ECLI:NL:RBAMS:2024:509

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 februari 2024
Publicatiedatum
2 februari 2024
Zaaknummer
13/268115-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag, veroordeling poging zware mishandeling en openlijke geweldpleging met strafoplegging

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 februari 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 13 oktober 2023 betrokken was bij een gewelddadig incident in Amsterdam. De verdachte werd vrijgesproken van poging tot doodslag, maar werd wel veroordeeld voor poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door het geven van trappen aan het hoofd van het slachtoffer, bewust de kans op zwaar lichamelijk letsel had aanvaard. De rechtbank stelde vast dat het letsel van het slachtoffer, waaronder een gebroken rib en hersenkneuzing, niet voldeed aan de juridische definitie van zwaar lichamelijk letsel, maar dat de verdachte wel degelijk schuldig was aan de poging tot zware mishandeling. Daarnaast werd openlijke geweldpleging bewezen verklaard, omdat de verdachte samen met zijn partner geweld had gepleegd tegen zowel het mannelijke als vrouwelijke slachtoffer in het bijzijn van omstanders. De rechtbank legde de verdachte een maximale taakstraf van 240 uur op, alsook een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met bijzondere voorwaarden en een proeftijd van twee jaar. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan beide slachtoffers, waarbij de totale schadevergoeding voor het mannelijke slachtoffer €3.297,59 en voor het vrouwelijke slachtoffer €1.393,36 bedroeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/268115-23
Datum uitspraak: 8 februari 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1971,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 januari 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R.W. van Zanten, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. B.A.C. van Tuinen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 13 oktober 2023 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
Feit 1 primair:
poging tot doodslag van [aangever] ;
Subsidiair:
poging tot zware mishandeling van [aangever] ;
Meer subsidiair:
medeplegen van mishandeling van [aangever] ;
Feit 2 primair:
openlijke geweldpleging tegen [aangever] en [aangeefster] ;
Subsidiair:
medeplegen van mishandeling van [aangever] en [aangeefster] .
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
Op 13 oktober 2023 staat verdachte stil in zijn auto op [straatnaam] in Amsterdam, waar hij wachtte op zijn vriendin, medeverdachte [medeverdachte] . In het voertuig achter hem zitten aangevers [aangever] en [aangeefster] . Omdat verdachte met zijn voertuig de weg blokkeert en aangevers niet door kunnen rijden, toeteren zij naar verdachte. Op enig moment stapt aangeefster [aangeefster] uit en loopt naar de passagierszijde van de auto van verdachte, waar zij verdachte door het open raampje vraagt om door te rijden. Hierop ontstaat een discussie tussen verdachte en aangeefster, waar aangever [aangever] zich bij voegt. Medeverdachte [medeverdachte] stapt uit de auto, verdachte duwt zijn portier open en stapt ook uit. Er ontstaat een fysieke confrontatie tussen verdachte en aangever [aangever] . Zijdelings raken ook aangeefster [aangeefster] en medeverdachte [medeverdachte] met elkaar in een fysieke confrontatie verwikkeld, waarbij medeverdachte [medeverdachte] zich tussendoor ook richt op aangever [aangever] . Omstanders proberen na enkele minuten de betrokkenen uit elkaar te halen. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] stappen hun auto in en rijden weg. Aan het einde van de straat worden zij aangehouden door de politie, die inmiddels is gealarmeerd. Het incident is gefilmd en de politie heeft deze beelden in een proces-verbaal beschreven; de beelden zijn aan het dossier toegevoegd en ter zitting bekeken.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot doodslag dan wel (poging tot zware) mishandeling van aangever [aangever] en de openlijke geweldpleging tegen dan wel mishandeling in vereniging van aangevers [aangever] en [aangeefster] .
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder feit 1 primair ten laste gelegde. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder feit 1 subsidiair en feit 2 primair ten laste gelegde.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat het onder feit 1 primair ten laste gelegde niet bewezen kan worden en dat verdachte daarom moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van het onder feit 1 subsidiair en feit 2 primair ten laste gelegde, heeft de raadsman geen bewijsverweren gevoerd.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1
Vrijspraak van het onder feit 1 primair ten laste gelegde
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de ten laste gelegde poging tot doodslag van [aangever] niet is bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de camerabeelden vaststaat dat verdachte aangever eenmalig een trap in het gezicht heeft gegeven terwijl hij op zijn knieën op de grond zat, waardoor aangever op de grond viel. Op de beelden is ook te zien dat verdachte hem daarna, terwijl aangever op de grond lag, nog twee trappen in de richting van het bovenlichaam heeft gegeven. Niet is zichtbaar waar op het lichaam die trappen terecht zijn gekomen. Gelet op vaste jurisprudentie levert het eenmalig trappen tegen het hoofd niet zonder meer een aanmerkelijke kans op het intreden van de dood op. Dat daar in dit geval wel sprake van zou zijn, kan de rechtbank niet vaststellen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat verdachte weliswaar schoenen droeg toen hij de trappen uitdeelde, maar dat dit relatief zachte gympen waren. De kracht waarmee verdachte de trappen gaf, is aan de hand van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen onvoldoende vast te stellen en bijvoorbeeld een forensische beschouwing ontbreekt. En hoewel het uiteindelijke letsel van aangever geen absoluut argument oplevert, wijst ook dit niet op een aanmerkelijke kans op het intreden van de dood. Dat verdachte (voorwaardelijk) opzet op de dood van aangever [aangever] heeft gehad, is dan ook niet komen vast te staan.
3.4.2
Het oordeel over het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde
De door verdachte verrichte geweldshandelingen, beschreven in rubriek 3.4.1, zijn naar het oordeel van de rechtbank wel te kwalificeren als een poging tot zware mishandeling. Door meerdere malen te trappen tegen het hoofd en het bovenlichaam, waar zich vitale organen bevinden, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever [aangever] zwaar lichamelijk letsel zou bekomen. Het letsel van aangever bestaat uit onder meer een gebroken rib, een hersenkneuzing en een gescheurde trommelvlies, waarvan hij deels volledig genezen is en voor het overige de verwachting is dat hij volledig zal genezen. Dit letsel, dat bepaald niet moet worden gebagatelliseerd, kan echter juridisch niet worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank acht de onder 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling daarom bewezen.
3.4.3
Het oordeel over het onder feit 2 primair ten laste gelegde
Op de camerabeelden is te zien dat verdachte – naast de hierboven beschreven geweldshandelingen – ook aangeefster [aangeefster] twee keer in het gezicht heeft geslagen. Verder heeft medeverdachte [medeverdachte] aangeefster [aangeefster] meermalen geslagen en heeft zij aangever [aangever] ook een schop gegeven terwijl hij op de grond lag. Dit geweld, dat zij samen tegen aangevers pleegden, vond plaats op straat en in het bijzijn van verschillende omstanders. De onder feit 2 primair ten laste gelegde openlijke geweldpleging acht de rechtbank daarom ook bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Feit 1 subsidiair:
op 13 oktober 2023 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [aangever] een trap tegen het hoofd heeft gegeven, ten gevolge waarvan die [aangever] op de grond is gevallen en voornoemde [aangever] terwijl deze op de grond lag meerdere malen tegen het lichaam heeft getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2 primair:
op 13 oktober 2023 te Amsterdam openlijk, te weten op [straatnaam] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen meer personen te weten [aangever] en [aangeefster] door
- die [aangever] met kracht tegen het hoofd te trappen en vervolgens terwijl voornoemde [aangever] op de grond lag meermalen tegen het lichaam te trappen;
- die [aangeefster] met kracht meermalen in het gezicht te slaan ten gevolge waarvan deze ten val is gekomen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan
op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 subsidiair en 2 primair bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaren. Daarbij heeft de officier van justitie ook gevorderd dat de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering, zullen worden opgelegd en dat het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis zal worden opgeheven.
8.2
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat in strafverminderende zin rekening moet worden gehouden met de volgende omstandigheden. Hoewel verdachte strafrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, is er ook sprake van eigen schuld aan de zijde van de aangevers. Aangeefster [aangeefster] heeft de confrontatie met verdachte opgezocht en hem als eerste een klap in het gezicht gegeven. Beide aangevers hebben een escalerende rol gespeeld door zelf ook geweld uit te oefenen tegen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . Verder heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat sprake is van eendaadse samenloop in de zin van artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Ten slotte is door de raadsman aangevoerd dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een ontwrichtende werking zou hebben op het leven van verdachte, omdat hij dan zijn baan en mogelijk zijn huis zal kwijtraken. Verdachte heeft hulp nodig en is bereid om daaraan – in het kader van bijzondere voorwaarden – mee te werken.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling en aan openlijke geweldpleging. Dit zijn zeer ernstige feiten, die bovendien plaatsvonden op de openbare weg. Dergelijke feiten brengen niet alleen voor de slachtoffers gevoelens van onrust en onveiligheid met zich, maar ook voor de samenleving. Dat de feiten een grote impact hebben gemaakt op de slachtoffers, blijkt ook uit de door hen opgestelde slachtofferverklaringen. De rechtbank rekent verdachte dit aan.
De rechtbank gaat niet mee in het strafmaatverweer van de verdediging ten aanzien van de eigen schuld van de slachtoffers. Op de camerabeelden is niet te zien of te horen dat [aangeefster] in de beginfase van het incident een klap in het gezicht van verdachte heeft gegeven. De rechtbank vindt dit ook niet aannemelijk geworden. Daarbij komt dat zowel verdachte als medeverdachte niet direct, maar pas enige tijd later hebben verklaard dat [aangeefster] als eerste een klap zou hebben uitgedeeld. Het is verdachte geweest die de agressor was. Op een later moment, na de worsteling tussen verdachte en [aangever] , is te zien dat [aangeefster] twee keer in het gezicht van verdachte heeft geslagen. In het geheel van de geweldshandelingen die verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben gepleegd, is dit echter niet van zodanige invloed dat deze handelingen van [aangeefster] tot strafmatiging zouden moeten leiden. Immers is het gedrag van [aangeefster] niet als escalerend en evenmin verwijtbaar te noemen in de context van het geheel.
Ook de handelingen van [aangever] zijn niet van zodanige ernst dat zij tot strafmatiging zouden moeten leiden. De rechtbank is van oordeel dat [aangever] in het begin, nadat hij door verdachte was aangevallen, wellicht niet de-escalerend heeft opgetreden, doordat hij een actieve houding heeft aangenomen in de confrontatie met verdachte en nog wat naar hem heeft geroepen. Het forse en minutenlange durende buitenproportionele geweld van de zijde van verdachte, staat echter niet in verhouding tot de handelingen van [aangever] .
Uitgangspunten voor de strafoplegging
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de oriëntatiepunten voor de rechtspraak en straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Bij het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel zonder gebruik van een wapen, geldt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden als uitgangspunt. Een taakstraf van 150 uren is het uitgangspunt bij openlijke geweldpleging tegen personen, lichamelijk letsel ten gevolge hebbend.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 20 december 2023. Hieruit blijkt dat verdachte in de afgelopen vijf jaren één keer eerder is veroordeeld voor mishandeling. Langer geleden is verdachte veroordeeld voor enkele zware geweldsmisdrijven.
Daarnaast heeft de rechtbank gekeken naar het reclasseringsadvies van 14 januari 2024, opgesteld door [reclasseringswerker] . Hieruit blijkt, samengevat, het volgende.
Ondanks het tijdsbestek tussen de tenlastegelegde feiten en de laatste delict-pleegdatum (in het jaar 2017) is bij veroordeling sprake van een (gedrags-)patroon inzake geweldsdelicten. Criminogene factoren lijken zich te bevinden op het gebied
van psychosociaal functioneren en houding. Verdachte lijkt de risico’s en de gevolgen van zijn handelen onvoldoende te hebben overzien. Hij heeft ten tijde van de feiten een gebrekkige zelfbeheersing getoond en het conflict niet op een constructieve wijze kunnen oplossen. Verdachte is van mening dat alcohol geen invloed heeft gehad op zijn gedrag. Hij erkent dat hij af en toe een kort lontje heeft, mogelijk afkomstig door negatieve ervaringen uit het verleden. Hij zegt open te staan voor hulpverlening gericht op zijn emotieregulatie en impulsbeheersing. Hij heeft in het verleden onder toezicht gestaan van de reclassering en er is meerdere keren getracht ambulante behandeling in te zetten om tot gedragsverandering te kunnen komen. Hierbij is hij meermaals gerecidiveerd en heeft hij kansen gehad om te werken aan zijn gedragsproblemen, welke hij heeft geweigerd. Gezien dit eerdere verloop heeft de reclassering enige twijfels bij de responsiviteit van verdachte. Er is sprake van instabiliteit op het gebied van huisvesting. Hij ervaart stabiliteit op het gebied van financiën en dagbesteding, wat door de reclassering als positief wordt gezien. Verdachte ziet het hebben van stabiliteit op het gebied van werk en daarmee het genereren van een inkomen als zijn prioriteit en zet zich hiervoor in. Er zou sprake zijn van een beperkt netwerk omdat verdachte zich zou richten op zijn werk en gezin. Verdachte zegt geen middelenproblematiek te ervaren en dit ook nooit te hebben gehad. Alcohol zou nooit een component zijn geweest bij zijn justitiecontacten. Verdachte toont zich beperkt berouwvol of empathisch jegens aangevers. Interventies gericht op herstel of bemiddeling kunnen overwogen worden. Verdachte zegt bereid te zijn om zijn excuses aan te bieden en staat open voor een gesprek indien aangevers dit wensen. De reclassering schat de risico’s op recidive, letsel en onttrekking in als gemiddeld. Geadviseerd wordt om een deels voorwaardelijke straf op te leggen, met daarbij een meldplicht en verplichte ambulante behandeling.
Strafoplegging
Alles afwegende zal de rechtbank de maximale taakstraf van 240 uren opleggen, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast wordt aan verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaren en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden opgelegd. Gezien de mogelijkheden die de reclassering verdachte biedt en de kans op verlies van zijn huis en baan bij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend en geboden. De rechtbank deelt de zorgen van de reclassering over het kennelijk onbeheerste gedrag van verdachte en geeft verdachte daarom een stok achter de deur in de vorm van een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen
De benadeelde partij [aangever]
De benadeelde partij [aangever] vordert € 797,59 aan vergoeding van materiële schade en € 2.500,00 aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot de dag der algehele voldoening.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 1 subsidiair en feit 2 primair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht.
De hoogte van de vordering is betwist. De officier van justitie heeft verzocht dat de benadeelde partij ten aanzien van de schadeposten met betrekking tot de jas niet-ontvankelijk zal worden verklaard, omdat dit onvoldoende onderbouwd is. De raadsman heeft verzocht dat de benadeelde partij ten aanzien van de schadeposten met betrekking tot de brilglazen en de jas niet-ontvankelijk zal worden verklaard en heeft de rechtbank verzocht om de vergoeding van de immateriële schade te matigen omdat er sprake is van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is opgebouwd uit de volgende bedragen:
Materiële schade
  • € 560,00 voor nieuwe brilglazen;
  • € 27,05 voor een jas;
  • € 210,54 aan reiskosten.
Immateriële schade
- € 2.500,00 € 2.500,00 wegens lichamelijk letsel bestaande uit een bloedneus, verwondingen aan de lippen, zwellingen, beurse plekken, schaafwonden, spierpijn, bewusteloosheid, een hersenkneuzing, geheugenverlies, hoofdpijn, een gebroken rib, een gescheurd trommelvlies in het rechteroor, oorsuizen in het linkeroor en psychische gevolgen bestaande uit stress, slapeloosheid en herbelevingen.
De rechtbank concludeert dat de vordering van de materiële en de immateriële schade integraal zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal
€ 3.297,59(drieduizendtweehonderdzevenennegentig euro en negenenvijftig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank is van oordeel dat de schadeposten voor de brilglazen en de jas in aanmerking komen voor vergoeding, nu voldoende aannemelijk is geworden dat hieraan rechtstreekse schade is toegebracht naar aanleiding van de bewezenverklaarde feiten. Met betrekking tot de vordering van immateriële schade, overweegt de rechtbank onder verwijzing naar wat zij eerder heeft overwogen in rubriek 8.3 ten aanzien van de eigen schuld van de benadeelde partij dat dit geen aanleiding geeft om de vordering te matigen.
De rechtbank zal hierbij de schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [aangever] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de onder 1 subsidiair en 2 primair bewezen geachte feiten is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 3.297,59, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij [aangeefster]
De benadeelde partij [aangeefster] vordert € 778,36 aan materiële schadevergoeding en € 1.000,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot de dag der algehele voldoening.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 2 primair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht.
De hoogte van de vordering is betwist. De officier van justitie en de raadsman hebben beiden verzocht dat de benadeelde partij ten aanzien van de schadepost met betrekking tot het eigen risico van de ziektekostenverzekering 2024 en de halsketting niet-ontvankelijk zal worden verklaard, omdat dit onvoldoende onderbouwd is. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat de vergoeding van de immateriële schade moet worden gematigd omdat er sprake zou zijn van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is opgebouwd uit de volgende bedragen:
Materiële schade
  • € 50,00 voor een halsketting;
  • € 46,00 voor taxikosten om de auto op te halen na ontslag uit het ziekenhuis;
  • € 385,00 voor het eigen risico van de zorgverzekering;
  • € 192,36 voor vervoerskosten van en naar (medisch) behandelaars;
  • € 105,00 voor kosten voor de fysiotherapeut.
Immateriële schade
- € 1.000,00 € 1.000,00 wegens lichamelijk letsel, bestaande uit pijn op verschillende plekken op het lichaam en psychische gevolgen, bestaande uit stress, slaapproblemen, herbelevingen, aandachts- en concentratieproblemen en gevoeligheid voor licht en prikkels.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot vergoeding van materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal
€ 393,36, (driehonderddrieënnegentig euro en zesendertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit de kosten voor de halsketting, de taxikosten, de vervoerskosten en de kosten voor de fysiotherapeut. Ten aanzien van de kosten voor het eigen risico overweegt de rechtbank dat op dit moment te onduidelijk is in hoeverre dit in het lopende jaar (2024) door de benadeelde partij zal worden gesoupeerd.
Daarnaast wordt de vordering tot vergoeding van immateriële schade toegewezen tot een bedrag van in totaal
€ 1.000,00(duizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank verwijst hier eveneens naar haar overwegingen ten aanzien van de eigen schuld van de benadeelde partij in rubriek 8.3 en stelt vast dat de handelingen van de benadeelde partij niet zodanig zijn dat deze aanleiding geven tot matiging van de vordering.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De rechtbank zal hierbij de schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [aangeefster] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 2 primair bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 1.393,36, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 55, 57, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 1 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 subsidiair en feit 2 primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
T.a.v. feit 1 subsidiair en feit 2 primair (voor zover dit ziet op het eerste gedachtestreepje van feit 2 primair):
De eendaadse samenloop van:
poging tot zware mishandeling, en
openlijke geweldpleging.
T.a.v. feit 2 primair (voor zover dit ziet op het tweede gedachtestreepje):
openlijke geweldpleging.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 (honderdtwintig) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 3 (drie) maanden.
Bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij
een proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht:
Veroordeelde meldt zich binnen vijf werkdagen na het ingaan van zijn proeftijd bij Reclassering Nederland op het adres [adres 2] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Ambulante behandeling:
Veroordeelde werkt mee aan een intake bij De Waag en indien nodig laat hij zich behandelen door forensisch polikliniek De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Diagnostiek zal onderdeel zijn van de behandeling. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan, als de zorgverlener dat nodig vindt, een onderdeel zijn van de behandeling.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever] toe tot een bedrag van € 797,59 (zegge: zevenhonderdzevenennegentig euro en negenenvijftig cent) aan vergoeding van materiële schade en € 2.500,00 (zegge: tweeduizendvijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 13 oktober 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangever] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever] , aan de Staat € 3.297,59 (zegge: drieduizendtweehonderdzevenennegentig euro en negenenvijftig cent) te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 42 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangeefster] toe tot een bedrag van € 393,36 (zegge: driehonderddrieënnegentig euro en zesendertig cent) aan vergoeding van materiële schade en € 1.000,00 (zegge: duizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 13 oktober 2023 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangeefster] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangeefster] aan de Staat € 1.393,36 (zegge: duizenddriehonderddrieënnegentig euro en zesendertig cent) te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens een ander is betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 23 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P.C. Janssen, voorzitter,
mr. B. Kuppens en mr. A.B. Sluijs, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Ç.H. Dede, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 februari 2024.
[…]