ECLI:NL:RBAMS:2024:5072

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 augustus 2024
Publicatiedatum
15 augustus 2024
Zaaknummer
C/13/746447 / HA ZA 24-141
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van oud-werknemer en oud-bestuurder voor fraude bij ontbreken van facturen

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, vorderden de besloten vennootschappen [eiser 1] B.V. en [eiser 2] B.V. betaling van een lening en schadevergoeding van de gedaagden, waaronder een oud-werknemer en oud-bestuurder. De rechtbank oordeelde dat het ontbreken van facturen op zichzelf onvoldoende bewijs opleverde voor fraude. De feiten wezen op een complexe relatie tussen de partijen, waarbij [eiser 1] en [gedaagde 2] een leningsovereenkomst hadden gesloten. De rechtbank concludeerde dat de gedaagden niet aansprakelijk konden worden gesteld voor fraude, omdat de jaarrekeningen door de grootaandeelhouder waren goedgekeurd en er geen bewijs was van opzet of bewuste roekeloosheid. De vorderingen van [eiser 2] werden integraal afgewezen, terwijl [gedaagde 2] werd veroordeeld tot betaling van het restant van de lening aan [eiser 1]. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/746447 / HA ZA 24-141
Vonnis van 14 augustus 2024
in de zaak van
de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid,
1.
[eiser 1] B.V.,
2.
[eiser 2] B.V.,
beide gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisende partijen (hierna:
[eiser 1]en
[eiser 2], samen:
[eisers]),
advocaat: mr. M.H. Van Hooft,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
2.
[gedaagde 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partijen (hierna:
[gedaagde 1]en
[gedaagde 2], samen:
[gedaagden]),
advocaat: mr. L.E. van Leeuwen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaardingen van 26 januari 2024 met producties 1 tot en met 40,
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 40,
- het tussenvonnis waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 12 juli 2024 en de daarin vermelde stukken,
- de brief van mr. Van Hooft van 31 juli 2024 in reactie op het proces-verbaal,
- het op 31 juli 2024 ingediende verzoek om vonnis van [eisers] en verzoek om aktewisseling van [gedaagden] en het daaropvolgende bezwaar tegen aktewisseling van [eisers]
1.2.
Ter zitting heeft de rechtbank beslist dat [gedaagden] gelegenheid zal krijgen bij akte te reageren op de nader ingediende akte met producties van [eisers] , indien deze producties relevant blijken te zijn voor de beslissing. Dit laatste is niet het geval, zodat het verzoek om aktewisseling van [gedaagden] wordt verworpen.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[naam 1] (hierna:
[naam 1]) heeft via holdingmaatschappij [eiser 1] op 29 januari 2007 [bedrijf 1] B.V. (hierna:
[bedrijf 1]) opgericht, een bedrijf in software en ICT-oplossingen voor online presentaties en webinars. [eiser 1] was sindsdien bestuurder van [bedrijf 1] .
2.2.
[gedaagde 1] was sinds 19 augustus 2013 bij [bedrijf 1] in dienst als algemeen manager.
2.3.
In de jaren daarna is [bedrijf 1] uitgegroeid tot een groep vennootschappen waarbij [naam 1] en [gedaagde 1] hun rollen groepsbreed uitoefenden, met voor zover relevant:
  • [eiser 2] ,
  • [bedrijf 2] B.V. (hierna:
  • [bedrijf 3] B.V. (hierna:
2.4.
Op 30 december 2016 verkocht en leverde [eiser 1] aan [gedaagde 2] 15% van de certificaten in [bedrijf 1] voor € 200.000. Dit bedrag werd volledig geacht te zijn betaald door [gedaagde 2] door het te lenen van [eiser 1] tegen een rente van bij aanvang 0,325% per jaar (hierna: de
lening). Sindsdien is de aandelen- en certificatenverhouding – sterk vereenvoudigd – als volgt weer te geven, waarbij [eiser 1] als “holding eiser” en [gedaagde 2] als “holding gedaagde” wordt aangeduid:

2.5.
[naam 2] (hierna:
[naam 2]) was huisaccountant van zowel de [bedrijf 1] -groep, als [eiser 1] en [gedaagde 2] . Voor de administratie werd software genaamd “Yuki” gebruikt.
2.6.
[naam 1] en [gedaagde 1] lieten beiden weleens (privé)uitgaven verricht met geld van de [bedrijf 1] -groep verwerken in de rekening-courant verhouding van hun holdings met partijen uit de [eiser 2] -groep. De daaruit resulterende schulden in rekening-courant aan het eind van ieder jaar zijn vermeld in vastgestelde, goedgekeurde en gedeponeerde jaarrekeningen van bijvoorbeeld [eiser 1] , [gedaagde 2] en [eiser 2] .
2.7.
Op 12 september 2019 heeft [naam 2] per e-mail [naam 1] en [gedaagde 1] geschreven:
‘Voor de goede orde: de jaarrekeningen 2018 van [ [eiser 1] ] en [ [gedaagde 2] ] zijn nog niet afgerond. Ik wacht nog op jullie bevindingen m.b.t. jullie rekening-courant opnames.
(…)
Om in de toekomst te voorkomen dat het achteraf besproken moet worden hebben we het volgende afgesproken:
-
Als [ [naam 1] ] geen bon krijgt om wat voor reden dan ook schrijft hij zelf een bon voor Yuki.
-
[ [naam 1] ] gaat gebruik maken van de Yukiapp, om de bonnetjes te fotograferen.
-
Er worden meer bankpassen aangevraagd, zodat iedereen altijd vanuit de juiste b.v. kan betalen.
-
Als een nota niet betaald kan worden omdat een b.v. geen geld heeft, wordt er door een andere b.v. een rond bedrag via de rekening-courant gestort, zodat de juiste b.v. zijn eigen factuur kan betalen. Geen nota’s voor andere b.v.’s betalen!
-
We zullen regelmatiger de stand van zaken met de rekening-couranten doornemen. (…)’
2.8.
Per 28 december 2020 werd [gedaagde 1] formeel benoemd tot bestuurder van [eiser 1] . Hij werd daarmee tevens middellijk bestuurder van [eiser 2] . [naam 1] verhuisde in deze periode naar Aruba vanwege
burn out-klachten
.De functie van [gedaagde 1] werd sindsdien aangeduid als CEO en bedrijfsleider van de [bedrijf 1] -groep. [naam 1] behield vanuit Aruba in ieder geval als grootaandeelhouder en ontvanger van een management fee betrokkenheid bij de [bedrijf 1] -groep.
2.9.
In de boeken van [gedaagde 2] en [eiser 1] zijn aflossingen op de lening doorgevoerd tot eind 2018. Het restant van de lening bedraagt volgens de jaarrekening 2021 van [eiser 1] nog € 44.837 inclusief renteverplichtingen.
2.10.
Op 31 december 2022 heeft [gedaagde 2] een “management fee per jaar” van € 33.275 (inclusief btw) gefactureerd aan [eiser 2] . Deze factuur is niet betaald.
2.11.
Op 15 maart 2023 zijn [bedrijf 1] en [bedrijf 2] failliet verklaard en op 12 april 2023 is ook [bedrijf 3] failliet verklaard.
2.12.
Op 22 maart 2023 is [gedaagde 1] ontslagen als bestuurder van [eiser 1] en daarmee ook als middellijk bestuurder van [eiser 2] .
2.13.
Vanaf november 2023 heeft [naam 1] de boeken van [eiser 2] en [eiser 1] doorgelicht en aan [naam 2] en [gedaagde 1] twijfels geuit over de verantwoording van mutaties.
2.14.
Op 12 januari 2024 heeft [eisers] conservatoir (derden)beslag gelegd op de privéwoning van [gedaagde 1] en bankrekeningen van [gedaagden]
2.15.
Op 25 april 2024 vond (gedeeltelijk geciteerd) de volgende e-mailconversatie plaats tussen [naam 2] en [naam 1] :
[naam 1] om 13:38 uur:‘(…) heb je nergens iets over die afboeking van die lening? Want 54.300 euro afboeken alleen op zijn blauwe ogen is toch ook best gek? (…)’:
[naam 2] om 13:51 uur:
‘(…) [gedaagde 1] claimde dat hij dit bedrag privé aan jou zou hebben betaald. (…)’
[naam 1] om 14:00 uur:
‘(…) Hoe kan die lening zakelijk zijn en dan prive door mij ontvangen zijn? Dat mag toch ook helemaal niet?(…) ’
[naam 2] om 15:33 uur:
‘(…) Hij had jou € 54.300 op je privé rekening betaald, vanuit zijn privé rekening.
Hiermee zou een deel van de schuld zijn afgelost.
In zijn B.V. wordt dat dan gezien als een privé storting, in [eiser 1] als privé opname.
Kan allemaal (…)’

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
ten aanzien van [eiser 1]
I. voor recht verklaart dat [gedaagde 2] jegens [eiser 1] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst van geldlening van 30 december 2016 en gehouden is tot nakoming daarvan,
II. [gedaagde 2] veroordeelt tot betaling van € 145.507,15 met (handels)rente vanaf 31 december 2022 aan [eiser 1] ,
ten aanzien van [eiser 2]
III. voor recht verklaart dat zowel [gedaagde 1] als [gedaagde 2] onrechtmatig jegens [eiser 2] hebben gehandeld en zij als gevolg daarvan hoofdelijk jegens [eiser 2] gehouden zijn tot vergoeding van alle daardoor geleden schade van [eiser 2] ,
IV. [gedaagde 1] veroordeelt tot betaling van € 214.901,56 met (handels)rente vanaf dagvaardingsdatum aan [eiser 2] met bepaling dat al hetgeen [gedaagde 2] aan [eiser 2] betaalt op basis van vordering V op dit bedrag in mindering komt, althans deze vordering naar een schadestaatprocedure te verwijzen,
V. [gedaagde 2] veroordeelt tot betaling van € 56.671,92 met (handels)rente vanaf dagvaardingsdatum aan [eiser 2] met bepaling dat al hetgeen [gedaagde 1] aan [eiser 2] betaalt op basis van vordering IV op dit bedrag in mindering komt, althans deze vordering naar een schadestaatprocedure te verwijzen,
ten aanzien van [eiser 1] en [eiser 2]
VI. [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [eiser 2] van de proceskosten, inclusief nakosten en beslagkosten, van [eiser 2] en [eiser 1] , te vermeerderen met (handels)rente vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis.
3.2.
[gedaagden] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen met een veroordeling van [eisers] in de daadwerkelijke proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 39.950,57.

4.De beoordeling

4.1.
Deze zaak kent vorderingen van [eiser 1] enerzijds en [eiser 2] anderzijds. Overkoepelend is het verwijt van [eisers] dat [gedaagden] ongegronde mutaties heeft laten doorvoeren in de boeken van [eiser 1] en [eiser 2] . [eisers] stelt dat dit frauduleus is geweest en dat [gedaagden] aansprakelijk moet worden gehouden voor de schade die bestaat uit de boekhoudkundige correcties die volgens [eisers] moeten worden doorgevoerd. Daarnaast vordert [eiser 1] van [gedaagde 2] terugbetaling van het restant van de lening
4.2.
Kern van deze beoordeling is dat om fraude vast te stellen, meer nodig is dan het enkele gegeven dat facturen ontbreken en dat daardoor niet elke mutatie vanaf 2016 vandaag de dag nog is te verifiëren. Bovendien zijn de cijfers in de jaarrekeningen verantwoord en steeds door [naam 1] als grootaandeelhouder goedgekeurd. Voorstelbaar is dat [naam 1] ontevreden is geweest met een rommelige administratie en dat het daaruit voortvloeiende wantrouwen jegens [gedaagden] aanleiding was voor het ontslag van [gedaagde 1] . Een disfunctionerende werknemer of bestuurder is echter iets anders dan een frauderende werknemer of bestuurder. De door [eisers] aangedragen feiten zijn echter, voor zover al bewezen, onvoldoende om fraude te kunnen vaststellen. Daardoor wordt een deel van de vorderingen afgewezen. Daarnaast wordt een deel van de op de overeenkomst van geldlening gebaseerde vordering toegewezen. Hierna wordt dit uitgebreider toegelicht.
De vorderingen van [eiser 1]
4.3.
[eiser 1] gaat het om terugbetaling van de lening, waarbij haar stellingen uitdrukkelijk zijn gebaseerd op wanprestatie in de zin van artikel 6:74 BW. [eiser 1] stelt dat de in de jaarrekening 2021 van [eiser 1] vermelde restantvordering van € 44.837 moet worden gecorrigeerd naar een bedrag van € 145.507,15 inclusief renteverplichtingen; een correctie van € 100.670,15. Op zitting heeft [naam 1] desgevraagd toegelicht dat hij bepaalde betalingen in twijfel trekt, omdat hij zich deze niet kan herinneren en [gedaagde 1] desgevraagd geen bewijs verstrekt. [naam 1] acht onbegrijpelijk dat [gedaagde 1] als aandeelhouder en bestuurder van de schuldenaar [gedaagde 2] eenzijdig aflossingen kon laten boeken zonder dat [eiser 1] als schuldeiser daarvan in kennis werd gesteld.
4.4.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde 2] is dat het restant van de lening niet meer opeisbaar is, omdat eind 2018 zou zijn afgesproken dat het restant van de lening uitsluitend opeisbaar zou zijn bij verkoop van de [bedrijf 1] -certificaten van [gedaagde 2] . Gevraagd naar de bewijsmogelijkheden van deze afspraak heeft [gedaagde 1] verklaard dat dit een mondelinge afspraak was waar geen andere personen bij aanwezig waren die erover kunnen verklaren. De enkele omstandigheid dat na 2018 niet meer is afgelost is onvoldoende een begin van bewijs om de verklaring van partijgetuige [gedaagde 1] aan te vullen. Daarom wordt [gedaagde 2] niet in dit verweer gevolgd. Het restantbedrag (zoals hierna vastgesteld) is daarmee opeisbaar.
4.5.
Ter onderbouwing van het restantbedrag hebben zowel [eiser 1] als [gedaagde 2] een overzicht overgelegd met aflossingen die volgens hen zijn gedaan. Het overzicht van [gedaagde 2] is in overeenstemming met de door [naam 1] geaccordeerde jaarrekening 2021 van [eiser 1] . Het overzicht van [eiser 1] mist bedragen bij de volgende omschrijvingen:
datum
omschrijving
bedrag volgens [gedaagde 1]
31 december 2016
verkoopprijs aandelen deels privé betaald door [ [gedaagde 1] ] aan [naam 1]
€ 54.300
1 november 2017
2x cash 10.000
€ 20.000
1 december 2017
[bedrijf 3] kerst door [ [gedaagde 1] ] betaald
€ 3.500
1 december 2017
[bedrijf 1] kerst door [ [gedaagde 1] ] betaald
€ 2.800
1 april 2018
cash aan [naam 1]
€ 7.250
1 juni 2018
cash aan [naam 1]
€ 4.200
19 juni 2018
cash aan [naam 1]
€ 3.000
totale correctie
€ 95.050 (na vermeerdering met rente: € 100.670,15)
4.6.
De rechtbank volgt de correcties van [naam 1] niet en stelt het restantbedrag van de lening vast op € 44.837 conform het door [eiser 1] afgesloten boekjaar 2021. Dat [naam 2] aflossingen heeft geboekt die [gedaagde 1] eenzijdig aan haar doorgaf blijkt uit e-mailverkeer (zie onder 2.15), maar betekent op zichzelf nog niet dat sprake is van fraude. Bovendien heeft [naam 1] de taak en gelegenheid gehad om de jaarrekening van [eiser 1] te controleren voordat hij deze als grootaandeelhouder goedkeurde ter afsluiting van het boekjaar. Ter onderbouwing van de in twijfel getrokken aflossingen vanaf 2016 heeft [naam 1] slechts aangevoerd dat zijn eigen geheugen hem niet verder helpt en [gedaagde 1] geen betaalbewijzen levert. Dat [naam 1] over het tijdsbestek van bijna acht jaar zich nu niet meer iedere betaling kan herinneren hoeft echter niet vreemd te zijn; niemands geheugen is onfeilbaar. Daarom is de blote betwisting door [naam 1] van de door [gedaagde 1] gestelde betaling van € 54.300 van 31 december 2016 onvoldoende om nadere bewijslevering te rechtvaardigen; [naam 1] had zijn bankafschriften van rond die datum kunnen overleggen ter substantiering van zijn betwisting. Verder zien de correcties op contante betalingen. [naam 1] gaf op zitting toe zich ineens wel een contante betaling van € 20.000 te kunnen herinneren, nadat [gedaagde 1] hierover desgevraagd meer context gaf. Tussen partijen staat dan ook voldoende vast dat contante betalingen niet ongebruikelijk waren. De betalingen uit 2017 komen bovendien – naast de boeken en jaarrekeningen – ook terug in e-mailverkeer tussen [naam 1] en [gedaagde 1] van 28 december 2017. [gedaagde 1] heeft er bij deze stand van zaken op mogen rekenen dat hij de contante betalingen (die naar hun aard lastig te bewijzen zijn) niet meer hoefde te bewijzen zodra [naam 1] de verwerking hiervan in de jaarstukken van afgesloten boekjaren had geaccordeerd. Daarom wordt het restantbedrag van € 44.837 niet gecorrigeerd.
4.7.
Slechts de openstaande som van € 44.837 is daarmee toewijsbaar. Nu geen sprake is van een handelsovereenkomst als bedoeld in artikel 6:119a BW zal alleen de wettelijke rente worden toegewezen, bij gebreke van gemotiveerde betwisting vanaf 22 december 2022. De vorderingen van [eiser 1] worden voor het overige afgewezen.
De vorderingen van [eiser 2]
4.8.
[eiser 2] trekt boekhoudkundige mutaties in twijfel en vordert schadevergoeding van [gedaagden] met een beroep op onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW) in combinatie met bestuurdersaansprakelijkheid (artikel 2:9 en 2:11 BW) en ongerechtvaardigde verrijking (artikel 6:212 BW). Aan [gedaagden] wordt schematisch gezien het volgende verweten volgens de uitsplitsing in de dagvaarding:
verwijt
bedrag voor 28-12-2020
bedrag na 28-12-2020
a) vervalsen van facturen van een niet bestaande Spaanse vennootschap Rentas en Barcelona SA, kennelijk ook handelend onder de naam Rental Service Spain, waaraan bovendien meer betaald dan is gefactureerd;
€ 14.987,91
€ 45.928,09
b) zonder rechtsgrond betalen aan de Amerikaanse vennootschap Studio & Streaming Service USA LLC zonder onderliggende factuur;
€ 17.017,79
--
c) heimelijk onttrekken van gelden voor bijvoorbeeld privéuitgaven, waarvan enkele voorbeelden in de dagvaarding onder 2.58 (producties 27-32) zijn opgesomd;
€ 90.451,52
€ 6.717,72
d) heimelijk onttrekken van gelden door privéuitgaven van [gedaagde 1] in rekening-courant met [gedaagde 2] te boeken (zie 2.54 van de dagvaarding in verbinding met productie 24) zonder onderliggende bon of factuur;
€ 35.772,42
€ 4.026,11
e) onttrekken van activa waarvan [naam 1] zich de aanschaf kan herinneren.
onbekend
onbekend
totaal
€ 214.901,56
4.9.
Van de hiervoor onder 4.8 c) genoemde onregelmatigheden noemt [eisers] in de dagvaarding slechts enkele voorbeelden, ten bedrage van in totaal ongeveer € 1.800 (dagvaarding 2.58) “omdat het te ver voert om die allemaal op te voeren”. [eiser 2] noemt verder de door [gedaagde 2] gefactureerde management fee van € 33.275 inclusief btw, vanwege bezwaar tegen verrekening door [gedaagde 2] van deze vordering met de schuld van [gedaagde 2] in rekening-courant. [eiser 2] stelt dat de rechtsgrond voor deze management fee ontbreekt en dat de factuur weliswaar dateert van 31 december 2022, maar pas is opgesteld op 28 februari 2023. In reactie daarop heeft [gedaagden] alleen aangevoerd dat er vaker werd gefactureerd zonder schriftelijke overeenkomst en (subsidiair) dat het falen van dit verweer er alleen toe leidt dat de vordering in rekening-courant op [gedaagde 2] met een bedrag van € 33.275 zou toenemen. De rechtsgrond voor de facturatie door [gedaagde 2] is daarmee nog niet gegeven. Er kan dan ook nog niet worden vastgesteld dat de verrekening in rekening-courant met [gedaagde 2] terecht was. Nu deze factuur echter geen onderdeel uitmaakt van de vordering van [eisers] , is verder onderzoek naar de juistheid van deze verrekening niet opportuun.
4.10.
[gedaagden] betwist verder op alle bovenstaande punten de aansprakelijkheid, schade en het causaal verband.
4.11.
Het volgende wordt vooropgesteld. In de periode tot 28 december 2020 was [gedaagde 1] in loondienst als werknemer bij [bedrijf 1] en als zodanig ook actief bij [eiser 2] . Werknemersaansprakelijkheid vereist opzet of bewuste roekeloosheid (artikel 7:661 lid 1 BW). In de periode na 28 december 2020 was [gedaagden] middellijk bestuurder van [eiser 2] . Voor bestuursaansprakelijkheid geldt de drempel dat een persoonlijk ernstig verwijt moet kunnen worden gemaakt ter zake van onbehoorlijk bestuur (artikel 2:9 BW). [eisers] dient te onderbouwen en bij gemotiveerde betwisting te bewijzen dat hiervan sprake is.
4.12.
Het grootste bedrag van € 90.451,52 onder c) bestaat uit een veelheid van mutaties die [naam 1] achteraf gezien bestempelt als “niet zakelijke kosten”. [eisers] heeft een transactieoverzicht overgelegd dat teruggaat tot 31 december 2016. [gedaagde 1] heeft aan het overzicht puntsgewijs per transactie een verklaring toegevoegd, zoals “keukenspullen voor kantoor”, “lunch met klant” of “tanken met bedrijfsauto”. Het gaat hierbij om kosten van voor 28 december 2020 die dus zijn gemaakt in de bestuursperiode van [naam 1] zelf, waardoor [naam 1] een eigen verantwoordelijkheid had voor het financiële beleid van [eiser 2] . Voor onregelmatigheden in de cijfers is hij als bestuurder door [eiser 2] in de eerste plaats aan te spreken. Dat geldt te meer nu [naam 1] in zijn rol als grootaandeelhouder de jaarcijfers steeds heeft goedgekeurd. Dat anno nu niet meer iedere bon of factuur is terug te vinden, valt daarmee in de risicosfeer van [naam 1] en geeft onvoldoende onderbouwing voor de maatstaf van opzet of bewuste roekeloosheid voor werknemersaansprakelijkheid van [gedaagde 1] . Het gaat bovendien om betalingen aan derden waarbij niet is gebleken dat gelden op enigerlei wijze ten goede zijn gekomen van het vermogen van [gedaagde 2] ), zodat ook geen ongerechtvaardigde verrijking kan worden aangenomen.
4.13.
Het bedrag onder c) van € 6.717,72 uit de bestuursperiode van [gedaagde 1] kan evenmin tot zijn aansprakelijkheid leiden, omdat ook hier in het nadeel van [naam 1] weegt dat hij de jaarcijfers heeft goedgekeurd en bovendien een persoonlijk ernstig verwijt van onbehoorlijk bestuur door [gedaagde 1] onvoldoende is onderbouwd en gebleken. Enkel het voeren van een rommelige administratie kan aanleiding zijn geweest voor het ontslag van [gedaagde 1] , maar maakt hem niet zonder meer aansprakelijk voor fraude. Bovendien was [naam 1] zelf ook niet altijd zorgvuldig met bonnen en facturen (zie onder 2.7). Van ongerechtvaardigde verrijking is op dit punt dan ook niet gebleken.
4.14.
De onderbouwing van de bedragen onder d) van € 35.772,42 en € 4.026,11 halen de aansprakelijkheidsdrempels om vergelijkbare redenen niet. Het was voor [naam 1] en [gedaagde 1] een gebruikelijke gang van zaken dat er boekingen in rekening-courant werden gedaan op hun holdings, zoals blijkt uit e-mailcorrespondentie (zie onder 2.7). Niet valt in te zien waarom deze boekingen vanuit [gedaagde 1] eerst door [naam 1] (oogluikend of in ieder geval zonder protest) werden toegestaan en in de jaarcijfers werden meegenomen en goedgekeurd, om achteraf te worden bestreden. Een boeking in rekening-courant levert niet direct een verschuiving op van vermogen maar slechts van liquiditeit die niet zonder meer als verrijking kan worden gezien. Zelfs indien sprake zou zijn van een verrijking, kan dit onder voormelde omstandigheden waarbij [naam 1] wist van [gedaagde 1] rekening-courant-gebruik niet zonder meer als ongerechtvaardigd worden gezien. [naam 2] wees [naam 1] en [gedaagde 1] immers op “jullie rekening-courant opnames” en “de rekening-couranten” in meervoud (zie onder 2.7).
4.15.
Ten aanzien van de betalingen onder a) en b) aan de Spaanse en Amerikaanse vennootschap geldt het volgende. In reactie op de stellingen van [eisers] dat de Spaanse facturen zijn gefalsificeerd en deze vennootschappen niet zouden bestaan, heeft [gedaagde 1] registratiestukken overgelegd van vennootschappen waarop dezelfde naam wordt weergegeven. Een aantal activiteiten van de Spaanse vennootschap Rentas en Barcelona SA zou volgens [gedaagde 1] zijn overgenomen door de Engelse entiteit Mitchtech Services Ltd en vervolgens in juni 2020 zijn vernoemd naar Rental Service BCN Ltd. Een schriftelijke verklaring van [naam 3] , die [gedaagde 1] aanduidt als ‘
person with significant control’ van Rental Service BCN Ltd, luidt als volgt:
‘We hereby confirm that during the period from 2020 to 2023, various audiovisual products were purchased from our eBay webshops by the company [eiser 2] BV. These goods were delivered to the headquarters in Amsterdam.
These goods were delivered from our Spanish and English subsidiaries.
All activities have now been transferred to the UK.’
4.16.
Volgens [eisers] blijkt uit overgelegd onlineonderzoek dat [naam 3] een katvanger is, omdat:
  • het Spaanse bedrijf steeds van naam verandert, voor het laatst naar Rental Service BCN Ltd, en sinds 30 juni 2021 niet meer actief is met een vermogen van slechts tien pond volgens het Engelse handelsregister,
  • facturen van Rentas en Barcelona SA pas na betaling zijn opgemaakt,
  • op het nieuwe adres van Rental Services BCN Ltd in Manchester 530 bedrijven zijn gevestigd en op het adres van Studio & Streaming Services USA LLC 50 ondernemingen zijn gevestigd,
  • Studio & Streaming Services USA LLC toevalligerwijs op 1 juni 2020 is opgericht, vlak voor de eerste betaling van [eiser 2] aan haar op 2 juli 2020,
  • de verklaring van [naam 3] niets specificeert,
  • eBay voor het eerst door [naam 3] wordt genoemd, terwijl je geen hele studio’s via eBay kunt kopen en bij het kopen op eBay ook via eBay wordt gefactureerd en betaald,
  • nergens contactgegevens van [naam 3] of één van de bedrijven is vermeld of vindbaar zijn, en
  • over de persoon van [naam 3] op internet nauwelijks iets te vinden is, behalve een recent artikel getiteld ‘
4.17.
Op zitting heeft [naam 1] desgevraagd verduidelijkt dat hij niet betwist dat er werkzaamheden in de Verenigde Staten en Spanje vanuit [eiser 2] hebben plaatsgevonden. [gedaagde 1] gebruikt volgens [naam 1] halve leugens om de waarheid te verhullen; de facturen voorzien in de levering van vijf complete studio’s bij het Spaanse bedrijf, maar zonder vindbare contactgegevens kan dit niet worden gecontroleerd. Bovendien wordt geen correspondentie over deze handel overgelegd. Er moet dus wel sprake zijn van fraude, aldus [naam 1] .
4.18.
Hoewel voornoemde omstandigheden minst genomen dubieus zijn, zijn de bedragen onder a) en b) niet toewijsbaar als schadevergoeding. Valse facturen opmaken en betalingen laten verrichten aan niet bestaande bedrijven of katvangers, valt zwaar aan te rekenen. Als daarvan sprake is en als [gedaagde 1] daarmee in verband kan worden gebracht, zou dat tot zijn aansprakelijkheid kunnen leiden. Het blijft echter bij vermoedens van [naam 1] , zonder dat is aangetoond dat er een connectie bestaat tussen [gedaagde 1] enerzijds en Rental Service Spain, Studio & Streaming Service, Mitchtech Services Ltd, Rental Service BCN Ltd of [naam 3] anderzijds. Ook anderszins is niet gebleken dat [gedaagde 1] op enigerlei wijze van betalingen aan deze partijen op onrechtmatige wijze heeft geprofiteerd. Volgens [naam 1] hoeft dat niet bewezen te worden, omdat het hele idee van een katvanger is dat de achterman wordt verhuld.
4.19.
[naam 1] miskent hiermee echter zijn stelplicht en bewijslast. De feiten en omstandigheden die door hem ten grondslag worden gelegd aan zijn vorderingen dienen volgens de hoofdregel van artikel 150 Rv bij voldoende betwisting door hem te worden bewezen. Het bewijs dat [naam 1] aanbiedt, is het benoemen van een onafhankelijke RA-accountant als deskundige om de boeken over de periode 2019 tot en met 2023 op onregelmatigheden te controleren. Dat zal echter hooguit leiden tot dezelfde constateringen, te weten dat sprake is van een gebrekkige administratie, maar niet dat [gedaagde 1] zich schuldig heeft gemaakt aan fraude. Dit bewijsaanbod is daarom niet ter zake dienend en wordt gepasseerd. In zijn bewijsnood kan [naam 1] ook niet voorzien met getuigen, nu niet is onderbouwd dat er mensen zijn die betrokken waren bij of weet hadden van frauduleuze handelingen en daarover iets concreets kunnen verklaren.
4.20.
Daarnaast kan – als de stellingen van [eiser 2] worden gevolgd – pas gesproken worden van schade voor zover [eiser 2] de gelden niet als onverschuldigd betaald kan terugvorderen van voornoemde vennootschappen, hetgeen [gedaagden] betwist en [eiser 2] onvoldoende heeft onderbouwd.
4.21.
Bij deze stand van zaken kan tegenover de gemotiveerde betwisting van [gedaagde 1] , zonder concrete bewijsmogelijkheden om fraude aan te tonen, geen aansprakelijkheid worden aangenomen. Daarom worden ook de bedragen onder a) en b) afgewezen.
4.22.
Aan het verwijt onder e) dat roerende zaken ontbreken zijn geen bedragen verbonden. Verwijzing naar een schadestaatprocedure wordt afgewezen, omdat ook hierbij geen verdere onderbouwing is gegeven voor de aansprakelijkheid van [gedaagden]
4.23.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat vorderingen van [eiser 2] integraal worden afgewezen.
4.24.
[gedaagde 2] is in het ongelijk gesteld tegenover [eiser 1] , terwijl [eiser 2] in het ongelijk is gesteld tegenover [gedaagden] Omdat partijen zowel aan eisende zijde als aan gedaagde zijde samen optrokken en zowel in het gelijk als ongelijk zijn gesteld, worden de proceskosten gecompenseerd, in die zin dat ieder zijn of haar eigen kosten draagt.
4.25.
[eisers] vordert daarnaast een vergoeding voor beslagkosten. Deze is toewijsbaar voor zover het beslag terecht is gelegd vanwege de restantsom van de lening die [eiser 1] vordert. De kosten van beslag onder derden (Bunq, ING en ABN Amro) worden afgewezen, omdat [eiser 1] ondanks een verzoek daartoe van de rechtbank heeft verzuimd alle beslagstukken in het geding te brengen nu de betekeningstukken van de dagvaarding aan de derde-beslagenen ontbreken. De kosten van het beslag op de woning van [gedaagde 1] worden toegewezen en begroot op:
- griffierecht voor het verlof € 688,00
- salaris advocaat voor het verzoek € 614,00
- explootkosten
€ 317,03
Totaal € 1.619,03

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde 2] tot betaling aan [eiser 1] van € 44.837, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 december 2022 tot de dag van betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde 2] in de beslagkosten van € 1.619,03,
5.3.
verklaart deze veroordelingen tot betaling uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
compenseert de proceskosten, in die zin dat ieder zijn of haar eigen kosten draagt,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.C.H. Blankevoort, rechter, bijgestaan door mr. M.A.A. van Achterberg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2024.