moet nog € 3.997,73 aan [eiser] betalen
5.17.
Het voorgaande leidt tot de tussenconclusie dat van de door [gedaagde] gevorderde schadevergoeding een deel van € 300,00 wordt toegewezen. Dit bedrag mag door verrekening worden afgetrokken van de rekening van [eiser] . Dat betekent dat [gedaagde] nog € 4.297,73 - € 300,00 = € 3.997,73 aan [eiser] moet betalen.
Moet [gedaagde] het Facebook bericht over [eiser] verwijderen?
5.18.
Het bericht dat [gedaagde] op Facebook heeft geplaatst luidt als volgt:
“Beste landgenoten,
Ik wil graag een zeer slechte ervaring met u delen over het werken met onze mensen die parket plaatsen. Ik dacht dat het gemakkelijk zou zijn om het over alle eens te zijn omdat ze van ons zijn, maar helaas had ik het mis.
Het bedrijf heet [eiser] , is gevestigd in Den Haag en Rotterdam en is eigendom van (...).
Mensen hebben letterlijk gelogen van juni tot vandaag. Eerst moest het parket in juli klaar zijn, en in september waren ze klaar en veroorzaakten ze enorme schade aan het appartement omdat we er niet waren. Helaas hadden we geen keus en moesten we naar Bosnië omdat ze meer dan twee maanden te laat waren, we lieten de sleutel achter en vonden afschuw en afschuw toen we terugkwamen.
Nadat ik de schade aan hen heb gemeld, chanteren ze me nu en dreigen ze dat ik ze veel meer moet betalen dan afgesproken en 20 vierkante meter meer dan ze hebben ingediend en geïnstalleerd. Daarnaast werken ze met illegale arbeiders en echte kabadah’s, en doen ze alsof het zonde is. Ze vermijden BTW en bedriegen op alle mogelijk manieren.
Blijf uit de buurt van deze mensen als je kunt, en je kunt contact met mij opnemen voor meer details. Kortom, ik zou niet willen dat iemand hetzelfde had met deze oplichters.”
5.19.
Uitgangspunt is dat [gedaagde] recht heeft op zijn vrijheid van meningsuiting. Dat recht is echter niet absoluut. Het recht op vrijheid van meningsuiting kan worden beperkt, bijvoorbeeld ter bescherming van de goede naam en rechten van anderen.
5.20.
In het Facebookbericht van [gedaagde] worden de eigenaren van [eiser] beschuldigd van verschillende immorele en strafbare zaken zoals liegen, chantage, bedreiging, btw-fraude en oplichting en worden mensen gewaarschuwd om geen zaken met hen te doen. Zoals hiervoor in dit vonnis is overwogen, is niet vast komen te staan dat [eiser] in ernstige mate tekortgeschoten is in haar dienstverlening of dat onterechte kosten aan [gedaagde] zijn gefactureerd. De bewoordingen van [gedaagde] in het Facebookbericht zijn nodeloos grievend en worden niet met feitelijkheden onderbouwd. Daarom wordt geoordeeld dat het bericht onrechtmatig is tegenover [eiser] . [gedaagde] moet het bericht verwijderen.
5.21.
Ter zitting heeft [gedaagde] gezegd dat hij het bericht wel van internet af wil halen. Dat dit inmiddels is gebeurd staat echter nog niet vast, waardoor er wel aanleiding is om de door [eiser] gevorderde dwangsom aan [gedaagde] op te leggen. De dwangsom wordt beperkt tot € 50,00 per dag, met een maximum van € 2.500,00.
5.22.
Voor het plaatsen van de door [eiser] gevorderde rectificatie is vooralsnog onvoldoende aanleiding. Het is maar zeer de vraag of potentiële klanten van [eiser] naar aanleiding van het bericht van [gedaagde] zijn afgeschrikt. Daarbij kan de vraag worden gesteld hoe effectief een rectificatie in dat geval zal zijn. Met verwijdering van het bericht zijn de belangen van [eiser] voldoende verzekerd.
5.23.
De vordering om [gedaagde] een algemeen verbod op te leggen om enige tekst op internet te plaatsen waarin de eer en/of goede naam van [eiser] wordt aangetast of waarin feitelijke onwaarheden over [eiser] staan wordt afgewezen. Of een dergelijk bericht onrechtmatig is is afhankelijk van de inhoud van de tekst en de context waarin deze is geplaatst. Op voorhand kan daarover niet worden geoordeeld.
De buitengerechtelijke kosten, wettelijke rente en proceskosten
5.24.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Omdat [gedaagde] een consument is, is hij alleen buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd als [eiser] kan aantonen dat aan [gedaagde] een brief als bedoeld in artikel 6:96 lid 6 van het Burgerlijk Wetboek (veertiendagenbrief) is verstuurd. Dat een dergelijke brief aan [gedaagde] is verstuurd, heeft [eiser] niet gesteld en dit is ook niet uit de overgelegde processtukken gebleken. De vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten wordt daarom afgewezen.
5.25.
Ook de door [eiser] gevorderde wettelijke rente wordt afgewezen. [eiser] heeft in haar algemene voorwaarden een beding staan dat haar -kort gezegd- de bevoegdheid geeft om bovenop de wettelijke rente nog eens 1% rente per maand te rekenen (artikel 8 lid c). Dit beding maakt het dus mogelijk om een aanzienlijk hogere rente bij een consument in rekening te brengen dan de wettelijke rente. Dit maakt het beding oneerlijk in de zin van de Richtlijn 93/13/EG (Richtlijn oneerlijke bedingen) en de kantonrechter zal het beding ambtshalve vernietigen. Gevolg van de oneerlijkheid is dat dit beding buiten toepassing moeten worden gelaten. Op het beding kan geen beroep worden gedaan. Omdat sprake is van een oneerlijke beding, kan ook niet worden teruggevallen op een eventuele wettelijke regeling (zie ECLI:EU:C:2021:68).
5.26.
[gedaagde] is voor het grootste deel in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Vanwege de samenhang tussen de vordering in conventie en die in reconventie, worden de proceskosten in reconventie op € 0,00 begroot.
De totale proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
106,73
- griffierecht
487,00
- salaris gemachtigde in conventie
542,00
(2,00 punten × € 271,00)
- salaris gemachtigde in reconventie
0,00
- nakosten
67,50
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.203,23

6.De beslissing

De kantonrechter
in conventie en in reconventie:
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € € 3.997,73,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis het onder rechtsoverweging 5.19. geciteerde bericht van Facebook te verwijderen, onder verbeurte van een dwangsom van € 50,00 per dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde] aan deze veroordeling niet voldoet, met een maximum van € 2.500,00,
6.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.203,23, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M. Patijn, kantonrechter, bijgestaan door mr. K.J. Verschueren, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 augustus 2024.