ECLI:NL:RBAMS:2024:5139

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 juli 2024
Publicatiedatum
19 augustus 2024
Zaaknummer
13/245194-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor artikel 6 WVW en veroordeling voor artikel 5 WVW na aanrijding tussen vrachtwagen en fietser

Op 25 juli 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 20 juni 2022 in Amstelveen betrokken was bij een verkeersongeval met een fietser. De verdachte, een beginnend bestuurder en beroepschauffeur, reed met een vrachtauto en verleende geen voorrang aan de fietser, die op een parallel fietspad reed. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich niet voldoende heeft vergewist van het verkeer op de kruising, wat leidde tot een aanrijding waarbij de fietser een gebroken enkel opliep. De officier van justitie had de verdachte primair aangeklaagd voor zeer of aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag, maar de rechtbank oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de spiegels van de vrachtwagen niet goed waren afgesteld, wat de schuld van de verdachte zou impliceren. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit, maar achtte het subsidiair ten laste gelegde, gevaarzettend rijgedrag, wel bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 57 uren, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/245194-22
Datum uitspraak: 25 juli 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2002,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
11 juli 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. H. Hoekstra, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. H.W. Leemans, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 20 juni 2022 in Amstelveen heeft schuldig gemaakt aan
primair: zich als verkeersdeelnemer zeer of aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam gedragen, door als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtauto) te rijden, terwijl de rechter breedtespiegel en/of rechter buitenspiegel niet goed was/waren afgesteld en verdachte beginnend bestuurder en beroepschauffeur was: verdachte is rechts afgeslagen en heeft zich gedurende deze manoeuvre niet tijdig/voldoende vergewist van enig verkeer, waardoor een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door tegen [slachtoffer] aan te rijden, waarbij aan laatstgenoemde (zwaar) lichamelijk letsel werd toegebracht;
subsidiair: gevaarzetting op de weg.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, in de zin van aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend en onachtzaam rijden. Zij voert daartoe aan dat verdachte heeft gereden met spiegels die niet goed waren afgesteld, waardoor het zicht op het naastgelegen fietspad (te) beperkt was.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. Het door de politie verrichte onderzoek is op punten onjuist en onvolledig, waardoor de conclusie dat de spiegels onjuist waren afgesteld en dit debet is geweest aan het ontstaan van het ongeval niet gedragen kan worden. Een enkele verkeersfout, te weten geen voorrang verlenen aan de rechtdoor gaande fietser door een momentane onoplettendheid, is niet voldoende om te komen tot schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW), noch is sprake van een schending van artikel 5 WVW.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De feitelijke toedracht
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Op 20 juni 2022 omstreeks 13:09 uur reed verdachte in een vrachtauto over de rijbaan over de Keizer Karelweg in Amstelveen. [slachtoffer] reed op zijn fiets, eveneens over de Keizer Karelweg, over het parallel naastgelegen vrijliggende fietspad. Beide bestuurders reden in noordelijke richting [2] . De rijbaan waarop verdachte reed en het fietspad van de Keizer Karelweg waren van elkaar gescheiden door middel van een groenstrook voorzien van bosschages. Beide bestuurders kwamen vanuit de richting van de Rijksweg A9 en reden in de richting van de Amsterdamseweg. [3] Gekomen bij het kruispunt met de Laan Walcheren reed de fietser rechtdoor en sloeg verdachte met de vrachtauto rechtsaf de Laan Walcheren in. Daar waar de wegen van beide bestuurders elkaar kruisten, kwamen zij met elkaar in botsing. [slachtoffer] heeft daarbij een gebroken enkel opgelopen.
Op de kruising van de Keizer Karelweg met de Laan Walcheren geldt een voorrangsregeling, dat voor het rechtsafslaand verkeer is aangeduid door middel van haaientanden voor het kruisende rechtdoorgaande fietspad. Verdachte was ten tijde van het ongeval een beginnend bestuurder. [4]
Uit de digitale tachograafgegevens blijkt dat verdachte met de vrachtauto geen bijzonder afwijkend rijgedrag heeft vertoond voorafgaand aan het verkeersongeval. Dat betekent dat sprake was van een rustige manier van accelereren, afremmen en niet sneller rijden dan ter plaatse was toegestaan. [5]
Getuige [getuige] heeft verklaard dat zij zag dat het verkeerslicht voor de auto’s en de fietsers op groen stond. Zij zag dat de zijkant van de vrachtauto tegen de fietser aankwam. [6]
Verklaring verdachte
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij het slachtoffer bij het afslaan niet heeft gezien. Verdachte heeft meermalen gekeken of er fietsers aanwezig waren op het fietspad: toen hij stilstond voor rood licht en toen hij de bocht naar rechts maakte. Verdachte weet dat het afslaan met een vrachtwagen een riskante manoeuvre is. Bij het afslaan kijkt verdachte in de spiegels en uit het raam. Als er dan geen goed zicht is buigt verdachte naar voren. In een vrachtwagen blijft er altijd een dode hoek. Het verkeerslicht stond op groen. Verdachte is rustig opgetrokken en voorzichtig door de bocht gerold. Verdachte wist van de voorrangsregeling op de betreffende kruising en had voorrang verleend als hij de fietser had gezien. Verdachte had de spiegels afgesteld voordat hij was gaan rijden. Het is volgens verdachte van belang dat met de buitenspiegels ook een deel van de lading in de gaten wordt gehouden, waardoor de spiegels ook gedeeltelijk op het voertuig gericht zijn. Verdachte is beroepschauffeur. [7]
4.3.2
Beoordeling van het feit, primair artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994
4.3.2.1 Causaliteit
Bij de beoordeling van de vraag of een verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW moet in de eerste plaats vast komen te staan dat er een causaal verband bestaat tussen de gedragingen van verdachte en het ongeval. Daarbij gaat het in de kern om de feitelijke vraag of het gedrag daadwerkelijk aan het gevolg heeft bijgedragen, in die zin dat de handeling niet kan worden weggedacht zonder dat het gevolg wegvalt. Als sprake is van een dergelijk verband, zal de vraag moeten worden beantwoord of het redelijk is het gevolg toe te rekenen aan de gedragingen van de verdachte. Daarbij hoeven verkeersfouten van het slachtoffer niet aan het aannemen van causaal verband in de weg te staan.
De rechtbank stelt op basis van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden vast dat verdachte met zijn vrachtauto de fietser [slachtoffer] heeft geraakt toen hij, verdachte, rechtsaf wilde slaan om de Laan Walcheren in te rijden. Volgens de aldaar ter plaatse geldende voorrangsregeling (aangeduid met haaientanden voor het rechtsafslaande verkeer) had [slachtoffer] , die rechtdoor reed, op dat moment voorrang boven verdachte, die afsloeg. Onder deze omstandigheden is het redelijk om het ontstaan van het ongeval toe te rekenen aan de gedragingen van verdachte. Dat had tot gevolg dat verdachte met [slachtoffer] in botsing is gekomen. Als gevolg van de aanrijding heeft [slachtoffer] een gebroken linker enkel opgelopen.
4.3.2.2 Is er sprake van schuld in de zin van artikel 6 WVW?
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of bewezen kan worden dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte is te wijten. De wet kent verschillende gradaties van schuld. Op grond van de tenlastelegging moet de rechtbank beoordelen of al dan niet sprake is van schuld in de zin van ‘zeer’ of ‘aanmerkelijk’ onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam rijgedrag.
Het verwijt dat verdachte wordt gemaakt is dat hij de rechter breedtespiegel en/of de rechter buitenspiegel niet goed had afgesteld waardoor zijn zicht beperkt was en hij daardoor bij het rechtsaf slaan de rechtdoor gaande fietser ( [slachtoffer] ) niet heeft gezien die hij bij een juiste afstelling van zijn spiegels wel had kunnen en derhalve moeten zien.
De rechtbank is van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte, zoals ten laste is gelegd, de rechter breedtespiegel en rechter buitenspiegel niet goed heeft afgesteld. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. In het proces-verbaal van onderzoek plaats ongeval van de Forensische Opsporing verkeer wordt geconcludeerd dat het zicht in zowel de rechter buitenspiegel als de rechter breedtespiegel onvoldoende was. Daarbij wordt echter ook de kanttekening gemaakt dat de stand van de spiegels niet is gecontroleerd aan de hand van de wettelijke eisen. Verbalisant stelt in het rapport dat het spiegelvlak voor de helft werd bedekt door het spiegelbeeld van de bedrijfsauto waardoor het
zeer waarschijnlijkis dat de spiegels niet conform de wettelijke eisen waren afgesteld.
De rechtbank kan op basis van deze conclusies echter niet vaststellen of de spiegels al dan niet goed waren afgesteld. Niet bekend is immers of de afstelling voldeed aan de daaraan gestelde wettelijke eisen. Daarnaast kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld of de verbalisant, die het onderzoek heeft verricht, en verdachte een identiek oogpunt hadden. Dit maakt dat verbalisant en verdachte mogelijk een ander zichtveld hadden. Het huidige onderzoek kan daarom niet de conclusie dragen dat de rechter breedtespiegel en rechter buitenspiegel niet goed waren afgesteld.
Verdachte heeft zelf verklaard dat hij voordat hij was gaan rijden zijn spiegels had afgesteld en dat in de spiegels ook altijd een deel van de lading van de vrachtwagen zichtbaar moet zijn om dat tijdens het rijden in de gaten te kunnen houden, mede gelet op de verkeersveiligheid.
De rechtbank overweegt verder dat niet vastgesteld kan worden of verdachte, indien de spiegels anders, meer naar buiten, zouden zijn afgesteld de fietser wel had kunnen en derhalve moeten zien. Het dossier bevat daartoe onvoldoende informatie.
Wat wel kan worden vastgesteld is dat verdachte [slachtoffer] geen voorrang heeft verleend terwijl hij dat wel had moeten doen. De rechtbank is van oordeel dat deze enkele verkeersfout niet als zeer dan wel aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam rijgedrag in de zin van artikel 6 WVW is te kwalificeren. Verdachte zal daarom vrijgesproken worden van het primair ten laste gelegde.
4.3.3
Bewezenverklaring subsidiair ten laste gelegde, artikel 5 WVW
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gevaarzettend rijgedrag, in de zin van artikel 5 WVW. Verdachte heeft zich er bij het afslaan niet tijdig of onvoldoende van vergewist of de kruising vrij was van enig kruisend verkeer. Verdachte heeft [slachtoffer] vervolgens geen voorrang verleend. Daarmee heeft hij gevaar op de weg veroorzaakt, welk gevaar zich daadwerkelijk heeft verwezenlijkt. Het subsidiair ten laste gelegde is dan ook bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in 4.3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1 subsidiair:
op 20 juni 2022 te Amstelveen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig -in de hoedanigheid van beroepschauffeur-, daarmee rijdende over de Keizer Karelweg, zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op die weg werd veroorzaakt,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Keizer Karelweg, komende uit de richting van de Rijksweg A9, en gaande in de richting van de Amsterdamseweg,
- terwijl verdachte beginnend bestuurder en beroepschauffeur was,
verdachte heeft de kruising van de Keizer Karelweg met de Laan Walcheren genaderd,
verdachte is vervolgens ter hoogte van de Laan Walcheren rechts afgeslagen,
verdachte heeft zich gedurende zijn manoeuvre om, gezien verdachtes rijrichting, rechts af te slaan, niet, althans niet tijdig en/of voldoende, vergewist en/of is zich niet, althans niet tijdig en/of voldoende, blijven vergewissen dat voornoemde kruising vrij was van enig kruisend en/of naderend verkeer,
verdachte heeft gedurende zijn manoeuvre om, gezien verdachtes rijrichting, rechts af te slaan, niet dan wel onvoldoende op het overige verkeer gelet en/of niet dan wel onvoldoende in zijn spiegels en/of door zijn ruiten gekeken en/of niet de nodige voorzichtigheid in acht genomen,
verdachte heeft vervolgens de rechtdoorgaande fietser ( [slachtoffer] ), die in dezelfde rijrichting als die van verdachte het parallelle fietspad, bereed, en doende was om de weg over te steken, en in strijd met artikel 18 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, geen voorrang verleend,
verdachte heeft vervolgens niet afgeremd voor voornoemde [slachtoffer] ,
verdachte is vervolgens met voornoemde [slachtoffer] in botsing gekomen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar onder het primair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren (met 60 dagen vervangende hechtenis), alsmede een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Het ongeval heeft een grote impact gehad op verdachte. Verdachte heeft ruim twee jaar op de behandeling van de strafzaak moeten wachten en heeft die tijd in grote onzekerheid verkeerd. Verdachte maakt zich grote zorgen over de straf en in hoeverre dat invloed heeft op het kunnen blijven voldoen aan de betaling van zijn vaste lasten. De raadsman heeft verzocht ook rekening te houden met het overschrijden van de redelijke termijn.
De raadsman heeft verzocht artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toe te passen dan wel om verdachte een geheel of gedeeltelijk voorwaardelijk straf op te leggen. Het behoud van zijn rijbewijs is voor verdachte van groot belang om zijn werk uit te kunnen blijven oefenen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft als vrachtwagenchauffeur bij het afslaan onvoldoende voorzichtigheid betracht, waardoor een aanrijding met een fietser, slachtoffer [slachtoffer] , is ontstaan. De rechtbank heeft bij de strafbepaling meegewogen dat verdachte een beroepschauffeur is. Een vrachtwagenchauffeur moet namelijk extra voorzichtig zijn en nog meer dan andere weggebruikers alles eraan doen om welk gevaar dan ook op de weg te voorkomen. Hoe gering de fout ook is, de gevolgen van een ongeval waarbij een vrachtwagen is betrokken zijn vaak groot. [slachtoffer] heeft een gebroken enkel opgelopen.
De rechtbank ziet echter ook in dat zaken zoals deze enkel verliezers kennen; ook verdachte heeft dit ongeval niet gewild en heeft zich lange tijd zorgen gemaakt om het welzijn van het slachtoffer. Hij heeft geprobeerd om in contact te komen met het slachtoffer, maar die had daar geen behoefte aan. Verdachte is schuldbewust en heeft verklaard dat hij na het ongeval nog voorzichtiger is gaan rijden. De rechtbank waardeert de houding van verdachte.
Bij de strafbepaling heeft de rechtbank verder gekeken naar het strafblad van verdachte van 17 juni 2024, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld.
Redelijke termijn
De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn. De Hoge Raad neemt in zijn uitleg van artikel 6 van het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) als uitgangspunt dat een strafzaak in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een vonnis binnen twee jaar vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse staat jegens een verdachte een handeling is verricht waaraan deze redelijkerwijs de verwachting kan ontlenen dat tegen hem strafvervolging is of kan worden ingesteld. De redelijke termijn is in deze zaak met één maand overschreden. De rechtbank zal in de strafoplegging hiermee in matigende zin rekening houden.
De rechtbank heeft ten slotte gekeken naar straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke taakstraf van 60 uur passend en geboden is. De straf doet recht aan de ernst van het handelen van verdachte. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank de taakstraf met 5% verlagen. Dat betekent dat de rechtbank verdachte een taakstraf oplegt van in totaal 57 uur.
Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zijn houding op zitting waaruit volgt dat verdachte schuldbewust is en de rechtbank ervan overtuigd is dat verdachte er in de toekomst alles aan zal doen om een dergelijk verkeersongeval te voorkomen, legt de rechtbank verdachte
geenontzegging van de rijbevoegdheid op, ook niet in voorwaardelijke vorm.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart het onder primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
subsidiair
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een taakstrafvan
57 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 28 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. Beunk, voorzitter,
mrs. E. van den Brink en M.F.A.M. Smeets, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. M.R. Baart en N. van Assendelft, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 juli 2024.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal aanrijding misdrijf met nummer 2022127162-1, p. 002-004.
3.Een proces-verbaal onderzoek plaats ongeval, VOA, met nummer 2022127162, p. 012 en 018.
4.Een proces-verbaal aanrijding misdrijf met nummer 2022127162-1, p. 002-004.
5.Een proces-verbaal onderzoek plaats ongeval, VOA, met nummer 2022127162, p. 016.
6.Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 2022127162-4, p. 059.
7.Proces-verbaal ter terechtzitting van 11 juli 2024.