ECLI:NL:RBAMS:2024:5162

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 augustus 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
755055
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing klachtencommissie over verplichte zorg en medicatie bij katatonie

Op 8 augustus 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een beroep tegen een beslissing van de klachtencommissie GGZ Amsterdam. Verzoekster, een 15-jarig meisje, was op 25 april 2024 vrijwillig opgenomen in de zorgaanbieder Amsterdam UMC, locatie AMC, met een hoge verdenking op katatonie. De ouders van verzoekster waren het niet eens met de noodzakelijke behandeling, die onder andere het toedienen van medicatie (Lorazepam) en elektroconvulsietherapie (ECT) omvatte. Op 22 juli 2024 dienden de ouders een klacht in bij de klachtencommissie, die deze op 5 augustus 2024 ongegrond verklaarde. Verzoekster verzocht de rechtbank om de zorgaanbieder te verplichten tot het starten van alternatieve behandelingen en om de dwangbehandeling te schorsen.

De rechtbank oordeelde dat verzoekster ontvankelijk was in haar verzoek en dat de klachtencommissie terecht de klacht ongegrond had verklaard. De rechtbank stelde vast dat de verplichte zorg, waaronder de behandeling met ECT en Lorazepam, voldeed aan de eisen van doelmatigheid, proportionaliteit en subsidiariteit. De rechtbank benadrukte dat in uitzonderlijke gevallen een geneeskundige handeling kan worden verricht zonder behandelingsovereenkomst, zoals in het geval van een crisismaatregel op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De rechtbank concludeerde dat de behandeling noodzakelijk was om de ernstige katatonie van verzoekster te verhelpen en dat er geen minder ingrijpende mogelijkheden waren. De klacht van verzoekster werd ongegrond verklaard, en de behandeling met ECT en Lorazepam werd voortgezet.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugd
zaaknummer: C/13/755055
Beschikking van 8 augustus 2024 van de rechtbank Amsterdam op het ingediende verzoekschrift van:
[verzoekster]
,
geboren op [geboortedatum] 2008 in [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
verblijvende te [verblijfplaats] ,
zorgaanbieder: Amsterdam UMC, locatie AMC,
hierna te noemen: verzoekster,
advocaat: mr. M.E. Terhorst te Alkmaar.
ter verkrijging van een beslissing over een klacht door verzoeker ingediend op 22 juli 2024 bij de klachtencommissie GGZ Amsterdam (hierna: de klachtencommissie).
Als belanghebbende in deze procedure wordt aangemerkt:
de zorgaanbieder Amsterdam UMC, locatie AMC,
gevestigd te Amsterdam.
hierna te noemen: de zorgaanbieder,
1. Procesverloop
De rechtbank heeft kennisgenomen van
- het verzoekschrift met een productie, ingediend door de advocaat van verzoekster, ontvangen door de griffie op 7 augustus 2024;
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 8 augustus 2024 in de accommodatie van de zorgaanbieder. De rechtbank heeft de volgende personen gehoord:
- de raadsvrouw;
- mw. R. Floor, psychiater;
- dhr. [naam] , arts;
- dhr. [vader verzoekster] en mw. [moeder verzoekster] , de ouders van verzoekster.

2.De feiten2.1. Verzoekster is, na een verblijf van enkele weken op de afdeling kindergeneeskunde van het Albert Schweitzer Ziekenhuis in Dordrecht, op 25 april 2024 vrijwillig opgenomen op de afdeling MPU Kind & Jeugd van de zorgaanbieder, met een hoge verdenking op katatonie. Bij opname was er sprake van een afwezige motoriek, geen mogelijkheid tot communicatie en tevens was verzoekster volledig ADL-afhankelijk.

2.2.
De ouders van verzoekster, die beide het gezag uitoefenen, kunnen zich niet (meer) verenigen met de door de artsen noodzakelijk geachte behandeling. Om die reden is door de behandelaren op
16 juli 2024 om een crisismaatregel verzocht welke op 17 juli 2024 door de burgemeester van de gemeente Amsterdam is verleend.
2.3
Bij beschikking van 18 juli 2024 heeft de rechtbank Amsterdam de voortzetting van deze crisismaatregel bepaald voor de duur van drie weken, te weten tot en met 8 augustus 2024.
2.4.
De zorgverantwoordelijke heeft op grond van artikel 8:9 Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) een beslissing tot het verlenen van verplichte zorg genomen, onder anderen ten aanzien van het toedienen van medicatie (Lorazepam) en wenst zij nadrukkelijk over te gaan tot het verrichten van andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, te weten elektroconvulsietherapie (ECT).
2.5.
Namens verzoekster is op 22 juli 2024, door middel van een klacht bij de klachtencommissie GGZ Amsterdam e.o., door haar ouders verzet aangetekend tegen deze (dwang)behandeling omdat zij deze behandeling schadelijk achten voor verzoekster. Door de ouders zijn, zo begrijpt de rechtbank uit het beroepschrift, klachten ingediend tegen:
- het onder dwang toedienen van Lorazepam (en overige medicatie) en de dreiging met ECT;
- de weigering door de zorgaanbieder om [verzoekster] te behandelen met B12 spuiten intramusculair (3x per week onder begeleiding van internist/hematoloog dr. Auwerda), alsmede de intraveneuze toediening van 7,5 gram vitamine C per dag.
- de weigering door de zorgaanbieder om mee te werken aan bloedafname en de afname van urine en ontlasting ten behoeve van een contra-expertise;
- het door de zorgaanbieder onjuist vermelden in het medisch dossier dat [verzoekster] bekend zou zijn geweest met psychische klachten, hetgeen volgens ouders (na te vragen bij huisarts) niet klopt;
- het gebrek aan actie van de zijde van de zorgaanbieder ter zake van het verzoek om overplaatsing van verzoekster naar het ziekenhuis in Dordrecht.
2.6.
De behandeling van verzoekster met ECT is door het behandelteam opgeschort in afwachting van de uitkomst van de klachtprocedure.
2.7.
De klachtencommissie GGZ Amsterdam e.o. heeft de klacht op 5 augustus 2024 ongegrond verklaard. Vanwege het spoedeisende karakter en de daarmee gepaard gaande snelle behandeling van het verzoek beschikt de rechtbank niet over de gemotiveerde uitwerking van de beslissing van de klachtencommissie.
2.8.
Ten tijde van de behandeling van het beroep was het behandelteam nog niet begonnen met de ECT.

3.3. Het verzoek

3.1.
Verzoekster kan zich niet verenigen met de besluiten van de klachtencommissie. De rechtbank wordt in deze beroepsprocedure verzocht om te bepalen dat:
  • de zorgaanbieder de verzochte vitamine B12 en C behandeling start;
  • het behandelteam de schorsing van de ECT en het toedienen van Lorazepam laat voorduren tijdens de (vier weken durende) behandeling met vitamine B12;
  • de zorgaanbieder verplicht is om mee te werken aan de onmiddellijke afgifte van bloed, ontlasting en urine van verzoekster voor onderzoek door het lab voor een contra-expertise, op de wijze zoals bepaald door adviseurs van de ouders;
  • aanhouding van de behandeling van het verzoek voor het overige ten tijde van de behandeling met vitamine B12 en C.
3.2.
Verzoekster stelt daartoe - kort samengevat - dat de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel en de daaruit voortvloeiende dwangbehandeling in strijd zijn met art. 3 van het Handvest van de Grondrechten van de EU (hierna: het Handvest) alsmede de artikelen 2 en 8 van het EVRM. Daarnaast is de dwangbehandeling in strijd met de eisen van doelmatigheid, proportionaliteit en subsidiariteit. De raadsvrouw heeft ter onderbouwing een pleitnota overlegd, alsmede kopie van een wetenschappelijk artikel (case report) welke aan deze beschikking zullen worden gehecht.
3.3.
De zorgaanbieder heeft de standpunten van verzoekster telkens gemotiveerd betwist.

5.Beoordeling

5.1.
De rechtbank stelt allereerst vast dat verzoekster ontvankelijk is in haar verzoek, aangezien het verzoekschrift binnen de in artikel 10:7 lid 2 Wvggz gestelde termijn bij de rechtbank is ingediend.
artikel 3 van het Handvest en de artikelen 2 en 8 EVRM
5.2.
Verzoekster stelt dat de machtiging en dwangbehandeling in strijd zijn met artikel 3 van het Handvest (het recht op menselijke integriteit) en de artikelen 2 (het recht op leven) en 8 (het recht op privé-, familie- en gezinsleven) van het EVRM. De bezwaren van verzoekster zijn, zo begrijpt de rechtbank, in de kern terug te voeren op het uitgangspunt dat voor een medische behandeling als bedoeld in artikel 7:446 van het Burgerlijk Wetboek (geïnformeerde) overeenstemming moet bestaan tussen de behandelaren en de patiënt, of, zoals in dit geval waarin het gaat om een kind van 15 jaar oud, de gezaghebbende ouders van de patiënt. Van een dergelijke overeenstemming is geen sprake, aldus verzoekster.
5.3.
Dit betoog van verzoekster gaat niet op. Immers, in uitzonderingsgevallen kan zich de situatie voordoen dat een geneeskundige handeling wordt verricht zonder dat daaraan een behandelingsovereenkomst ten grondslag ligt. Tot zo’n uitzondering behoort de situatie dat een patiënt op grond van een wettelijke bepaling gedwongen onderworpen wordt aan een geneeskundige behandeling. Hiervan is onder meer sprake wanneer, zoals in deze zaak het geval is, een patiënt in verband met een psychische stoornis in gevolge een (voortzetting van een) crisismaatregel op grond van de Wvggz aan ‘verplichte zorg’ is onderworpen. Van bedoelde strijd met artikel 3 van het Handvest en de artikelen 2 en 8 EVRM is derhalve geen sprake.
doelmatigheid, proportionaliteit en subsidiariteit
5.4.
Verzoekster stelt verder dat behandeling met Lorazepam en ECT niet aan het doelmatigheids-, proportionaliteits- en subsidiariteitsbeginsel voldoet omdat er duidelijke aanwijzingen zijn dat de katatonie wordt veroorzaakt door een tekort aan B12. Ook dit betoog gaat niet op. Het behandelteam heeft gemotiveerd verklaard dat de afgelopen maanden uitgebreide diagnostiek naar de onderliggende oorzaak van de katatonie heeft plaatsgevonden. Er is bij verzoekster geen lichamelijke (somatische) afwijking gevonden die het ontstaan van katatonie kan verklaren. Er zijn volgens de kinderartsen van de zorgaanbieder geen aanwijzingen voor een gebrek aan vitamine B12. De bepaling van de hoeveelheid vitamine B12 in het bloed is tweemaal uitgevoerd. Omdat dit op zichzelf een onbetrouwbare parameter is, moet er voor het diagnosticeren van een vitamine B12 deficiëntie ook gekeken worden naar de waarden van homocysteïne en methylmalonzuur in urine en/of bloed. Deze waarden zijn eind april 2024 bepaald en bleken normaal te zijn. Een functioneel tekort aan vitamine B12 is hiermee wat betreft de behandelaren uitgesloten. Omdat er geen lichamelijke afwijkingen zijn gevonden die het katatone beeld kunnen verklaren, is de aanname dat de oorzaak op geestelijk gebied ligt. Op basis van epidemiologische factoren en de beschikbare informatie vanuit haar omgeving lijkt een depressieve stoornis met psychotische kenmerken vooralsnog de meest waarschijnlijke. Op basis van eigen expertise van de artsen bij de zorgaanbieder, gesteund door de bevindingen van geraadpleegde onafhankelijke katatonie-experts, is het aangewezen om volgens de Nederlandse en internationale richtlijnen te starten met ECT, bij voorkeur in combinatie met Lorazepam. De combinatie van ECT en Lorazepam is bij katatonie de meest effectieve behandeling, ongeacht de onderliggende oorzaak van het katatone beeld. Desondanks is op uitdrukkelijk verzoek van de ouders door de zorgaanbieder meegedacht met behandelopties die door hen zijn aangedragen. Een aantal (niet-schadelijke) behandelopties (zoals het - ondanks de hiervoor aangehaalde omstandigheid dat geen tekort is vastgesteld - oraal toedienen van extra vitamine B12 en C) zijn in het behandelplan opgenomen, om de samenwerking en harmonie met ouders te bewaren. Dit alles heeft geen (positieve) verandering in de situatie van verzoekster gebracht waardoor volgens het behandelteam en de consulterende katatonie-experts er naast ECT en psychofarmaca geen andere redelijke behandelopties meer zijn voor deze ernstig zieke patiënte (verzoekster). Er is, ook gelet op hetgeen verzoekster hier tegenin heeft gebracht, geen aanleiding om aan deze door meerdere deskundigen vastgestelde conclusie voorbij te gaan. De voorgestelde verplichte zorg wordt geschikt geacht om het doel – namelijk dat verzoekster zo snel mogelijk van haar katatonie herstelt en het leven van een normaal 15 jarig meisje weer kan oppakken – te bereiken. Bij het voortduren van het katatone beeld zijn er drie belangrijke gevaren: (1) een risico op ernstig letsel en mogelijk zelfs levensgevaar bij complicaties van bedlegerigheid bij katatonie, (2) psychische schade door het niet kunnen behandelen van een vermoedelijk ernstige psychiatrische stoornis die onderliggend is aan dit katatone beeld en (3) maatschappelijke verwaarlozing en verstoorde ontwikkeling. Hoe langer het katatone beeld blijft bestaan, hoe kleiner de kans is op herstel. Dit moet voorkomen worden. Daarnaast is gebleken dat er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om dit doel te bereiken. De zorgaanbieder heeft aangegeven dat zij de ECT, gelet op het subsidiariteitsprincipe, zo min mogelijk zullen toepassen en dus alleen zo vaak als nodig. De ECT zal na iedere sessie worden beoordeeld op effect door klinische monitoring van de symptomen van de katatonie en na iedere zes sessies zal volgens protocol in multidisciplinair overleg bekeken worden of een voortzetting nog geïndiceerd is.
5.5.
Gelet op het voorgaande voldoet de (dwang)behandeling met ECT en Lorazepam, anders dan namens verzoekster is aangevoerd, aan het doelmatigheids-, proportionaliteits- en subsidiariteitsbeginsel.
afname bloed, urine en ontlasting
5.6.
Omdat de ouders van verzoekster niet uitsluiten dat er toch een somatische oorzaak ten grondslag ligt aan de huidige situatie van verzoekster, verzoeken zij de onmiddellijke afname bij haar van bloed, urine en ontlasting teneinde deze door een zelfgekozen laboratorium te laten onderzoeken. Ter zitting is door de behandelaren aangegeven dat zij aan de verzochte afname zullen meewerken, ook al zijn zij van mening dat het laboratorium waar de ouders de contra expertise willen laten uitvoeren andere waardes hanteert dan in de medische wereld gebruikelijk zijn. Hoe dat ook zij, gelet op de toezegging van de behandelaren behoeft dit onderdeel van het beroepschrift geen verdere bespreking.
5.7.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat, voor zover zij dit bij gebreke van een nadere motivering van de beslissing van de klachtencommissie kan beoordelen, de klacht van verzoekster door de klachtencommissie terecht ongegrond is verklaard. Het beroep van verzoekster treft daarom geen doel. Dit betekent ook dat de behandeling met ECT en Lorazepam niet zal worden geschorst, daargelaten de vraag of de rechtbank in het verband van de Wvggz wel bevoegd zou zijn om een dergelijke beslissing te nemen.
5.8.
Mitsdien wordt als volgt beslist.

6.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de klacht van verzoekster ongegrond.
Deze beschikking is op 8 augustus 2024 gegeven door mr. R.H. Mulderije, rechter, in tegenwoordigheid van D.S. Strooper als griffier.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open
.