ECLI:NL:RBAMS:2024:5124

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 augustus 2024
Publicatiedatum
16 augustus 2024
Zaaknummer
13/072531-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel en tenuitvoerlegging van straf in Nederland

Op 20 augustus 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de District Court of Lublin in Polen. De officier van justitie had op 10 juni 2024 verzocht om de behandeling van het EAB, dat strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in 1991 en ingeschreven in de Basisregistratie Personen. Tijdens de zitting op 6 augustus 2024 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen, die direct weer werd geschorst onder voorwaarden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij het proces dat leidde tot het arrest van 29 januari 2019, maar dat hij wel op de hoogte was van het proces en een advocaat had gemachtigd. De rechtbank concludeert dat de overlevering op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) niet kan worden geweigerd. De opgeëiste persoon heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft, wat hem gelijkstelt aan een Nederlander voor de toepassing van artikel 6a OLW.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering te weigeren, maar tegelijkertijd de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf in Nederland te bevelen. De rechtbank heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen tot aan de tenuitvoerlegging van de straf. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/072531-23
Datum uitspraak: 20 augustus 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 10 juni 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 22 februari 2022 door
the District Court of Lublin(Polen, hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Het EAB is behandeld op de zitting van 6 augustus 2024, in aanwezigheid van
mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon was ook aanwezig en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.P.M. Balemans, advocaat in Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]
Ook heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen en die gevangenhouding direct weer geschorst onder de al geldende voorwaarden.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt in onderdeel B een vonnis van
the Provincial Court of Wlodawavan
15 februari 2018 (referentie: II K 606/15). De mededeling in onderdeel F van het EAB dat dit vonnis op 29 januari 2019 rechtskracht heeft gekregen, heeft de officier van justitie ertoe gebracht bij de uitvaardigende justitiële autoriteit na te vragen of er wellicht een beroepsprocedure is geweest. Uit aanvullende informatie bij brieven van 25 juni 2024 en
5 juli 2024 blijkt dat dit inderdaad het geval is en dat
the District Court in Lublinop
29 januari 2019 een arrest in beroep heeft gewezen (referentie: V Ka 494/18).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is definitief aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [4]
Gelet op het voorgaande en de verstrekte informatie moet de rechtbank het arrest van
29 januari 2019 toetsen aan artikel 12 OLW.
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot het arrest heeft geleid. Uit de door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte informatie blijkt echter dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het voorgenomen proces in beroep, een advocaat heeft gemachtigd zijn verdediging op het proces in beroep te voeren en dat die advocaat dat ook heeft gedaan. De omstandigheid als bedoeld in artikel 12, onder b, OLW heeft zich dus voorgedaan, wat maakt dat van weigering van de overlevering op grond van artikel 12 OLW geen sprake is.

4.Strafbaarheid; feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken, onder meer met betrekking tot werkzaamheden in Nederland, heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en daarmee een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven. Aan het eerste vereiste is dus voldaan.
Het tweede vereiste voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. Uit de brief van de IND van 5 augustus 2024 volgt dat ten aanzien van de opgeëiste persoon de verwachting bestaat dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf. Ook aan het tweede vereiste is daarmee voldaan.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Uit de hiervoor in rubriek 4 weergegeven Nederlandse kwalificatie volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet het toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaximum overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
Uit het voorgaande volgt verder dat de opgeëiste persoon voldoende economische banden met Nederland heeft, zodat sprake is van een rechtmatig belang dat de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland rechtvaardigt.
De rechtbank is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom, in overeenstemming met de standpunten van de raadsman en officier van justitie, de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6a en 7, OLW.

8.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court of Lublin(Polen).
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
HEFT OPde (geschorste) overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon] .
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en D.A. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 20 augustus 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (