In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 augustus 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een lid van de Watersportvereniging en de vereniging zelf. Het lid, aangeduid als [eiser], heeft de opzegging van zijn lidmaatschap door het bestuur van de vereniging aangevochten. De opzegging vond plaats bij brief van 14 november 2022, waarbij het bestuur stelde dat [eiser] geen toestemming had gegeven voor een website die zonder hun medeweten was opgezet. Het bestuur weigerde bovendien om een ledenvergadering bijeen te roepen, waar [eiser] in beroep had willen gaan tegen de opzegging. De rechtbank oordeelde dat het besluit van het bestuur in strijd was met de redelijkheid en billijkheid, zoals vereist door artikel 2:8 BW, omdat het bestuur [eiser] de mogelijkheid om in beroep te gaan had ontnomen. De rechtbank vernietigde het besluit tot opzegging, waardoor [eiser] met terugwerkende kracht lid bleef van de vereniging. De overige vorderingen van [eiser] werden afgewezen, omdat hij niet had onderbouwd waarom deze noodzakelijk waren. De rechtbank veroordeelde de Watersportvereniging tot betaling van de proceskosten aan [eiser].