ECLI:NL:RBAMS:2024:511

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 februari 2024
Publicatiedatum
2 februari 2024
Zaaknummer
13/137165-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door steekincident in Amsterdam met fatale afloop

Op 2 februari 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een 24-jarige man, die op 1 juni 2022 in het centrum van Amsterdam een 22-jarige man heeft doodgestoken. De verdachte is veroordeeld tot veertien jaar gevangenisstraf en een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk het leven van het slachtoffer heeft beëindigd door hem meer dan dertig keer met een mes in de hals en het hoofd te steken. De feiten zijn vastgelegd op camerabeelden, die de verdachte en het slachtoffer samen in de binnenstad van Amsterdam tonen, voordat de fatale steekpartij plaatsvond. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen, de ouders en zus van het slachtoffer, toegewezen voor de kosten van lijkbezorging en affectieschade. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn verwarde toestand en het gebruik van middelen, volledig toerekenbaar was voor zijn daden. De uitspraak benadrukt de ernst van het geweld en de impact op de nabestaanden, die blijvend met het verlies van hun dierbare moeten leven.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13.137165.22
[verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/137165-22
Datum uitspraak: 2 februari 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de [naam PI] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 7 november 2023 en 19 januari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B.Y. de Boer en van wat verdachte en zijn raadsman mr. G.R. Stolk naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting van 7 november 2023 – ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 1 juni 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door
- voornoemde [slachtoffer] meermalen (ongeveer 30 keer) (met kracht) in het hoofd en/of de hals te steken met een mes, althans een scherp voorwerp, en/of
- voornoemde [slachtoffer] meermalen (ongeveer 14 keer) te snijden met een mes, althans een scherp voorwerp.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Feiten en omstandigheden
Gelet op de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Overlijden van [slachtoffer] op 1 juni 22
Op woensdag 1 juni 2022 omstreeks 03:30 uur werd na een 112-melding bij de Centrale Meldkamer te Amsterdam door verbalisanten, onder aan de trap naar het souterrain behorend bij de percelen [adres 1] , een bebloede man aangetroffen. [1] Het slachtoffer werd later geïdentificeerd als [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] . [2] Door het ter plaatse gekomen personeel van de Ambulancedienst werd getracht [slachtoffer] te reanimeren, maar de reanimatie werd gestaakt nadat [slachtoffer] bleek te zijn overleden. In de hals en het hoofd van [slachtoffer] werden steekverwondingen gezien. [3] Uit het forensisch pathologisch onderzoek [4] bleek dat aan het lichaam van [slachtoffer] 30 steekletsels en 14 snijletsels waren, als gevolg van krachtinwerking met één of meerdere scherprandige voorwerpen (zoals een mes). De steekletsels bevonden zich met name in de hals en het hoofd. De forensisch patholoog heeft geconcludeerd dat het (niet natuurlijk) overlijden van [slachtoffer] het gevolg is van een steekletsel aan de hals waarbij de rechterhalsslagader is gekliefd. De overige 29 steekletsels kunnen via bloedverlies hebben bijgedragen aan de snelheid van het overlijden. Onder de 14 snijletsels bevond zich snijletsel aan de hand dat goed past bij zogeheten af- en/of verweerletsel. [5]
Camerabeelden binnenstad Amsterdam d.d. 31 mei-1 juni 2022
Uit het onderzoek is gebleken dat [slachtoffer] op 31 mei 2022 samen met een vriend,
[naam vriend] (hierna: [naam vriend] ), in Amsterdam was aangekomen voor een kort (tweedaags) verblijf, in verband met het vervolgens bezoeken van een festival in België. [6] Er is onderzoek gedaan naar camerabeelden van diverse camera’s in de binnenstad van Amsterdam. [7] Uit de camerabeelden kan worden afgeleid dat [slachtoffer] en [naam vriend] in de avond van 31 mei 2022 samen het centrum van Amsterdam zijn ingegaan en dat zij diverse horecagelegenheden hebben bezocht. [slachtoffer] en [naam vriend] zijn elkaar ergens tussen 01:08 uur en 01:20 uur kwijtgeraakt. Op camerabeelden tussen 01:20 uur en 01:41 uur is te zien dat [slachtoffer] duidelijk onvast ter been – kennelijk in staat van dronkenschap, later bevestigd door het aangetroffen hoge alcoholpromillage in zijn bloed [8] – alleen door de binnenstad van Amsterdam loopt en verschillende mensen aanspreekt. Gedurende de periode tussen 01:41 uur en 02:12 uur zijn geen beelden gevonden waarop [slachtoffer] zichtbaar is. Vanaf 02:12 uur is op de camerabeelden van verschillende camera’s het volgende waar te nemen:
02:12 uur - 02:30 uur (
verschillende camera’s centrum Amsterdam) [9]
Vanaf ongeveer 02:12 uur is [slachtoffer] zichtbaar in beeld [10] met een manspersoon met een donkere huidskleur, zwart ingevlochten haar en een lang en breed postuur. De man draagt onder meer een camouflagejas en een zwart (schouder)tasje. Deze man is (later) door verbalisanten herkend als verdachte. [11] Verdachte herkent zichzelf ook op deze camerabeelden [12] (gelet hierop zal hierna in het vonnis deze man op de camerabeelden worden aangeduid als verdachte). Op de beelden is duidelijk zichtbaar dat verdachte een stuk groter is dan [slachtoffer] .
Op de beelden vanaf 02:12 uur is te zien dat verdachte en [slachtoffer] samen door het centrum van Amsterdam lopen, waarbij [slachtoffer] (nog steeds) wankel en onvast ter been oogt en verdachte een rustige, stabiele pas heeft. De omgang tussen de twee maakt een vriendschappelijke indruk, waarbij zij onder meer met elkaar in gesprek lijken te zijn en zij ook af en toe lijken te ‘stoeien’ en elkaar een ‘boks’ geven.
02:30 uur – 02:40 uur (geen beelden beschikbaar)
02:40 uur – 02:42 uur (
camera’s voorkant en achterkant café Bitterzoet, gelegen op de hoek
van de Spuistraat en het Kattengat.) [13]
[slachtoffer] en verdachte lopen over de Spuistraat richting het Centraal Station. Even lijkt het of de wegen van [slachtoffer] en verdachte zich dan scheiden als verdachte linksaf slaat (het Kattengat op) en [slachtoffer] rechtdoor blijft lopen richting het Centraal Station. [slachtoffer] tikt verdachte op zijn schouder en lijkt hierbij richting het Centraal Station te wijzen. Vervolgens wenkt verdachte [slachtoffer] en hierop verandert [slachtoffer] van richting en loopt weer achter verdachte aan het Kattengat op, richting de Koggestraat. Verdachte gaat met zijn hand in zijn zwarte schoudertas en laat zijn hand even in de schoudertas zitten. Omstreeks 02:41 uur haalt verdachte zijn hand uit zijn tas en loopt hij samen met [slachtoffer] verder over de Koggestraat in de richting van het Singel (
de Koggestaat komt uit op het Singel). [slachtoffer] houdt zijn hand voor zijn mond en lijkt te lachen. Om 02:42 uur lopen ze samen het beeld uit in de richting van het Singel, hemelsbreed ongeveer 70 meter verwijderd van de plaats delict. Er is niemand anders op de beelden te zien.
02:42:07 uur – 02:49:12 uur (
camera [adres 2]) [14]
De beelden van de camera van [adres 2] geven, sterk ingezoomd, zicht op onder meer de uitgang van de Koggestraat en, rechts daarvan, deels achter de latere plaats delict. De beelden sluiten in tijd en plaats precies aan op de hierboven beschreven camerabeelden van café Bitterzoet.
Op de beelden is te zien dat om 02:42:07 uur twee personen vanuit de Koggestraat het Singel op komen lopen. Door de kwaliteit van de ingezoomde beelden is een directe herkenning van personen niet mogelijk, wel is duidelijk te zien dat één van de twee personen beduidend groter is dan de ander. De twee personen lopen samen het Singel op en houden zich daar even op aan de waterkant tussen geparkeerde auto’s. Om 2:44:21 uur is te zien dat één van de twee personen een snelle uitvallende/uithalende beweging met zijn rechterarm naar voren maakt naar of tegen de andere persoon, die vlak tegenover hem staat. De ‘aangevallen’ persoon rent direct weg en wordt dan achtervolgd door de ‘aanvallende’ persoon. Te zien is dat de achtervolgende persoon duidelijk groter is dan de vluchtende persoon. De kleinere persoon keert rennend om en komt tot stilstand. De grotere persoon ook. Dit is nabij de plaats delict. Tussen de plaats delict en de camera staan voertuigen geparkeerd waardoor op de beelden niet goed te zien is wat zich daar afspeelt.
Om 02:44:52 uur zakt de vluchtende (kleinere) persoon in elkaar waarop de achtervolgende persoon direct bij hem aansluit. Vervolgens tonen de beelden flarden van bewegingen, vermoedelijk, althans gelijkend op, een gevecht tussen beide personen. Op dat moment bevinden de twee personen zich ongeveer ter hoogte van [adres 1] , net naast de kruising van het Singel met de Koggestraat. Om 02:47:42 uur is te zien dat één persoon omhoog komt c.q. lijkt op te staan. Dit gebeurt ter hoogte van huisnummer [nummer] . De tweede persoon komt niet meer in beeld. Vervolgens is te zien dat deze persoon – gebukt – achterwaarts loopt en iets lijkt te verslepen tot aan huisnummer [nummer] , ter hoogte van de trap naar het daar aanwezige souterrain. Hetgeen wordt versleept wordt daar losgelaten (beeld van omstreeks 02:48:16 uur). Hierna is te zien dat de persoon vanaf daar de rijbaan oversteekt en naar het water van het Singel loopt, daar bij de kant aan het water snel naar de grond zakt en vervolgens weer omhoog komt. Hierop loopt hij bij het water vandaan om vervolgens weer om te draaien richting de waterkant en daar snel door zijn knieën te zakken. De persoon blijft even gehurkt/ineengezakt aan de waterkant bij de gracht zitten, terwijl vervolgens op dat moment over de rijbaan van het Singel een fietser en daarna een auto langsrijden. Dit is omstreeks 02:48:57 uur. Kort nadat de fiets en de auto de gehurkte persoon zijn gepasseerd, staat deze weer op en loopt in de richting van de Koggenstraat. Om 02:49:12 uur verdwijnt de persoon uit het beeld van de camera van [adres 2] omdat hij de Koggenstraat is ingelopen.
02:50 uur (
camera café Bitterzoet) [15]
Aansluitend op hiervoor beschreven beelden van de camera van [adres 2] , komt om 02:50 uur verdachte weer duidelijk herkenbaar in beeld in de Koggestraat, komend vanuit de richting van het Singel en lopend in de richting van het Kattengat/de Spuistraat. Hij loopt dan alleen. [slachtoffer] is niet meer te zien op camerabeelden. Zichtbaar is dat verdachte het zwarte heuptasje dat hij op eerdere beelden draagt, niet meer bij zich heeft.
02:51 uur – 2:52 uur (
camera’s Renaissancehotel en camera’s café Bitterzoet) [16]
Op de camerabeelden van het Renaissancehotel, die direct aansluiten op bovengenoemde camerabeelden van café Bitterzoet, is omstreeks 02:51 uur zichtbaar dat verdachte op het Kattengat loopt. Verdachte steekt zijn hand in zijn zak en haalt hieruit iets tevoorschijn. Kort hierna draait verdachte ineens om en rent terug. Hij rent dezelfde route terug, via het Kattengat de Koggestraat weer richting de Singel. Op deze camerabeelden is zichtbaar dat de schoenen van verdachte een natte rode gloed hebben, hetgeen eerder nog niet het geval was.
02:52:16 – 02:53:33 uur (
camera [adres 2]) [17]
Direct aansluitend op de hierboven beschreven beelden van Bitterzoet is omstreeks 02:52:16 uur te zien dat een persoon vanuit de Koggestraat (linksaf) het Singel oploopt. Vervolgens loopt hij naar het pand ter hoogte van nummer [nummer] en lijkt daar de trap – richting het souterrain – af te lopen c.q. te bukken. Vervolgens zijn enkele bewegingen, dan wel schimmen daarvan zichtbaar, waarbij het lijkt alsof er wederom iets wordt versleept (verder) richting het souterrain. Vervolgens loopt de persoon het lager gelegen gedeelte voor het souterrain weer uit en loopt weg richting de Koggestraat. Ter hoogte van het pand aan de [adres 1] bukt de persoon even en loopt vervolgens de Koggestraat in en zo omstreeks 02:53:33 uur het camerabeeld uit.
02:54 uur – 02:57 uur (
camera café Bitterzoet) [18]
Direct aansluitend op de hiervoor beschreven camerabeelden van [adres 2] , is op de camerabeelden van Bitterzoet verdachte duidelijk zichtbaar in beeld, lopend over de Koggestaat, komend vanuit de richting van het Singel. Verdachte heeft dan zijn zwarte heuptasje weer vast. Verdachte blijft omstreeks 02:54 uur stilstaan op de Koggestraat ter hoogte van een hoop gestorte aarde. Hij schopt met zijn schoenen in de aanwezige aarde en veegt vervolgens met de ene schoen, aarde over de andere schoen. Direct daarna loopt verdachte naar een openbare waterput op de Koggestraat en spoelt onder de kraan zijn handen en schoenen af met water. Nadat verdachte eerst wegloopt van de waterkraan, draait hij omstreeks 02:56 uur weer om en loopt terug richting de waterkraan. Ter hoogte van de waterkraan blijft verdachte staan en kijkt in de richting van het Singel. Dan slaat hij rechtsaf het Kattengat in, in de richting van de Spuistraat.
02:53:33 uur – 03:36 uur (
camera [adres 2]) [19]
Op de camerabeelden tussen vanaf 02:53:33 uur zijn er diverse voorbijgangers die de plaats delict passeren. Dit betreffen fietsers, auto's, scooters, motoren en voetgangers. Geen van deze voorbijgangers stopt bij de plaats delict, behalve de laatste twee voetgangers. Deze twee voetgangers stoppen ter hoogte van de plaats delict en bekijken – met vermoedelijk het licht van hun telefoon – de omgeving van het souterrain. Deze twee voetgangers blijven in beeld tot om 03:36 uur de politie arriveert.
Op grond van de deze beelden in combinatie met de processen-verbaal van bevindingen van de ter plaatse gekomen politieagenten stelt de rechtbank vast dat deze twee voetgangers de melders zijn.
02:57 uur – 09:20 uur (
diverse camera’s in het centrum van Amsterdam) [20]
Verdachte blijft in het centrum van Amsterdam rondlopen en is op beelden van diverse camera’s zichtbaar. Op de beelden is vanaf ongeveer 04:30 uur is voor het eerst zichtbaar dat verdachte onvaster ter been is. Omstreeks 05:42 uur – de zon is dan inmiddels opgekomen – doet verdachte zijn jas uit en duwt deze in een vuilnisbak op de Warmoesstraat. Hierna kijkt verdachte naar zijn gele trui, die hij onder zijn jas draagt, en trekt deze uit om vervolgens binnenste buiten weer aan te doen. Op de beelden die volgen raakt verdachte zichtbaar steeds wankeler in zijn gang en begeeft hij zich onder meer op het Centraal Station. Op de camerabeelden is te zien hoe hij daar wordt beroofd van zijn zwarte schoudertasje, terwijl hij op een bankje ligt te slapen.
Aantreffen verdachte op 1 juni 2022 omstreeks 10:30 uur
Op 1 juni 2022 omstreeks 10:30 uur wordt – na een melding over een persoon die mogelijk onder invloed was en gevaarlijk over de openbare weg wankelde – verdachte aangetroffen op de Boelelaan in Amsterdam Zuid. Er wordt waargenomen dat zijn schoenen, broek en (gele) trui onder het bloed zitten en dat verdachte zelf geen letsel heeft. [21] De gele trui (met opdruk van stripfiguur Kuifje), grijze Nike (sport)schoenen en donkere broek komen overeen met de kleding en schoenen die verdachte draagt op die hierboven besproken camerabeelden waarop verdachte zichtbaar – en duidelijk herkenbaar in beeld – is. [22]
Forensisch onderzoek
Vergelijking schoenzolen verdachte met bebloede schoenafdrukken plaats delict
Op de plaats delict zijn met bloed gezette schoensporen – met een overeenkomstig schoenzoolprofiel – aangetroffen, links en rechts van een sleepspoor (van bloed) dat vanaf de bloedpoel [23] van het slachtoffer op de rijbaan van het Singel loopt naar de trap van het souterrain, waar [slachtoffer] uiteindelijk is aangetroffen. [24] Tevens zijn met bloed gezette schoenafdrukken aangetroffen die achter elkaar lopen vanaf de bloedpoel van [slachtoffer] op de rijbaan (naast het trottoir) naar de kade van de gracht (het Singel). Het schoenzoolprofiel van deze schoenafdrukken komt overeen met voornoemde schoenafdrukken naast het sleepspoor. [25] Vanaf de voornoemde bloedpoel zijn voorts met bloed gezette schoenafdrukken achter elkaar aangetroffen naar de Koggestraat en vervolgens door de Koggestraat tot aan het Kattengat. [26] Het type schoenzoolprofiel van de sporen richting de kade/gracht en de sporen richting het Kattengat komen visueel overeen. [27] Deze op de plaats delict aangetroffen schoensporen zijn vergeleken met de zolen van de met bloed besmeurde schoenen die verdachte droeg op het moment dat hij op de Boelelaan werd aangetroffen. Vastgesteld werd dat de schoenzolen van de schoenen van verdachte een uitgesproken profiel met bijzondere vormen hadden, die exact pasten in de vormen van de hierboven genoemde op de plaats delict aangetroffen bebloede schoenafdrukken. [28]
Vergelijkend DNA-onderzoek bloedsporen op trui verdachte
De gele trui van verdachte (spoornummer AAMC5633NL) is onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Hierbij zijn, met name op de linkerzijde van het voorpand van de trui, meerdere bloedsporen aangetroffen. Twee bloedsporen zijn bemonsterd en als AAMC5633NL#01 en AAMC5633NL#02 veiliggesteld voor een (vergelijkend) DNA-onderzoek. Beide sporen matchen met het DNA-profiel van [slachtoffer] . [29] De bewijskracht is meer dan 1 miljard. [30]
Verklaringen verdachte
Verdachte heeft in zijn eerste verhoor bij de politie, op 2 juni 2022 om 17:10 uur, verklaard dat hij in de nacht van 1 juni 2022 een man zag liggen op een trapje met zijn hoofd naar beneden en dat hij de man is gaan reanimeren. Blijkbaar leefde de man niet meer en hierop is verdachte weggegaan. In het tweede verhoor bij de politie op 29 juni 2022 heeft verdachte verklaard dat hij zich niets, dan wel nauwelijks nog iets, kan herinneren van de nacht van 1 juni 2022. Hij verklaart dat hij tijdens zijn verklaring op 2 juni 2022 ‘niet zo sober was’, waardoor hij dingen heeft verklaard waar hij niet zeker van was. En “alles wat ik heb gezegd in het ziekenhuis en daarvoor tegen de politie is niet waar want ik was verdoofd.”
Hij verklaart zich wel te herkennen op de zich in het dossier bevindende camerabeelden van vlak voor en kort na het feit – onder meer samen met [slachtoffer] – waarop hij door de politie is herkend. [31] Ter terechtzitting van 19 januari 2024 heeft verdachte verklaard dat hij zich niets meer kan herinneren vanaf het moment dat hij in Mechelen op de trein stapte tot het moment dat hij in de [naam PI] aankwam, maar dat het er wel naar uit ziet dat hij degene is die [slachtoffer] om het leven heeft gebracht. Hij herkent zichzelf op de beelden waarop hij door de politie is herkend.
4.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde doodslag op [slachtoffer] . Het openbaar ministerie baseert zich voor het bewijs daarvan op de inhoud van de – op elkaar aansluitende – camerabeelden in de buurt van de plaat delict van vlak voor en direct na het feit en de camerabeelden van [adres 2] (met zicht op de plaats delict) waarop het feit is vastgelegd, de DNA-match tussen het bloed op de trui van verdachte en het bloed van [slachtoffer] en de match tussen het schoenzoolprofiel van de schoenen van verdachte en de op de plaats delict aangetroffen bebloede schoenzoolafdrukken.
Tevens kan worden vastgesteld dat geen sprake was van de situatie dat bij verdachte ten tijde van het delict ieder inzicht in de draagwijdte van zijn handelen en de mogelijke gevolgen daarvan, heeft ontbroken, zodat kan worden bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op het doden van [slachtoffer] .
4.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit wegens gebrek aan bewijs. De camerabeelden van [adres 2] die het feit hebben vastgelegd, zijn – in tegenstelling tot de camerabeelden waarop verdachte zichtbaar is vlak voor het feit en kort daarna – vaag. Op de cruciale camerabeelden van [adres 2] zijn enkel twee schimmen zichtbaar, waarvan slechts kan worden vastgesteld dat de ene persoon groter is dan de ander. Niet kan worden vastgesteld dat het verdachte is die zichtbaar is op die camerabeelden. Gelet hierop kan niet worden bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft doodgestoken.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1.
Daderschap verdachte
Op grond van de hiervoor onder 4.1. weergegeven feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer] om 02:42 uur voor het laatst duidelijk herkenbaar in beeld is op camerabeelden, als hij samen met verdachte op de Koggestraat richting de Singel loopt. Hij wordt door voorbijgangers rond 03:30 uur levenloos aangetroffen onderaan de trap naar het souterrain van [adres 1] . Binnen voornoemd tijdsframe is verdachte zodanig gestoken met een scherp voorwerp dat dit tot zijn dood heeft geleid.
Op camerabeelden van de camera’s bij café Bitterzoet (hierna: camera 1) en van de camera van [adres 2] (hierna: camera 2) is het volgende te zien. [slachtoffer] loopt om 02:42 uur samen met verdachte in de Koggestraat, richting het Singel. Aansluitend, zowel qua tijdsframe als zichtveld, leggen de beelden van de camera 2 vast dat er om 02:42:07 uur twee personen vanuit de Koggestraat het Singel op komen lopen. Duidelijk is dat de ene persoon groter is dan de andere persoon.
De personen op de beelden van de camera 2 zijn weliswaar te vaag in beeld om op die beelden te kunnen herkennen, maar de rechtbank stelt vast – anders dan door de raadsman betoogd – dat het niet anders kan dan dat deze twee personen dezelfde personen zijn als de kleinere en grotere persoon die zeer kort daarvoor herkenbaar op camera 1 te zien zijn, te weten [slachtoffer] en verdachte. De camerabeelden van camera 2 (tussen 2:42:07 uur – 2:49:12 uur) tonen immers alleen deze twee personen die uit de Koggestraat komen lopen en verder is niemand anders in beeld te zien. Ook is op de beelden van camera 1 niet te zien dat verdachte en/of [slachtoffer] bijvoorbeeld weer zouden zijn omgedraaid. Dat de grotere persoon op de beelden van camera 2 tussen 02:42:07 uur en 02:49:12 daadwerkelijk verdachte is, wordt bovendien bevestigd door het feit dat deze persoon daarna, om 02:49:12 uur, (alleen) de Koggestraat weer inloopt en de hierop qua tijdsframe en zichtveld aansluitende beelden van camera 1 om 02:50 uur verdachte weer duidelijk herkenbaar in beeld tonen, lopend in de Koggestraat, komend vanuit de richting van het Singel. Verdachte loopt dan alleen en verder is niemand anders op de beelden (in de buurt) te zien.
De rechtbank concludeert verder dat de camerabeelden van camera 2 tussen 2:42:07 uur en 2:49:12 uur, waarop [slachtoffer] en verdachte op de plaats delict zichtbaar zijn, de beelden betreffen waarop het delict is vastgelegd. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat is te zien dat verdachte opeens een aanvallende beweging maakt richting [slachtoffer] . [slachtoffer] vlucht direct weg en na een korte achtervolging zakt [slachtoffer] om 02:44:52 uur in elkaar, waarop verdachte zich bij hem aansluit. De beelden tonen dan flarden van bewegingen die lijken op een gevecht. De details van deze bewegingen zijn niet te zien maar na afloop van dit ogenschijnlijke gevecht komt nog slechts één van de twee personen in beweging, te weten verdachte. [slachtoffer] komt niet meer overeind. De rechtbank is van oordeel dat in redelijkheid is vast te stellen dat dit de momenten zijn waarop de in het sectierapport geconstateerde verwondingen aan [slachtoffer] zijn toegebracht, door de persoon met wie hij even tevoren uit de Koggestraat kwam lopen: verdachte. De op elkaar aansluitende beelden van de camera’s 1 en 2 sluiten uit dat de verwondingen van [slachtoffer] op een onder moment of door iemand anders zijn toegebracht.
Bij deze conclusie neemt de rechtbank ook in aanmerking dat niemand anders dan verdachte op de beelden is te zien die bij [slachtoffer] of op de plaats delict tussen 02:42 uur, toen [slachtoffer] met verdachte in de Koggestraat liep, en het moment waarop de melding van een bebloed lichaam op de plaats delict bij de politie werd gedaan. Uit de hierboven onder 4.1. beschreven camerabeelden volgt dat verdachte om 02:49-12 uur de plaats delict verlaat, nog een keer terugkomt en [slachtoffer] nogmaals lijkt te verslepen, hetgeen aansluit bij het op de plaats delict aangetroffen (bloed)sporenpatroon. [32] Verder zijn er geen personen bij of op de plaats delict geweest totdat twee voetgangers kennelijk het lichaam van [slachtoffer] opmerken en 112 bellen. Alle overige voorbijgangers (fietsers, scooters etc.) zijn langs de plaats delict gekomen maar zijn niet gestopt. De melders wachten vervolgens bij de plaats delict tot de politie arriveert.
Het daderschap van verdachte wordt ondersteund door het volgende. Verdachte wordt ettelijke uren na het verlaten van de plaats delict onder het bloed aangetroffen en het DNA-profiel dat is bepaald uit de bemonsteringen van dit bloed matchen met het DNA-profiel van [slachtoffer] . Tevens had verdachte tijdens zijn aanhouding schoenen aan met een zeer specifiek zoolprofiel dat exact past in de vormen van de hierboven genoemde bebloede schoenafdrukken die op de plaats delict werden aangetroffen. [33] Deze aangetroffen bebloede schoenafdrukken sluiten qua locatie bovendien ook precies aan bij de bewegingen van verdachte op de beelden van camera 2 tussen 2:42:07 uur en 2:49:12 uur. Dat geldt ook voor de bebloede schoenafdrukken (die matchen met de schoenzolen van verdachte) die gaan van de bloedpoel van [slachtoffer] op de rijbaan van het Singel naar de waterkant/gracht en vervolgens richting de Koggestraat enerzijds en anderzijds de bewegingen van verdachte zoals vastgelegd door camera 2. Tevens sluit de plaats van de schoenafdrukken naast het bebloede sleepspoor (van de bloedpoel op de rijbaan richting de plek waar [slachtoffer] uiteindelijk is aangetroffen), aan bij de bewegingen op de camerabeelden van camera 2, waarop verdachte iets van de rijbaan richting het souterrain van perceel [nummer] lijkt te verslepen.
Verdachte is voor het eerst verhoord door de politie op 2 juni 2022, aan het einde van de middag en ruim 30 uur na zijn aanhouding. De rechtbank overweegt, hoewel verdachte later is terug gekomen op de betrouwbaarheid van die verklaring omdat hij nog niet helder was, dat de in dit eerste politieverhoor gegeven lezing van verdachte omtrent het aantreffen en reanimeren van [slachtoffer] hoe dan ook wordt weerlegd door de bovengenoemde inhoud van de camerabeelden van de camera’s 1 en 2.
4.4.2.
Opzet
De rechtbank is van oordeel dat tevens kan worden bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op het doden van [slachtoffer] en overweegt daartoe als volgt. Verdachte heeft [slachtoffer] minstens 30 keer gestoken met een scherprandig voorwerp, zoals een mes, in met name het hoofd en de hals. Het hoofd en de hals zijn plekken waar zich slagaders en andere vitale onderdelen van het menselijk lichaam bevinden en naar algemene ervaringsegels geldt dat het op deze plekken steken met een mes of een vergelijkbaar scherp voorwerp een aanmerkelijke kans in het leven roept dat dit lijdt tot de dood. Gelet op het aantal steken (meer dan 30), de plaatsen waar deze zijn toebracht (hoofd en hals), en de diepte van de (fatale) steek in de halsslagader (7 centimeter) [34] , is dit handelen van verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op een dodelijke afloop dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte daartoe ook het opzet heeft gehad.
De rechtbank is niet gebleken van een omstandigheid die het opzet van verdachte wegneemt, zoals de – uitzonderlijke – situatie dat bij verdachte ten tijde van het delict ieder inzicht in de draagwijdte van zijn handelen en de mogelijke gevolgen daarvan zou hebben ontbroken. In dit verband overweegt de rechtbank in het bijzonder het volgende. Hoewel verdachte bij zijn aanhouding (ruim 10,5 uur na het feit) sterk onder invloed was van medicijnen en verdovende middelen [35] en hij stelt zich niets meer van de bewuste nacht van 1 juni 2022 te kunnen herinneren, geeft de inhoud van het dossier – en met name de camerabeelden waarop het gedrag van verdachte voorafgaand, tijdens en direct na het delict zichtbaar is – geen aanleiding te veronderstellen dat ten tijde van het delict van een situatie als voornoemd sprake was.
In de eerste plaats is op camerabeelden te zien dat verdachte voorafgaand, tijdens en direct volgend op het delict, een stabiele en meestal rustige pas heeft (die opvallend in contrast is met de instabiele, soms ronduit zwalkende en zigzaggende pas van [slachtoffer] ). Op de beelden is te zien dat hij, slechts korte tijd vóór het delict, opmerkt dat [slachtoffer] rechtdoor lijkt te willen lopen terwijl verdachte af wil slaan en maakt verdachte een wenkend gebaar naar verdachte en loopt zelf met rustige tred door.
Tevens is de rechtbank van oordeel dat verdachte ná het plegen van het delict een aantal gecoördineerde en bewuste handelingen verricht die niet anders kunnen worden geduid dan als het verhullen van het delict dan wel de betrokkenheid daarbij. In dit verband wijst de rechtbank allereerst op het verslepen van [slachtoffer] naar de trap die leidt naar het onder straatniveau liggende souterrain van perceel 31 [36] , een plaats waar het lichaam veel minder zichtbaar is voor passanten. Tevens is in dit verband relevant het vlak na het delict hurken/bukken van verdachte op het moment dat een fietser en auto de plaats delict passeren, zodat deze verdachte niet opmerken, en het door verdachte trachten schoon te maken van de schoenen en handen (met zowel zand als water). [37]
Bovendien valt uit de camerabeelden af te leiden dat verdachte pas geruime tijd na het delict, te weten eerst vanaf omstreeks 04:30 uur, signalen afgeeft die passen bij het onder invloed zijn van middelen, zoals het onvast ter been worden
.Maar zelfs terwijl verdachte al duidelijke tekenen vertoont van het onder invloed zijn van middelen, ontdoet hij zich wanneer het weer licht is geworden (omstreeks 05:37 uur) van zijn – naar alle waarschijnlijkheid bebloede – jas en trekt hij zijn bebloede trui binnenste buiten aan. [38]
Voornoemde omstandigheden sluiten naar het oordeel van de rechtbank een scenario waarin bij verdachte ten tijde van het plegen van het delict sprake zou zijn van het ontbreken van ieder inzicht in de draagwijdte van zijn handelen, uit.
4.4.3.
Conclusie
De rechtbank acht gezien al het voorgaande bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de tenlastegelegde doodslag.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 1 juni 2022 te Amsterdam, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door voornoemde [slachtoffer] in de hals te steken met een mes, althans een scherp voorwerp.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en maatregel (art. 38z Sr)

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien jaren, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd om de Gedragsbeïnvloedende en Vrijheidsbeperkende Maatregel ex artikel 38z Sr (hierna: GVM) op te leggen.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft in het kader van de strafmaat naar voren gebracht dat verdachte is aangehouden in een verwarde toestand, onder invloed van middelen, en dat hij zich niets kan herinneren van de betreffende avond. Verdachte herkent zich niet in hetgeen hem wordt verweten en er kan in deze zaak geen motief voor zijn handelen worden aangewezen, hetgeen bepalend is voor de hoogte van een op te leggen straf. Anders dan door de officier van justitie wordt gesteld – is er géén sprake geweest van calculerend handelen door verdachte. De zaken waarnaar de officier van justitie verwijst in het kader van de strafmaat, verschillen op onderdelen met onderhavige zaak. De eis van de officier van justitie is te hoog en past beter in een zaak waarin sprake is van voorbedachte rade (moord). In dit geval zou een gevangenisstraf voor de duur van acht of negen jaar meer passend zijn.
De raadsman heeft daarnaast verzocht om geen TBS-maatregel op te leggen en niet tot de oplegging van de gevorderde GVM over te gaan.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft [slachtoffer] , die als toerist een avond in de binnenstad van Amsterdam doorbracht, op zeer gewelddadige wijze van het leven beroofd, door hem veelvuldig te steken met een mes, althans een scherp voorwerp. [slachtoffer] had in totaal 30 steekletsels en 13 snijletsels, met name in zijn hoofd en hals. Verdachte heeft na deze extreme uitbarsting van geweld [slachtoffer] versleept naar een trap die naar beneden naar een souterrain leidde en hem daar, met zijn hoofd naar beneden en hevig bloedend voor dood achtergelaten, zonder hulp te alarmeren.
Door één van de in de hals van [slachtoffer] toegebrachte steken is de rechterhalsslagader gekliefd - met ernstig bloedverlies tot gevolg -, waaraan [slachtoffer] ter plekke is overleden.
Verdachte heeft door middel van excessief geweld moedwillig het leven ontnomen van een 22 jaar jonge man. Met dit handelen heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan één van de ernstigste misdrijven uit het Wetboek van Strafrecht en onherstelbare leed bij de nabestaanden veroorzaakt. Verdachte heeft door zijn handelen de nabestaanden van [slachtoffer] voorgoed een dierbare ontnomen, hetgeen blijkens de ter terechtzitting afgelegde slachtofferverklaringen van de ouders en zus van [slachtoffer] bij hen een grote leegte en onpeilbaar leed en verdriet teweeg heeft gebracht. Zij moeten leven in de wetenschap dat hun zoon en broer, die in de bloei van zijn leven was, op zeer gewelddadige wijze om het leven is gebracht.
Verdachte, een Belg die toevallig in Amterdam was, kende het Britse slachtoffer niet. Ze kwamen elkaar bij toeval tegen en trekken daarna, vanaf het moment dat ze op camerabeelden zichtbaar zijn, ogenschijnlijk probleemloos lopend samen op. Dan, opeens en zonder zichtbare aanleiding, komt verdachte tot zijn excessief gewelddadige daad. Dat geweld is op geen enkel manier te rijmen met de jolige en beschonken indruk die [slachtoffer] op de beelden van vlak daarvoor maakt, noch met de rustige indruk van verdachte op datzelfde moment. Mede omdat verdachte aangeeft niets meer van de betreffende nacht of zijn handelen te kunnen herinneren is geen enkel inzicht verkregen in de beweegredenen van verdachte. Dit maakt dat de nabestaanden met veel vragen blijven zitten, hetgeen het verwerken van het verlies van hun zoon en broer nog eens veel moeilijker maakt.
Het behoeft geen betoog dat een feit als onderhavige de gevoelens van veiligheid in de samenleving ernstig aantast. Ook bij de (buurt-)bewoners van het Singel moet deze gebeurtenis een hevige schok en ernstige gevoelens van onveiligheid hebben teweeggebracht.
Persoon van de verdachte
Justitiële documentatie
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het verdachte betreffende Nederlandse en Belgische uittreksel Justitiële documentatie. Hieruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Tevens stelt de rechtbank vast dat verdachte ten tijde van het plegen van het feit 22 jaar oud was en dus een relatief jonge leeftijd heeft.
Deskundigenonderzoek
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op een
Pro Justitia rapportage d.d. 7 september 2023 van het Pieter Baan Centrum (hierna PBC), opgemaakt door A. Wulterkens, psychiater en N.P.A. van der Weegen, psycholoog. Hieruit blijkt onder meer het volgende.
De deskundigen komen tot de conclusie dat bij verdachte sprake is van een ernstige stoornis in het gebruik van een opioïde (Oxycodon), hypnoticum/anxiolicum (Benzodiazepines) en cannabis. Van een andere (psychische) stoornis dan voormelde verslavingsproblematiek, is niet gebleken. Weliswaar was voornoemde stoornis in middelengebruik ook aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde, maar niet kan worden vastgesteld of het tenlastegelegde verband houdt met de stoornis. In de eerste plaats is niet duidelijk of, en zo ja in welke mate, verdachte ten tijde van het tenlastegelegde feit onder invloed was van middelen. In het zich in het dossier bevindende toxicologisch rapport wordt weliswaar geconcludeerd dat verdachte bij zijn aanhouding, ruim 10 uur na het delict, onder invloed was van middelen [39] , maar niet is vast te stellen of daarvan ook sprake was ten tijde van het tenlastegelegde, en zo ja, in welke mate. Opvallend hierbij is dat verdachte op de camerabeelden kort voor het tenlastegelegde en kort hierna, een stabiele pas heeft en pas (uren) later instabiel op de benen wordt aangetroffen. De deskundigen kunnen daarnaast – gedragskundig – niet onderbouwen of, en zo ja hoe, de stoornis zich verhoudt tot gewelddadig gedrag, temeer daar er geen aanwijzingen zijn dat er sprake is van een gestoorde impuls- of agressieregulatie. Meer specifiek is niet duidelijk geworden, of, en zo ja in welke mate, verdachte vanuit zijn pathologie ten tijde van het tenlastegelegde beperkt is geweest in het maken van afwegingen en keuzes en of hierbij ook meer situationele aspecten van relevante of doorslaggevende invloed zijn geweest. De conclusie is dan ook dat geen doorwerking is te onderbouwen ten aanzien van het tenlastegelegde feit.
Nu niet duidelijk is of de stoornis in middelengebruik van invloed is geweest op het tenlastegelegde kunnen de deskundigen tevens geen uitspraak doen over het recidive risico ten aanzien van een gewelddadig delict en onthouden zij zich van een advies omtrent mogelijke interventies. In dit verband merken de deskundigen wel op dat gezien de ernst van het tenlastegelegde waarbij verdachte –indien bewezen– een voor hem onbekende man, naar het zich laat aanzien zonder evident motief, met excessief geweld om het leven heeft gebracht, niet mogelijk is om in dit individuele geval uit te gaan van een statisch bepaald risico.
Aangezien verdachte 22 jaar oud was ten tijde van het ten laste gelegde feit, is de mogelijkheid om het minderjarigenstrafrecht toe te passen in beschouwing genomen. Op basis van klinische observaties en psychologisch onderzoek schatten onderzoekers in dat verdachte een ontwikkelingsniveau heeft conform zijn kalenderleeftijd. Dit wordt ondersteund door toepassing van de adolescentenwegingslijst. Er zijn geen indicaties voor het toepassen van het minderjarigenstrafrecht.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van de
Pro Justitia-rapporten van 22 september 2022 en 17 februari 2023, opgemaakt door S.A. Moonen, GZ-psycholoog en J.J.F.M. de Man psychiater.
De Man concludeert dat bij verdachte sprake is van een stoornis in het gebruik van middelen waarbij opioïden (Oxycodon) en benzodiazepinen (Bromazepam) in het oog springen. De Man stelt dat deze stoornis weliswaar al bestond en tijde van het delict, maar dat onvoldoende is gebleken dat deze stoornis de gedragingen en de gedragskeuzes van verdachte tijdens het tenlastegelegde heeft beïnvloed. Nu in het onderzoek geen samenhang is gevonden tussen stoornis en delict onthoudt de Man zich van een advies over het recidiverisico en mogelijke interventies.
Moonen concludeert dat bij verdachte sprake is van ernstige stoornissen in het gebruik van cannabis, een opioïde en een hypnoticum of een anxiolyticum. Moonen stelt dat verdachte ten tijde van het delict onder invloed lijkt te zijn geweest, maar onthoudt zich van een advies met betrekking tot de toerekenbaarheid van verdachte nu geen delict scenario met verdachte kon worden besproken, noch op andere wijze duidelijk is geworden hoe het tenlastegelegde zich heeft kunnen voltrekken. Volgens Moonen kan gedragskundig niet worden onderbouwd hoe de verslavingsproblematiek zich verhoudt tot toekomstig gewelddadig gedrag, temeer daar er geen aanwijzingen zijn dat bij verdachte sprake is van een gestoorde impuls- en agressieregulatie. Gelet hierop kan Moonen evenmin een advies geven ten aanzien van mogelijke interventies in een juridisch kader.
Zowel De Man als Moonen zien geen aanleiding voor het toepassen van het minderjarigenstrafrecht.
Tevens heeft de rechtbank kennis genomen van het verdachte betreffende
reclasseringsrapport d.d. 23 mei 2023.
De reclassering heeft op basis van de beschikbare informatie niet tot een delict-analyse kunnen komen. Het is niet mogelijk om verbanden te leggen tussen het delict en het functioneren van verdachte op de diverse levensgebieden. De reclassering kan slechts vaststellen dat er sprake was van een hoge mate van intoxicatie ten tijde van de aanhouding van verdachte, maar of hiervan sprake was tijdens het delict, en zo ja, wat de eventuele doorwerking daarvan op het handelen van verdachte is geweest, blijft voor de reclassering onduidelijk. Gelet hierop kunnen de risico's op recidive, letselschade en onttrekking aan voorwaarden niet worden ingeschat. De reclassering merkt voorts op dat in het gesprek met verdachte geen gevoelens van schaamte, empathie of inlevingsvermogen zichtbaar werden. Verdachte bleef gedurende het gehele gesprek beleefd en rustig, er werd echter geen diepgang bereikt in hun gesprek. De reclassering heeft het ASR-wegingskader toegepast en vindt toepassing van het jeugdstrafrecht, net als het NIFP, niet geïndiceerd.
Conclusies van de rechtbank
Geen minderjarigenstrafrecht
De rechtbank ziet, mede op grond van vorenstaande conclusies van de deskundigen, geen aanleiding om het minderjarigenrecht toe te passen.
Toerekenbaarheid
De rechtbank stelt – mede op grond van de inhoud van de deskundigenrapporten – vast dat geen onderbouwing kan worden gevonden voor mogelijke doorwerking van de bij verdachte geconstateerde stoornis in middelengebruik en het delict. Ook anderszins is niet gebleken van omstandigheden die maken dat het feit verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend. De rechtbank rekent verdachte zijn daad dan ook volledig toe.
Geen TBS-maatregel
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat een TBS-maatregel niet aan de orde is. Nu onbekend is gebleven of de stoornis in middelengebruik verband houdt met het delict en evenmin duidelijk is geworden of van deze stoornis een recidivegevaar (met betrekking tot geweldsdelicten) uitgaat, kan niet worden vastgesteld dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de TBS-maatregel eist.
De (duur van de ) op te leggen de gevangenisstraf
De rechtbank stelt in dit verband voorop dat het geldende strafmaximum ten tijde van het plegen van het feit 15 jaren betrof.
Gelet op aard en intensiteit van het door verdachte toegepaste geweld en al hetgeen hierboven in het kader van de ernst van het feit en de persoon van verdachte is overwogen, acht de rechtbank geen andere straf dan een gevangenisstraf van aanzienlijke duur gerechtvaardigd. Bij het bepalen van de duur daarvan heeft de rechtbank tevens acht geslagen op de straffen die in andere zaken worden opgelegd voor doodslag.
De deskundigen hebben zich – vanwege het ontbreken van kennis over de beweegredenen van verdachte en eventuele doorwerking van een stoornis in het gebruik van middelen – onthouden van advies over het risico op herhaling. Vaststaat echter dat verdachte in staat is geweest een dergelijk gewelddadig en ernstig misdrijf opeens en schijnbaar uit het niets te plegen. Dat maakt dat de rechtbank gegronde vrees heeft dat verdachte in de toekomst opnieuw in staat zal zijn een ernstig misdrijf te plegen. Om die reden weegt ook het aspect van de beveiligging van de maatschappij en het voorkomen van herhaling in dit specifieke geval zwaar mee bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf.
Alles afwegend, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren, zoals ook gevorderd door de officier van justitie, passend en geboden.
Gedrag beïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z Sr
De rechtbank is voorts van oordeel dat, ter bescherming van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen, de oplegging van een gedrag beïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel nodig is. Aan de voorwaarden voor het opleggen van de maatregel is voldaan: verdachte wordt tot een gevangenisstraf veroordeeld wegens een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit werd gepleegd, de stoornis in middelengebruik bij verdachte en de vrees dat verdachte – zoals hiervoor reeds benoemd – in de toekomst opnieuw in staat zal zijn een ernstig geweldsmisdrijf te plegen, acht de rechtbank het ter bescherming van de algemene veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen nodig dat gedragsbeïnvloedende en/of vrijheidsbeperkende voorwaarden toegepast kunnen worden na afloop van de opgelegde gevangenisstraf.

9.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

9.1.
De vorderingen
De benadeelde partijen, [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] hebben als nabestaanden van [slachtoffer] een vordering ingediend.
De benadeelde partij
[benadeelde partij 1](de vader van [slachtoffer] ) vordert € 13.797,40 aan vergoeding van materiële schade, te weten kosten lijkbezorging (bestaande uit kosten in verband met de uitvaart, repatriëring en een urn).
Tevens vordert hij € 20.000,- aan vergoeding van immateriële schade, bestaande uit affectieschade. Verzocht wordt voornoemde bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij
[benadeelde partij 2](de moeder van [slachtoffer] ) vordert € 20.000,- aan vergoeding van immateriële schade, bestaande uit affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij
[benadeelde partij 3](de zus van [slachtoffer] ) vordert € 17.500,- aan vergoeding van immateriële schade, bestaande uit affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank alle vorderingen in het geheel zal toewijzen, met toepassing van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
9.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich ten aanzien van de door [benadeelde partij 1] gevorderde kosten voor lijkbezorging gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Met betrekking tot de door de benadeelde partijen gevorderde affectieschade heeft de raadsman primair betoogd dat, hoewel gezien het verhandelde ter terechtzitting aan te nemen valt dat de benadeelde partijen daadwerkelijk de ouders en zus van [slachtoffer] zijn, deze familiaire verwantschap tussen hen niet formeel juridisch is onderbouwd met bijvoorbeeld een uittreksel van de burgerlijke stand/geboorteakte. Indien de rechtbank uitgaat van de verwantschap tussen [slachtoffer] en de benadeelde partijen, dan refereert de raadsman zich voor wat betreft de toewijzing van de gevorderde affectieschade – ook ten aanzien van de zus van [slachtoffer] – aan het oordeel van de rechtbank.
9.4.
Het oordeel van de rechtbank
9.4.1.
De kosten voor lijkbezorging ( [benadeelde partij 1] )
Met betrekking tot de gevorderde kostenposten ter zake lijkbezorging (bestaande uit kosten in verband met de uitvaart, repatriëring en een urn) is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van rechtstreekse schade die de benadeelde partij heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. De hoogte van de vordering is voldoende onderbouwd en wordt overigens door de verdediging niet weersproken.
De gehele vordering op dit punt van € 13.797,40 wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2022.
9.4.2.
Affectieschade ( [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] )
Algemene overwegingen ten aanzien van affectieschade
Door alle drie de benadeelde partijen wordt affectieschade gevorderd. Het vorderen van affectieschade in het strafproces is sinds 1 januari 2019 mogelijk voor de in artikel 6:108, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: het BW) genoemde naasten van een door een misdrijf overleden slachtoffer. De vergoeding ziet op het leed en verdriet dat nabestaanden is aangedaan. De wetgever heeft in het Besluit vergoeding affectieschade (hierna: het Besluit) per categorie nabestaanden vaste bedragen opgenomen.
Verwantschap tussen benadeelde partijen en [slachtoffer]
Op grond van de inhoud en het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank van oordeel dat er – ondanks het feit dat geen geboorteakte is overgelegd – geen enkele reden bestaat om te twijfelen aan de gestelde familiaire verwantschap tussen de benadeelde partijen en [slachtoffer] Casteledine. Er is niet gebleken van enig aanknopingspunt dat het tegendeel doet vermoeden, hetgeen de raadsman zelf ook niet weerspreekt. De raadsman heeft overigens geen bezwaar tegen het toewijzen van de kosten van lijkbezorging aan [benadeelde partij 1] , die die kosten als vader van [slachtoffer] heeft gemaakt.
Vordering ouders van [slachtoffer] ( [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] )
De ouders van een door misdrijf overledene komen op grond van artikel 6:108, lid 4 sub c in aanmerking voor vergoeding van affectieschade. Naar het oordeel van de rechtbank komt daarmee vast te staan dat zij door het onderhavige feit rechtstreeks immateriële schade hebben geleden in de vorm van affectieschade. De hoogte van de gevorderde schadevergoeding is conform het Besluit. De vordering wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2022.
Vordering zus van [slachtoffer] ( [benadeelde partij 3] )
Broers en zussen van een (door misdrijf) overleden slachtoffer zijn niet opgenomen in de opsomming van artikel 6:108, vierde lid, sub a tot en met f, van het BW, omdat de wetgever er uitdrukkelijk voor heeft gekozen hen niet standaard een dergelijk recht als vervat in dit artikel toe te kennen. Zij kunnen in bijzondere gevallen een beroep doen op de hardheidsclausule van artikel 6:108, vierde lid, sub g, van het BW. De hardheidsclause ziet op een andere persoon die ten tijde van de gebeurtenis in een zodanige nauwe relatie tot de overledene staat, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat hij of zij als naaste kan worden aangemerkt. De rechtbank is in het onderhavige geval – mede op grond van de door de benadeelde partij overgelegde stukken – van oordeel dat er tussen het slachtoffer en [benadeelde partij 3] sprake was van een zodanige nauwe persoonlijke relatie. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat [slachtoffer] de oudere broer was van [benadeelde partij 3] , met wie zij weinig in leeftijd verschilde en met wie zij voor het overgrote deel van hun leven in gezinsverband samenwoonde. [slachtoffer] was als oudere broer een grote steun voor [benadeelde partij 3] , onder meer gedurende een jarenlange depressie. Daarnaast trokken zij – ook als vrienden – tot aan het delict veel met elkaar op, onder meer wegens gezamenlijke hobby’s en interesses en gezamenlijke reizen.
Dat sprake is van een zodanige nauwe persoonlijke relatie dat [benadeelde partij 3] als zus van [slachtoffer] aanspraak maakt op vergoeding van affectieschade, wordt als zodanig ook niet betwist door de verdediging.
Naar het oordeel van de rechtbank komt daarmee vast te staan dat de benadeelde partij [benadeelde partij 3] door het feit rechtstreeks immateriële schade heeft geleden in de vorm van affectieschade. De hoogte van de gevorderde schadevergoeding is conform het Besluit. De vordering wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2022.
9.4.3.
De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal ten aanzien van de benadeelde partijen de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens hen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht.
De rechtbank waardeert deze op:
t.a.v. [benadeelde partij 1]
een bedrag van in totaal € 33.797,40
(drieëndertigduizendzevenhonderdenzevenennegentig euro en veertig eurocent), bestaande uit € 13.797,40 (dertienduizendzevenhonderdenzevenennegentig euro en veertig eurocent veertig eurocent) aan
materiële schadeen een bedrag van
€ 20.000,-(
twintigduizend euro)aan
immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 juni 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van
238 dagen.
t.a.v. [benadeelde partij 2]
een bedrag van
€ 20.000,-(
twintigduizend euro)aan
immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 juni 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van
135 dagen.
t.a.v. [benadeelde partij 3]
een bedrag van
€ 17.500,-(
zeventienduizendenvijfhonderd euro)aan
immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 juni 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van
127 dagen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 38z en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
doodslag.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
veertien (14) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Legt aan verdachte op de
maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperkingals bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] (vader)
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] toe tot een bedrag van € 13.797,40 (dertienduizendzevenhonderdenzevenennegentig euro en veertig eurocent) aan vergoeding van materiële schade (kosten lijkbezorging) en € 20.000,- (twintigduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade (affectieschade), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 juni 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 1] aan de Staat in
totaal € 33.797,40 (drieëndertigduizendzevenhonderdenzevenennegentig euro en veertig eurocent)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 juni 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van
238 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] (moeder)
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] toe tot een bedrag € 20.000,- (twintigduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade (affectieschade), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 juni 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 2] aan de Staat in totaal
€ 20.000,- (twintigduizend euro)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 juni 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van
135 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] (zus)
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] toe tot een bedrag € 17.500,- (zeventienduizendvijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade (affectieschade), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 juni 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 3] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 3] aan de Staat in totaal
€ 17.500,- (zeventienduizendvijfhonderd euro)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 juni 2022) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van
127 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.A.E. Somsen, voorzitter,
mrs. R.A. Overbosch en M. Wiewel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.A. Baaijens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 februari 2024.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevindingen, p. 4.001.
2.NFI-rapport Forensisch pathologisch onderzoek d.d. 14 juli 2022, p. 5.145.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 4.006 e.v.
4.NFI-rapport Forensisch pathologisch onderzoek d.d. 14 juli 2022, p. 5.143 e.v.
5.NFI-rapport Forensisch pathologisch onderzoek d.d. 14 juli 2022, p. 5.143 e.v.
6.Proces-verbaal verhoor getuige [naam vriend] d.d. 1 juni 2022, p. 2 007 e.v.
7.Proces-verbaal van bevindingen camerabeelden totaal, p. 4.079 e.v.
8.NFI-rapport Voorlopige toxicologische bevindingen d.d. 7 juni 2022, p. 5 087.
9.Proces-verbaal van bevindingen camerabeelden totaal, p. 4.087 - 4.090.
10.Zie voor de herkenning [slachtoffer] op betreffende camerabeelden, proces-verbaal van bevindingen camerabeelden totaal, p 4.082.
11.Proces-verbaal van bevindingen camerabeelden totaal, p. 4.081.
12.Verhoor verdachte d.d. 29 juni 2022, p. 3.018 e.v. en afgelegde verklaring van verdachte ter terechtzitting van 19 januari 2023.
13.Proces-verbaal van bevindingen camerabeelden totaal, p. 4.090 – 4.092.
14.Proces-verbaal van bevindingen camerabeelden totaal, p. 4.092 – 4.095.
15.Proces-verbaal van bevindingen camerabeelden totaal, p. 4.095.
16.Proces-verbaal van bevindingen camerabeelden totaal, p. 4.096 - 4.097
17.Proces-verbaal van bevindingen camerabeelden totaal, p. 4.097.
18.Proces-verbaal van bevindingen camerabeelden totaal, p. 4.097.
19.Proces-verbaal van bevindingen camerabeelden totaal, p. 4. 100.
20.Proces-verbaal van bevindingen camerabeelden totaal, p. 4.100 – p. 4.105.
21.Proces-verbaal van bevindingen, p. 4.019 e.v.
22.Zie voor de herkenning van deze kledingstukken en schoenen door verbalisanten proces-verbaal van bevindingen, p. 4.081.
23.Een bloedpoel is een bloedspoor dat ontstaat door de accumulatie van vloeibaar bloed op een oppervlak, zie proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict, p. 5.023.
24.Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict, p. 5.027 en p. 5.023
25.Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict, p. 5.023.
26.Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict, p. 5.023 en proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict p. 5.001-5.002 en proces-verbaal forensisch onderzoek Koggestraat, p. 5.121.
27.Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict p. 5.001
28.Proces-verbaal van bevindingen aanhouding [verdachte] , p. 4.041 en proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict, p. 5.001- 5.002.
29.NFI-rapport, p. 5.015 e.v. en proces-verbaal forensisch onderzoek, p. 5.105.
30.NFI-rapport. P. 5.015 e.v.: DNA-profiel AAMC5633NL#02 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer het DNA in de bemonstering afkomstig is van slachtoffer [slachtoffer] , dan wanneer het DNA in de bemonstering afkomstig is van een willekeurige (niet aan slachtoffer [slachtoffer] verwante) persoon. De bewijskracht van AAMC5633NL#01 is niet meer berekend vanwege het resultaat van AAMC5633NL#02. .
31.Proces-verbaal tweede verhoor verdachte d.d. 29 juni 2022, p. 3.018 e.v.
32.Proces-verbaal van bevindingen aanhouding [verdachte] , p. 4.041, proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict, p. 5.001- 5.002, proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict p. 5.023 e.v. en proces-verbaal forensisch onderzoek Koggestraat, p. 5.121.
33.Proces-verbaal van bevindingen aanhouding [verdachte] , p. 4.041, proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict, p. 5.001- 5.002 en proces-verbaal forensisch onderzoek Koggestraat, p. 5.121.
34.NFI-rapport Forensisch pathologisch onderzoek d.d. 14 juli 2022, p. 5.143 e.v.
35.In het bloed van verdachte is oxycodon, desmethyloxycodon, bromazepam en THC-COOH aangetroffen. Zie NFI-rapport Toxicologisch onderzoek in het lichaamsmateriaal van [verdachte] d.d. 26 oktober 2022, p. 5.
36.Proces-verbaal van bevindingen camerabeelden totaal in combinatie met proces-verbaal forensisch onderzoek, p. 5.027-5.028.
37.Proces-verbaal van bevindingen camerabeelden totaal, p. 4.094 en p. 4.097 – 4.099.
38.Proces-verbaal van bevindingen camerabeelden totaal, p. 4.100 – p. 4.105.
39.De PBC-deskundigen verwijzen hier ook naar het NFI-rapport toxicologisch onderzoek verdachte d.d. 26 oktober 2022: bloedonderzoek gedaan op 1 juni 22 om 22:50 uur.