4.3.1De feitelijke toedracht
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 3 december 2023 omstreeks 03:07 uur reed verdachte als bestuurder van een elektrische bromfiets in de Leidsestraat in Amsterdam, komende uit de richting van de Prinsengracht en gaande in de richting van het Leidseplein. De Leidsestraat is ingericht als voetgangersgebied en ook voorzien van de bebording daarvoor (verkeersteken G07). Tevens gaat er een trambaan door de straat. Gekomen ter hoogte van perceel Leidsestraat 102 reed verdachte met de bromfiets tegen een voetganger aan, genaamd [slachtoffer] , die de straat dwars overstak.
Camerabeelden
Op de camerabeelden heeft verbalisant gezien dat de bromfiets reed over de Leidsestraat in de richting van het Leidseplein en dat de bromfiets reed door een voetgangerszone aangeduid met bord G7, zoals genoemd in bijlage I van het reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990). Verbalisant zag verder dat de remlichten van de bromfiets even kort oplichtten, waarna de aanrijding plaatsvond. De voetganger liep over de kruising van de Lange Leidsedwarsstraat met de Leidsestraat.
Rijbewijsplicht
Verdachte heeft een motorrijtuig bestuurd, voor het besturen waarvan een rijbewijs is vereist. Uit controle bleek dat verdachte niet in het bezit was van een door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) afgegeven rijbewijs voor de categorie motorrijtuiten waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Rijden onder invloed
Verdachte is op 3 december 2023 om 03:20 uur onderworpen aan een voorlopig ademonderzoek. Het resultaat gaf de volgende alcoholindicatie aan: G/F. Verdachte is vervolgens onderworpen aan een ademanalyse. Het resultaat van de ademanalyse van haar adem bedroeg 620 μg/l.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat zij een paar cocktails en wijn had gedronken. Ze weet niet meer hoeveel precies. Het was niet slim om te gaan rijden met drank op, aldus verdachte.Verdachte heeft voorts verklaard dat zij niet in het bezit is van een Nederlands rijbewijs.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat zij die avond (de rechtbank begrijpt: de nacht van 2 op 3 december 2023) wat gedronken had met vrienden, dat zij op de hoek van de Leidsestraat met de Prinsengracht een Felyx scooter heeft gehuurd en daarmee de Leidsestraat in is gereden. Verdachte woont vijf jaar in Amsterdam en zij is een aantal keer overdag in de Leidsestraat geweest. Verdachte heeft verklaard dat zij weet dat het druk is in de Leidsestraat. Verdachte was zich er, ook die avond, van bewust dat er aan beide zijden van de trambaan mensen in de straat aanwezig waren. Verdachte heeft een constante snelheid gereden van zo’n 25 km/u. Verdachte was zich bewust van de tramrails in de straat, zij probeerde naar eigen zeggen de scooter tussen de tramrails te manoeuvreren. De man (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ) kwam op het laatste moment in zicht, aldus verdachte. Verdachte wilde nog remmen maar kon een aanrijding niet meer voorkomen. Verdachte heeft de borden, die aangeven dat de Leidsestraat een voetgangersgebied is, niet gezien.
Letselverklaring
Uit de letselverklaring blijkt dat [slachtoffer] als gevolg van het ongeval van 3 december tot en met 13 december 2023 was opgenomen in het Bovenij ziekenhuis op de afdeling Traumachirurgie. Hij heeft een schedelbasisfractuur en een gebroken knie opgelopen. De gebroken knie is behandeld met een spalk en later een gipskoker. Op 13 december 2023 is hij in herstellende conditie uit het ziekenhuis ontslagen om naar een revalidatiecentrum te gaan.
Verbalisant heeft op 3 december 2023, met toestemming van [slachtoffer] , de verpleegkundige gesproken van het Bovenij ziekenhuis waar hij verbleef. De verpleegkundige heeft verklaard dat het herstel aan de knie van [slachtoffer] langer duurt dan zes weken.
4.3.2Beoordeling van feit 1 primair
Bij de beoordeling van de vraag of een verdachte schuld heeft aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) moet in de eerste plaats vast komen te staan dat een causaal verband bestaat tussen de gedragingen van de verdachte en het ongeval. Daarbij gaat het in de kern om de feitelijke vraag of het gedrag daadwerkelijk aan het gevolg heeft bijgedragen, in die zin dat de handeling niet kan worden weggedacht zonder dat het gevolg wegvalt. Als sprake is van een dergelijk verband, zal de vraag moeten worden beantwoord of het redelijk is het gevolg toe te rekenen aan de gedragingen van de verdachte. Daarbij hoeven verkeersfouten van het slachtoffer niet aan het aannemen van causaal verband in de weg te staan.
Vast staat dat verdachte in de vroege ochtend van 3 december 2024 omstreeks 03:07 uur met een bromfiets in het voetgangersgebied in de Leidsestraat in Amsterdam heeft gereden. Er waren blijkens de camerabeelden op dat tijdstip nog veel voetgangers in de straat. Verdachte reed met een vrijwel constante snelheid tussen de voetgangers door. Bovendien was zij onder invloed van alcohol en was zij niet in het bezit van een in Nederland geldig rijbewijs. In deze straat begeven zich enkel voetgangers en rijden er trams. Voetgangers zijn er, als zij zich in een dergelijk gebied bevinden, niet op bedacht dat daar ook bromfietsen rijden. Zij kunnen dan ook niet anticiperen op dergelijk onverwacht verkeer.
Onder deze omstandigheden is het redelijk om het ontstaan van het ongeval toe te rekenen aan de gedragingen van verdachte. Verdachte is daarmee ernstig tekort geschoten in de voorzichtigheid en oplettendheid die van verkeersdeelnemers verwacht wordt. Dat had tot gevolg dat zij tegen [slachtoffer] is aangereden. Als gevolg van de aanrijding heeft [slachtoffer] een schedelbasisfractuur en een kniefractuur opgelopen.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of bewezen kan worden dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte is te wijten. Schuld, in juridische zin, kan bestaan in verschillende gradaties: van aanmerkelijk onvoorzichtig tot roekeloos, wat geldt als de zwaarste vorm van schuld. De officier van justitie heeft (ook) die zwaarste schuldvorm ten laste gelegd en de rechtbank zal dus moeten beoordelen of daarvan sprake is.
Roekeloosheid
Met de ‘Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten’ heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen verbreden. Daartoe is in artikel 175 WVW, dat de strafbepaling van artikel 6 WVW bevat, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW kan worden aangemerkt. De rechtbank begrijpt deze bepaling zo, dat zij dient te beoordelen of het gedrag van de verdachte dat heeft geleid tot het aan zijn schuld te wijten ongeval ook voldoet aan de delictsomschrijving van artikel 5a, eerste lid, WVW. Is dat het geval, dan bestaat de schuld daarmee in roekeloosheid.
Artikel 5a WVW
De rechtbank moet beoordelen of verdachte met het hiervoor vastgestelde verkeersgedrag dat heeft geleid tot het ongeval (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of zij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of zij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a. a) De verkeersregels
De rechtbank heeft al vastgesteld dat verdachte met een bromfiets in een voetgangersgebied heeft gereden terwijl zij onder invloed verkeerde van alcohol. Het rijden met een bromfiets in een voetgangersgebied levert een overtreding van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) op. Deze gedraging staat niet uitdrukkelijk benoemd in artikel 5a, eerste lid, WVW. De rechtbank is echter van oordeel dat de gedraging van verdachte valt onder de categorie: “overtreden van andere verkeersregels van soortgelijk belang als die onder a tot en met l genoemd”, genoemd in artikel 5a lid 1 onder m WVW, omdat het gaat om een verkeersregel die (mede) dient ter bescherming van kwetsbare verkeersdeelnemers en de verkeersveiligheid dient. Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank dus de verkeersregels geschonden, als bedoeld in dat artikel.
De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid dat verdachte onder invloed was van alcohol niet als overtreding van een afzonderlijke verkeersregel kan worden aangemerkt. In artikel 175, tweede lid WVW staat dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid WVW, kan worden aangemerkt. Rijden onder invloed is afzonderlijk in artikel 5a, tweede lid, WVW opgenomen en vormt een omstandigheid waaronder het verkeersgevaarlijke gedrag heeft plaatsgevonden. Reden hiervoor is dat deze gedraging al als zelfstandig misdrijf kan worden bestraft op grond van artikel 8 WVW, ook indien dit geen gevolgen heeft voor anderen.
b) In ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van verdachte, waarbij alle omstandigheden in ogenschouw worden genomen. In de Memorie van Toelichtingvalt over dit bestanddeel het volgende te lezen:
“De gedachte achter de keuze voor in «in ernstige mate» is dat de bepaling beperkt moet zijn tot (voldoende) ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Bij het schenden van een verkeersregel in «ernstige mate» kan worden gedacht aan het meerdere malen negeren van een rood kruis, het meerdere keren rijden door rood licht, voor een langere periode met een hoge snelheid rijden, continu over een vluchtstrook blijven rijden, terwijl dat niet is toegestaan.”
Uit deze voorbeelden wordt duidelijk dat het in beginsel om meerdere gedragingen moet gaan en/of gedragingen gepleegd over een langere periode, waardoor één of meerdere verkeersregels ernstig zijn geschonden, terwijl daarvan levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel te duchten is.
Hiervoor heeft de rechtbank al vastgesteld dat verdachte een bromfiets heeft bestuurd in een voetgangersgebied, terwijl zij onder invloed was van alcohol. Hoewel verdachte beschikte over een Amerikaans rijbewijs, beschikte zij niet over een in Nederland geldig rijbewijs. Hiertoe was zij wel verplicht om in Nederland een motorvoertuig te mogen besturen. De rechtbank is van oordeel dat, op basis van het hiervoor beschreven vereiste, niet vastgesteld kan worden dat verdachte door zo te handelen de verkeersregels aldus
in ernstige mateheeft overschreden. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte op de hoek van de Leidsestraat op de bromfiets is gestapt en dat zij relatief korte tijd daarna in aanrijding is gekomen met het slachtoffer. Het ongeval had dus plaats korte tijd na het wilsbesluit van verdachte (om met de bromfiets te gaan rijden in het voetgangersgebied). Daarnaast kan de snelheid waarmee verdachte heeft gereden, op basis van het dossier, niet worden vastgesteld en is daarom niet als een aparte verkeersovertreding aan te merken. Ook is niet gebleken van ander bijkomstig verkeersgevaarlijk gedrag tijdens of voorafgaand aan het ongeval. De vastgestelde gedragingen voldoen naar het oordeel van de rechtbank daarom niet aan de door de wet gestelde eis van het schenden van de verkeersregels
in ernstige mate. Gelet op deze conclusie zal verdere bespreking van de hierboven genoemde bestanddelen onder c en d achterwege blijven.
Omdat naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van gedrag dat voldoet aan de delictsomschrijving van artikel 5a eerste lid WVW, kan middels de koppelbepaling van artikel 175 tweede lid WVW niet tot een bewezenverklaring van roekeloosheid worden gekomen. De rechtbank is ook anderszins van oordeel dat het verkeersgedrag van verdachte niet kan worden aangemerkt als roekeloosheid in de zin van artikel 6 WVW.
Zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam
Wel is de rechtbank van oordeel dat met het (hiervoor beschreven) verkeersgedrag van verdachte, dat tot het ongeval heeft geleid, sprake is van
“zeer”onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam rijgedrag, in de zin van artikel 6 WVW, zoals in feit 1 primair (impliciet meer subsidiair) ten laste is gelegd. Verdachte reed met een bromfiets in een voetgangerszone. Afgezien van het feit dat verdachte daar niet mocht rijden, mocht van haar worden verwacht dat zij stapvoets had gereden, gelet op de grote hoeveelheid voetgangers die ter plaatste aanwezig waren. Uit de camerabeelden blijkt dat verdachte veel harder dan stapvoets heeft gereden, wat ook volgt uit haar eigen verklaring dat zij rond de 25 km/uur heeft gereden. Aldus heeft verdachte gereden met een snelheid die veel te hoog was voor een veilig verkeer ter plaatse, waardoor zij niet meer tijdig heeft kunnen afremmen voor de overstekende voetganger [slachtoffer] en met hem in botsing is gekomen.
(Zwaar) lichamelijk letsel
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of het letsel van [slachtoffer] gekwalificeerd kan worden als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 6 WVW. De ernst van het letsel, de noodzaak en aard van (eventueel) medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel zijn gezichtspunten die van belang zijn bij het beoordelen of juridisch gezien sprake is van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank stelt aan de hand van de medische informatie in het dossier vast dat [slachtoffer] als gevolg van het ongeval een schedelbasisfractuur en een kniefractuur heeft opgelopen. Blijkens de letselverklaring is medisch ingrijpen in de vorm van een operatie niet noodzakelijk geweest. De schedelbasisfractuur is expectatief behandeld en de kniefractuur conservatief, met aanvankelijk een spalk en daarna een gipskoker gedurende drie weken. [slachtoffer] is tien dagen in het ziekenhuis opgenomen geweest en heeft bij het ontslag uit het ziekenhuis een verwijzing voor fysiotherapie gekregen. [slachtoffer] heeft kort na het ongeval, op 11 december 2023, verklaard dat hij moet stoppen met werken, dat hij niet kan lopen en dat hij ook veel last heeft van het been dat niet is gebroken.
Hoewel de rechtbank aanneemt dat de gevolgen van het ongeval voor [slachtoffer] groot zijn en het ongeval veel leed heeft aangericht, kan de rechtbank op basis van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen niet vaststellen dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank overweegt dat het door het ongeval veroorzaakte letsel bij [slachtoffer] in potentie zwaar lichamelijk letsel kan opleveren. Medisch ingrijpen in de zin van een operatie is echter niet noodzakelijk geweest en op basis van het dossier kan niet vastgesteld worden dat er geen uitzicht is op volledig herstel. Actuele informatie over een behandeling (de fysiotherapie), over het verloop daarvan en het (volledig) herstel van de letsels van [slachtoffer] ontbreekt. De rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken van het tenlastegelegde zwaar lichamelijk letsel.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [slachtoffer] als gevolg van de aanrijding wel, in ieder geval, zodanig letsel opgelopen dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. [slachtoffer] heeft immers tien dagen in het ziekenhuis doorgebracht, als gevolg waarvan hij in ieder geval tijdelijke ziekte of verhindering in bedoelde zin heeft ondervonden.
Conclusie
De rechtbank acht daarom het onder 1 primair ten laste gelegde feit bewezen, in die zin dat sprake is van zeer onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam rijgedrag, ten gevolge waarvan het ongeval heeft plaatsgevonden en waarbij [slachtoffer] lichamelijk letsel heeft opgelopen.