In deze zaak, die op 31 januari 2024 door de Rechtbank Amsterdam is behandeld, zijn de ex-echtelieden betrokken in een kort geding. De man heeft vorderingen ingesteld tegen de vrouw, waaronder een geldvordering van € 85.000,00 als voorschot op schadevergoeding, omdat hij stelt dat de vrouw aan hem toebehorende goederen heeft vervreemd. De vrouw heeft verweer gevoerd en een tegenvordering ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man zijn vordering tot afgifte van goederen heeft ingetrokken, maar de vordering tot betaling van schadevergoeding is afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn vordering en dat de vordering tot afgifte van financiële bescheiden van de vrouw, met betrekking tot haar inkomen en vermogen, toewijsbaar is. De vrouw is veroordeeld om binnen 14 dagen afschriften van haar belastingaangiften en jaarstukken van haar eenmanszaak te overleggen. Tevens is een dwangsom opgelegd voor het geval zij hieraan niet voldoet. In reconventie heeft de vrouw verzocht om veroordeling van de man in de proceskosten, maar ook deze vordering is afgewezen. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.