ECLI:NL:RBAMS:2024:507

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
1 februari 2024
Zaaknummer
C/13/743689 / KG ZA 23-1091
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding tussen ex-echtelieden over alimentatie en hypothecaire verplichtingen

In deze zaak, die op 31 januari 2024 door de Rechtbank Amsterdam is behandeld, zijn de ex-echtelieden betrokken in een kort geding. De man heeft vorderingen ingesteld tegen de vrouw, waaronder een geldvordering van € 85.000,00 als voorschot op schadevergoeding, omdat hij stelt dat de vrouw aan hem toebehorende goederen heeft vervreemd. De vrouw heeft verweer gevoerd en een tegenvordering ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man zijn vordering tot afgifte van goederen heeft ingetrokken, maar de vordering tot betaling van schadevergoeding is afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn vordering en dat de vordering tot afgifte van financiële bescheiden van de vrouw, met betrekking tot haar inkomen en vermogen, toewijsbaar is. De vrouw is veroordeeld om binnen 14 dagen afschriften van haar belastingaangiften en jaarstukken van haar eenmanszaak te overleggen. Tevens is een dwangsom opgelegd voor het geval zij hieraan niet voldoet. In reconventie heeft de vrouw verzocht om veroordeling van de man in de proceskosten, maar ook deze vordering is afgewezen. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/743689 / KG ZA 23-1091 MdV/MB
Vonnis in kort geding van 31 januari 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie bij dagvaarding van 5 januari 2024,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. J. du Bois te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. P.P. Hoyng te Haarlem.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw worden genoemd.

1.De procedure

Ter zitting van 17 januari 2024 heeft de man de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht, met dien verstande dat hij de vordering tot afgifte van bepaalde goederen heeft ingetrokken. De vrouw heeft verweer gevoerd en een tegenvordering (eis in reconventie) ingediend. De man heeft de tegenvordering bestreden. Beide partijen hebben schriftelijke stukken in het geding gebracht en de man heeft zijn standpunt doen toelichten aan de hand van een pleitnota.
Ter zitting waren partijen en hun raadslieden aanwezig. Verder was aanwezig
C.M. Chaparro, tolk in de Spaanse taal, ten behoeve van de vrouw.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 18 augustus 2018 te Las Vegas, Verenigde Staten, met elkaar getrouwd. Dit huwelijk is ingeschreven in Nederland. Vooruitlopend op een door haar in te dienen echtscheidingsverzoek heeft de vrouw op 14 april 2022 een verzoekschrift tot voorlopige voorzieningen ingediend bij deze rechtbank.
2.2.
Bij beschikking van 8 juni 2022 betreffende voorlopige voorzieningen heeft deze rechtbank onder meer het volgende overwogen en beslist:
De beoordeling
4.1.
Partijen hebben de rechtbank meegedeeld dat zij overeenstemming hebben bereikt. De rechtbank stelt vast dat partijen het erover eens zijn dat de vrouw bij uitsluiting gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning aan de [adres 1] , inclusief de aanwezige boedel en dat de man bij uitsluiting gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning aan het [adres 2] alsmede dat ieder de hypotheeklasten en eigenaarslasten zal dragen van de woning die hij of zij in uitsluitend gebruik heeft.
De beslissing
De rechtbank:
- verstaat dat partijen het volgende zijn overeengekomen:
- de vrouw is bij uitsluiting gerechtigd tot het gebruik van de echtelijke woning aan de [adres 1] (…)
- de man is bij uitsluiting gerechtigd tot het gebruik van de echtelijke woning aan het [adres 2] (…)
2.3.
De man heeft op 27 juni 2022 een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend met nevenvoorzieningen.
2.4.
Bij dagvaarding van 23 februari 2023 heeft de vrouw in kort geding gevorderd om de man te veroordelen mee te werken aan de verkoop van de – nog niet volledig afgebouwde – woning in [adres 2] , onder meer omdat hij een achterstand in de hypotheekverplichtingen heeft laten ontstaan. De rechtbank Noord Holland heeft die vordering bij vonnis (op tegenspraak) van 11 april 2023 (hierna ook het kortgedingvonnis) toegewezen. De beslissing luidt als volgt, voor zover hier van belang:
7.1.
.1. veroordeelt de man om binnen 7 dagen na betekening van dit vonnis alle medewerking in de ruimste zin te verlenen
(…)
7.4.
bepaalt dat, wanneer de man weigert om zijn medewerking tot verkoop en levering van de woning te verlenen, dit vonnis direct in de plaats treedt van een voor de verkoop en levering benodigde machtiging van de man
(…)
7.5.
bepaalt dat de man gehouden is, tot aan de levering van de woning aan derden, de volledige woonlasten, bestaande uit de volledige hypotheekverplichtingen en de eigenaarslasten te voldoen,
7.6.
veroordeelt de man om aan de vrouw een dwangsom te betalen van € 1.000,- voor iedere dag dat hij niet aan de in 7.5 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 25.000,- is bereikt,
7.7.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
2.5.
Bij exploot van 17 april 2023 is het kortgedingvonnis openbaar (dat wil zeggen: via het parket van het Openbaar Ministerie en een publicatie in de Staatscourant) aan de man betekend omdat hij toen geen vaste woon-of verblijfplaats had en niet in enig register van de burgerlijke stand was ingeschreven. In het exploot zijn executiemaatregelen aangezegd voor het geval hij niet aan de veroordelingen zou voldoen.
2.6.
De man heeft op 17 mei 2023 hoger beroep aangetekend tegen het kortgedingvonnis. Het gerechtshof Amsterdam heeft op 24 mei 2023 meegedeeld van plan te zijn dit hoger beroep niet ontvankelijk te verklaren, omdat het niet is ingeschreven in de registers als bedoeld in artikel 433 van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.).
2.7.
Bij vonnis van 11 juli 2023 in een tweede kort geding dat de vrouw tegen de man had aangespannen heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord Holland bepaald dat het aan de man toegekende uitsluitend gebruik van de woning te [adres 2] per direct niet langer door hem kan worden uitgeoefend en hem verboden deze nog langer te betreden en daaruit goederen weg te halen, behalve een ladder en gereedschap. In dit vonnis staat onder meer:
4.8 (…)
De voorzieningenrechter stelt op basis van (…) foto’s vast dat er zich geen losse zaken in de woning bevinden die als persoonlijke zaken van de man zijn te typeren, met uitzondering van een ladder en gereedschap in de schuur. Daarnaast bevinden zich nog planken, buizen, oude deuren en ander (bouw)materiaal in de schuur. Aangenomen moet worden dat de aangeschafte, nog in de woning/schuur aanwezige (bouw)materialen bestanddeel van de woning zijn geworden of nog in de woning moeten worden verwerkt.
Op voorhand valt niet vast te stellen wat er met het bouwdepot is betaald en wat met eigen middelen (van de man), zodat voorshands moet worden aangenomen dat de materialen uit het bouwdepot zijn betaald. De man heeft niet aangetoond dat dat niet zo is. Uit de stukken die de man heeft overgelegd kan namelijk niet worden afgeleid dat het privé aankopen zijn. Het zijn weliswaar facturen gericht aan (en betaalbewijzen van) zijn ondernemingen ‘Aspatec’ en ‘Promik Beheer’ en een enkele factuur aan hem in privé, maar uit deze facturen valt niet af te leiden dat daarmee de door hem genoemde goederen zijn aangekocht.
2.8.
Bij arrest van 1 augustus 2023 heeft het gerechtshof Amsterdam de man niet ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen het kortgedingvonnis (van 11 april 2023) voor zover het hoger beroep zich richt tegen oordelen die betrekking hebben op het deel van de uitspraak dat in de plaats treedt van een tot levering van een registergoed (de woning in [adres 2] ) bestemde akte.
2.9.
Bij beschikking van 4 september 2023 heeft deze rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en onder meer bepaald dat de man als bijdrage in haar levensonderhoud een bedrag van € 822,- bruto per maand moet voldoen aan de vrouw, met ingang van de datum waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, dan wel, als dat later is, met ingang van de datum waarop de woning in [adres 2] is geleverd aan een derde. Over de hypotheeklasten oordeelt de rechtbank overeenkomstig het kortgedingvonnis van 11 april 2023 (de man draagt de lasten voor de woning in [adres 2] , de vrouw die voor de woning in [adres 1] ).
De echtscheidingsbeschikking bevat, voor zover hier van belang, de volgende overwegingen:
Verzoek artikel 843a Rv
3.4.
Beide partijen hebben - zo begrijpt de rechtbank - een verzoek ingediend om de andere partijen te veroordelen tot het overleggen van stukken. Het verzoek van de vrouw ziet op het verkrijgen van stukken betreffende de kosten die de bedrijven van de man zouden hebben betaald. Het verzoek van de man zien op het verkrijgen van de gegevens omtrent de bankrekeningen van de vrouw in Spanje en het vermoeden van de man dat de vrouw huizen bezit in Spanje.
(…)
3.6.
De rechtbank is van oordeel dat beide partijen onvoldoende concrete feiten en omstandigheden hebben gesteld ter onderbouwing van hun vordering. Het toewijzen van de vorderingen van partijen moet immers niet leiden tot een fishing expedition, waarvoor artikel 843a Rv niet is geschreven. De rechtbank zal de vordering van partijen dan ook afwijzen.
(…)
3.30.
Nu de woning[de woning te [adres 2] , vzr.]
in de verkoop dient te blijven om verkocht te worden aan een derde, zijn partijen het erover eens dat bij de verkoop van de woning eerst de volledige schuld bij de ING bank betaald dient te worden.
(…)
Indien de overwaarde onvoldoende is, stelt de man dat de vrouw een bedrag van
€ 102.648,91 aan hem dient te vergoeden. De vrouw betwist niet dat de man privéinvesteringen heeft verricht, maar betwist wel het bedrag. (…)
De man wordt (…) in de gelegenheid (…) gesteld bewijs te leveren van de stellingen die zijn verwoord in zijn stukken ten aanzien van de vergoedingsrechten die betrekking hebben op de (…) woning .
3.32.
Gelet op het voorgaande betekent dit dat het verzoek ten aanzien van de vergoedingsrechten wordt aangehouden in afwachting van het door de man te leveren bewijs. (…)
3.33.
De rechtbank zal het verzoek ten aanzien van de inboedelgoederen afwijzen, zoals ook al tijdens de mondelinge behandeling is medegedeeld. Partijen hebben beide onvoldoende gesteld.
Iedereen houdt de inboedelgoederen die hij of zij nu onder zich heeft.
(…)
3.50.
Het verzoek van de man betreffende de afgifte van zijn goederen, zal worden afgewezen. De man heeft niet, althans onvoldoende onderbouwd, dat de vrouw – de door (…) hem – genoemde goederen in zijn bezit heeft.
2.10.
Bij exploot van 6 september 2023 (wederom openbaar betekend aan de man, zonder bekende woon- of verblijfplaats) heeft de vrouw bevel gedaan om een bedrag van € 25.260,82 te voldoen (€ 25.000,00 aan verbeurde dwangsommen plus kosten) omdat hij niet had voldaan aan de veroordeling onder 7.5 uit het kortgedingvonnis. (betaling van de hypotheeklasten voor de woning in [adres 2] ).
2.11.
Bij exploten van 15 september 2023 heeft de vrouw executoriale beslagen doen leggen ten laste van de man onder de ABN AMRO Bank en de Rabobank.
2.12.
De man heeft tegen de echtscheidingsbeschikking hoger beroep (appel) aangetekend.
2.13.
Op 14 en 23 november 2023 heeft (de toenmalige) rechtsbijstandverlener van de man de (advocaat van de) vrouw gesommeerd om een aantal (28 met name genoemde) goederen aan hem terug te geven en om relevante stukken toe te zenden met betrekking tot de inkomens- en vermogenspositie van de vrouw, in het kader van het hoger beroep tegen de alimentatiebeslissing van deze rechtbank. Volgens de sommaties gaat het daarbij om salaris uit dienstbetrekking en/of winst uit het door haar geëxploiteerde bedrijf, de huur die zij genereert uit het voorheen door haar bewoonde pand, alimentatie die zij zou ontvangen uit een eerder huwelijk en overige vermogensbestanddelen van haarzelf; daarnaast om het inkomen en vermogen van de partner met wie ze inmiddels samenwoont, en het inkomen van (tenminste één van) haar kinderen. Op deze sommaties heeft de vrouw niet gereageerd.
2.14.
Op 19 december 2023 is de woning in [adres 2] verkocht aan een derde. De levering zal plaatsvinden op 1 februari 2024.
2.15.
Uit de aflosnota van de ING van 9 januari 2024 blijkt dat de achterstanden in de aflossing van de hypothe(e)k(en) voor de woning in [adres 2] , in totaal een bedrag van rond de € 30.000,00 bedroegen.
2.16.
De vrouw heeft in de echtscheidingsprocedure een jaaropgave 2021 in het geding gebracht waarop een bruto jaarinkomen van € 47.521 is vermeld. Daarnaast heeft zij in die procedure een aangifte IB 2021, een jaaropgave van 2022 en drie salarisspecificaties over februari, maart en april 2023 overgelegd.
2.17.
Onder de gedingstukken bevindt zich een e-mail van [e-mailadres] , gedateerd 8 december 2022 waarin staat dat de vrouw voor de woning in [adres 1] per 31 december 2020 is afgemeld voor de toeristenbelasting. Daarnaast bevat het dossier ongedateerde aan de vrouw gerichte correspondentie van de Banco Santander in het Spaans en aan een adres in Spanje.
2.18.
Van 1 oktober 2020 tot 26 juli 2023 was in het handelsregister van de Kamer van Koophandel op het adres van de woning in [adres 1] de eenmanszaak van de vrouw ‘ [bedrijf 1] ’ ingeschreven. Inmiddels is op een ander adres [bedrijf 2] B.V. ingeschreven. Voor de woning in [adres 1] is een B&B vergunning verstrekt.

3.Het geschil in conventie

3.1.
De man vordert, na vermindering van eis, samengevat:
1. veroordeling van de vrouw tot betaling van een bedrag van € 85.000,00 als voorschot op vergoeding van door hem geleden schade, omdat zij aan de man toebehorende goederen mogelijk heeft vervreemd;
2. veroordeling van de vrouw, om aan de man (afschriften van) alle bescheiden te verstrekken over haar inkomen en vermogen, met het oog op het hoger beroep in de alimentatieprocedure, dat wil zeggen de bescheiden betreffende:
a. de inkomsten uit haar eigen onderneming;
b. inkomsten uit verhuur van haar woning;
c. inkomsten uit alimentatie uit een eerder huwelijk met een Spanjaard;
d. gegevens met betrekking tot het inkomen en vermogen van haar huidige partner, alles zoals nader omschreven in randnummer 41 en volgende in de dagvaarding;
3. de vrouw te bevelen om de al ingezette executiemaatregelen gegrond op het kortgedingvonnis van 11 april 2023 te staken en gestaakt te houden.
De man vordert daarbij om de vrouw dwangsommen op te leggen als zij zich niet aan de op te leggen veroordelingen onder 2 en 3 zou houden en om haar te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
De vrouw voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de man.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
De vrouw vordert om de man te veroordelen om aan haar de integrale proceskosten voor dit kort geding te betalen, tot aan de zitting begroot op
€ 7.857,95.
4.2.
De man voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie

De geldvordering

5.1.
De man heeft de vordering tot afgifte van de goederen ingetrokken, omdat hij er geen vertrouwen in heeft dat de vrouw die nog onder zich heeft en al helemaal niet dat zij deze aan hem zal teruggeven. Hij heeft daarom zijn vordering beperkt tot veroordeling van de vrouw tot betaling van € 85.000,00 als voorschot ter vergoeding van door hem gestelde schade.
5.2.
Voor toewijzing van een dergelijke vordering – een geldvordering – is in kort geding slechts plaats, als het bestaan en de omvang van die vordering voldoende aannemelijk zijn en uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is. Aan deze criteria is niet voldaan, zodat dit onderdeel van de vorderingen wordt afgewezen. Daarover wordt het volgende overwogen.
5.3.
Aanvankelijk heeft de man gesteld dat de geldvordering ook diende ter vergoeding van de kosten die hij stelt te hebben gemaakt voor de verbouwing van de woning in [adres 2] . Ter zitting heeft hij verduidelijkt dat de geldvordering in dit kort geding alleen ziet op schadevergoeding voor de vele aan hem in privé toebehorende goederen die de vrouw volgens hem onder zich heeft gehouden, wellicht heeft vervreemd en in elk geval niet aan hem heeft teruggegeven. De vrouw betwist al zijn stellingen op dit punt.
5.4.
Ter onderbouwing van zijn vordering heeft de man als productie 2 een lijst met 28 goederen in het geding gebracht. Dit betreft onder meer gereedschap, camera’s, computer- en verlichtingsapparatuur en kleding/schoenen. Verder heeft hij een groot aantal facturen en betalingen van zijn bedrijven overgelegd. Hij stelt dat de vrouw goederen achtergehouden heeft die in totaal een waarde van € 177.000,00 vertegenwoordigen, waarvan het gevorderde voorschot van € 85.000,00 maar een fractie is. Hij heeft echter niet nader toegelicht of onderbouwd hoe hij deze bedragen heeft berekend, waarop hij dat baseert en hoe de overgelegde stukken zich daartoe verhouden. Ook heeft hij niet nader onderbouwd dat de vrouw, die dat betwist, de door hem genoemde 28 goederen onder zich heeft gehouden en/of vervreemd.
Het bestaan en de omvang van de vordering kunnen dus – zonder nader onderzoek - niet worden vastgesteld. Daarnaast maakten (een deel van) de goederen en de stellingen van de man in dit verband deel uit van eerdere procedures (waaronder de echtscheidingsprocedure) en zijn de daarop gerichte vorderingen toen afgewezen. Niet valt in te zien dat de man op dit punt de uitkomst van de echtscheidingsprocedure in hoger beroep niet zal kunnen afwachten.
De vordering tot afgifte van (financiële) bescheiden van de vrouw
5.5.
De man heeft deze vordering gestoeld op artikel 843a Rv. Op grond van dat artikel kan degene die daarbij rechtmatig belang heeft, inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn, van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft.
5.6.
De man heeft terecht gesteld dat hij belang heeft bij inzicht in de financiële gegevens van de vrouw met het oog op het geschil tussen partijen over zijn alimentatieverplichting. Anders dan de vrouw heeft aangevoerd is zijn belang ook spoedeisend, in verband met het hoger beroep in de echtscheidingsprocedure. Anders dan de vrouw meent, kan niet worden gezegd dat deze vordering in de echtscheidingsprocedure al is afgewezen, aangezien dat andere bescheiden betrof. Bovendien zouden nieuwe omstandigheden in dit verband kunnen leiden tot een andere beslissing.
5.7.
De vrouw stelt dat zij de nodige gegevens al heeft verstrekt, namelijk de aangifte IB 2021, haar jaaropgave over 2022 en drie loonstroken over de maanden januari tot en met maart 2023. Zij heeft echter ook een eenmanszaak gedreven tot medio 2023. Aannemelijk is dat zij ook daaruit inkomsten zal hebben gehad. Daarnaast beschikt zij over een vergunning om haar woning te verhuren in het kader van B&B, zodat zij mogelijk inkomsten uit verhuur heeft ontvangen. De omstandigheid dat zij kennelijk is afgemeld voor de toeristenbelasting in 2020, en haar mededeling dat het hebben van een vergunning nog niet wil zeggen dat er ook daadwerkelijk verhuurd wordt, doen daar niet aan af. Tegen die achtergrond heeft de man er belang bij inzage te krijgen in de aangifte IB van de vrouw over 2022 en 2023. Voor zover die er (nog) niet zijn, zou dat ondervangen kunnen worden door afgifte van de jaarstukken met betrekking tot haar eenmanszaak over de jaren 2020 tot en met 2023 (voor zover die stukken er zijn) en een eigen – schriftelijke – opgave over eventuele inkomsten uit verhuur van haar woning over die jaren, ook als die zou inhouden dat die nihil waren. Aangezien zij deze stukken tot dusver niet vrijwillig heeft verstrekt zal zij daartoe worden veroordeeld, met matiging en maximering van de dwangsommen zoals hierna in de beslissing vermeld.
5.8.
De vorderingen tot afgifte van gegevens met betrekking tot inkomsten uit alimentatie uit een eerder huwelijk met een Spanjaard en/of gegevens met betrekking tot het inkomen en vermogen van haar huidige partner, zijn niet toewijsbaar. De vrouw heeft aangevoerd dat net als in Nederland in Spanje alimentatieverplichtingen eindigen bij een nieuw huwelijk. De man heeft dat niet betwist. Evenmin heeft hij toegelicht op grond waarvan de inkomsten van een eventuele nieuwe partner nu voor een alimentatieberekening van belang zouden zijn, aangezien de vrouw niet met een nieuwe partner samenwoont en, zolang de echtscheidingsbeschikking niet is ingeschreven, nog steeds met de man is gehuwd.
5.9.
Afgifte van mogelijke bankbescheiden uit Spanje valt, anders dan de man ter zitting heeft doen voorkomen, niet onder het gevorderde, zodat daarop niet zal worden beslist. Ook voor afgifte van financiële stukken met betrekking tot de besloten vennootschap [bedrijf 2] B.V. bestaat onvoldoende grond, aangezien de vrouw heeft verklaard dat zij niets met deze vennootschap te maken heeft en vooralsnog geen aanwijzingen bestaan dat dat anders is.
De vordering tot staking van de executie
5.10.
Na enig debat daarover zijn partijen het erover eens dat de door de vrouw gelegde beslagen enkel zien op executie van het kortgedingvonnis voor de dwangsommen verbonden aan de veroordeling onder 7.5, het niet betalen van de hypotheeklasten voor de woning in [adres 2] .
5.11.
De man erkent dat hij hiermee in gebreke is gebleven, maar stelt dat de vrouw misbruik maakt van haar executiebevoegdheid. Hij verkeerde naar zijn zeggen in betalingsonmacht. De vrouw heeft de dwangsommen niet nodig als prikkel tot nakoming, aangezien de woning in [adres 2] inmiddels aan een derde is verkocht, zo stelt hij. Verder voert hij aan aanvankelijk niet ervan op de hoogte te zijn geweest dat de vrouw het kortgedingvonnis ten uitvoer ging leggen, omdat hij de exploten niet heeft ontvangen. Bovendien loopt er nog een beroepsprocedure bij het gerechtshof over dit punt.
5.12.
In het kortgedingvonnis zijn expliciet dwangsommen verbonden aan het (niet) tijdig betalen van de hypothecaire lasten. De vrouw had daarbij belang, omdat het risico bestond dat de bank de woning op de veiling zou verkopen voor een lager bedrag, als met die betalingen in gebreke werd gebleven. De man was van het kortgedingvonnis op de hoogte – hij heeft daartegen via zijn advocaat in mei 2023 hoger beroep aangetekend – en het vonnis en de aanzeggingen zijn op correcte wijze aan hem betekend, aangezien hij (toen) geen bekende woon- of verblijfplaats had. De man wist dat hij tijdig aan zijn hypothecaire verplichtingen moest voldoen en anders dwangsommen verbeurde. Dat hij in betalingsonmacht verkeerde omdat hij een regeling heeft moeten treffen met de belastingdienst voor schulden waaraan de vrouw mede debet zou zijn, zoals hij heeft gesteld, heeft hij niet aannemelijk gemaakt. De vrouw heeft in dat verband terecht aangevoerd dat uit daartoe overgelegde stukken van de man zelf blijkt dat de vordering van de belastingdienst zag op niet afgedragen loonheffingen. Bovendien dateert de met de belastingdienst getroffen regeling van 25 oktober 2023. De man kwam al geruime tijd daarvóór de veroordeling uit het kortgedingvonnis niet na. Nu dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, is de vrouw gerechtigd tot het treffen van executiemaatregelen, ook al loopt er nog een hoger beroep. Van misbruik van bevoegdheid is in de gegeven omstandigheden geen sprake, al is de woning in [adres 2] inmiddels verkocht. De vordering onder 3 wordt daarom afgewezen.
5.13.
Gelet op de relatie tussen partijen worden de proceskosten gecompenseerd in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.

6.De beoordeling in reconventie

6.1.
De vrouw heeft in reconventie geen zelfstandige vordering ingesteld, anders dan een veroordeling van de man in de (integrale) proceskosten. Strikt genomen was dat niet nodig, omdat in een civielrechtelijke procedure als deze elke partij kan verzoeken om de wederpartij in de (volledige) proceskosten te veroordelen. Los van de vraag hoe de vrouw de vordering heeft ingekleed, bestaat voor een dergelijke veroordeling geen aanleiding, te minder nu zij in conventie deels in het ongelijk is gesteld. De proceskosten zullen ook in reconventie tussen partijen worden gecompenseerd, zoals – behalve in zeer uitzonderlijke omstandigheden die zich hier niet voordoen – gebruikelijk is in procedures tussen (ex-)echtelieden.

7.De beslissing

De voorzieningenrechter
In conventie:
7.1.
veroordeelt de vrouw tot afgifte aan de man, binnen 14 dagen na de betekening van dit vonnis van afschriften van:
- de aangifte IB van de vrouw over 2022 en 2023, dan wel, voor zover zij daarover niet beschikt van:
- de jaarstukken met betrekking tot haar eenmanszaak over de jaren 2020 tot en met 2023 (voor zover die er zijn) en een eigen – schriftelijke – opgave over eventuele inkomsten uit verhuur van haar woning over die jaren,
7.2.
bepaalt dat de vrouw een aan de man te betalen dwangsom verbeurt van
€ 250,00 voor iedere dag dat zij nalaat om aan de veroordeling onder 7.1 te voldoen, met een maximum van € 10.000,00,
7.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
7.4.
compenseert de kosten aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
7.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
In reconventie:
7.6.
weigert de gevraagde voorziening,
7.7.
compenseert de kosten aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.M. de Vries, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Balk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2024. [1]

Voetnoten

1.type: MB