ECLI:NL:RBAMS:2024:5065

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 juni 2024
Publicatiedatum
14 augustus 2024
Zaaknummer
13/060567-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot ISD-maatregel voor mishandeling, belediging en bedreiging van politieambtenaren

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 juni 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder mishandeling, belediging en bedreiging van politieambtenaren. De verdachte, geboren in 1995 en momenteel gedetineerd, werd veroordeeld tot de ISD-maatregel voor de duur van twee jaar. De rechtbank heeft de zaken A tot en met D gevoegd behandeld, waarbij de verdachte onder andere werd beschuldigd van het mishandelen van een politieambtenaar door een bekertje koffie in zijn gezicht te gooien, het beledigen van een hoofdagent, het bedreigen van een andere ambtenaar en het overtreden van een gebiedsverbod. Tijdens de zitting op 24 mei 2024 heeft de officier van justitie de vordering tot vrijspraak van de poging zware mishandeling in zaak A gesteund, terwijl de verdediging geen bewijsverweren heeft gevoerd voor de overige tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiaire tenlastelegging van mishandeling en heeft de overige feiten bewezen verklaard. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en het recidiverisico van de verdachte in overweging genomen bij het opleggen van de ISD-maatregel, die als noodzakelijk werd beschouwd om de maatschappij te beschermen en de verdachte te helpen met zijn problematiek. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen, waarbij de verdachte € 300,- aan immateriële schade moet betalen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/060567-24 (zaak A), 13/034790-24 (zaak B) (gev. ttz.), 13/336627-23 (zaak C) (gev. ttz.) en 13/143909-22 (zaak D) (gev. ttz.).
Parketnummers vorderingen tenuitvoerlegging: 13/252869-22 en 13/029438-23
Datum uitspraak: 7 juni 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
wonende op het adres [BRP adres] ,
nu gedetineerd te: [detentieplaats]

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 mei 2024.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht (deels na verwijzing naar de meervoudige kamer), gevoegd. De zaken worden hierna als respectievelijk de zaken A tot en met D aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. B. van Duijn, en van wat de gemachtigd raadsman van verdachte, mr. R.J. Pardijs, naar voren heeft gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat deskundige [naam 2] , namens het Legers des Heils Jeugdbescherming en Reclassering, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
Zaak A
poging zware mishandeling van politieambtenaar [naam 2] in Amsterdam op 20 februari 2024, subsidiair tenlastegelegd als mishandeling;
Zaak B
belediging van hoofdagent [naam 3] op 31 januari 2024 in Amsterdam;
Zaak C
bedreiging met zware mishandeling van [naam 4] en/of collega’s van die [naam 4] op 17 december 2023 in Amsterdam;
Zaak D
het overtreden van een gebiedsverbod op 11 juni 2022 in Amsterdam.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte het primair tenlastegelegde in zaak A (poging zware mishandeling) heeft begaan en vordert dat de rechtbank verdachte hiervan vrijspreekt.
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat wel bewezen kan worden verklaard dat verdachte de ten laste gelegen feiten in de zaken A (subsidiair), B, C en D heeft begaan en heeft hierbij verwezen naar de aangiftes en de processen-verbaal van bevindingen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman is met de officier van justitie van mening dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit in zaak A. Met betrekking tot de overige ten laste gelegde feiten heeft de raadsman geen bewijsverweren gevoerd.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak van zaak A (primaire feit)
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat de poging zware mishandeling zoals primair is ten laste gelegd in zaak A niet kan worden bewezen. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat door het gooien van een bekertje met koffie in het gezicht van aangever de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft bestaan. Het dossier bevat namelijk geen informatie over de temperatuur van de koffie op het moment dat deze in het gezicht werd gegooid. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit in zaak A.
3.3.2.
Het oordeel over de zaken A (subsidiaire feit) en B
Gelet op de inhoud van de aangifte en de verklaring van verdachte dat hij het bekertje koffie heeft gegooid, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk een bekertje koffie in het gezicht van politieambtenaar [naam 2] heeft gegooid. Hij heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan mishandeling, zoals subsidiair tenlastegelegd in zaak A.
De rechtbank is van oordeel dat ook het tenlastegelegde in zaak B, de belediging, wettig en overtuigend kan worden bewezen, gelet op het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten en het proces-verbaal waarin verdachte is geïdentificeerd.
3.3.3.
Het oordeel over de zaken C en D
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van het tenlastegelegde in zaken C en D sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. De verdediging heeft geen vrijspraak bepleit. Om die reden wordt voor die feiten in de bijlage volstaan met een opgave van de gebruikte bewijsmiddelen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen – waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn vervat – bewezen dat verdachte
Zaak A (subsidiaire feit)
op 20 februari 2024 te Amsterdam, een politieambtenaar, [naam 2] , gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door een bekertje koffie in het gezicht te gooien;
Zaak B
op 31 januari 2024 te Amsterdam, opzettelijk een ambtenaar, te weten [naam 3] , hoofdagent Politie Eenheid Amsterdam, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling en door feitelijkheden heeft beledigd door hem de woorden toe te voegen:
-"jij bent een kanker flikker",
-"jij bent een kanker homo", en
-"je kanker moeder", en door in de richting van die [naam 3] te spugen;
Zaak C
op 17 december 2023 te Amsterdam, [naam 4] en de collega's van die [naam 4] heeft bedreigd met zware mishandeling, door een stoeptegel op de grond kapot te gooien en stukken van die kapot gegooide stoeptegel in de richting van die [naam 4] en de collega's van die [naam 4] te gooien;
Zaak D
op 11 juni 2022 te 17:23 uur te Amsterdam opzettelijk niet heeft voldaan aan een krachtens artikel 172 en/of 177 van de Gemeentewet en 2.9 van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, door of namens de burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast) gegeven bevel, inhoudende - zakelijk weergegeven - om zich uit het overlastgebied Zuidoost, te verwijderen en zich daar gedurende 24 uur niet meer te bevinden.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

7.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren, zonder aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie de rechtbank verzocht om te bepalen dat de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel tussentijds wordt getoetst.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om de duur van de ISD-maatregel te beperken tot één jaar, met aftrek van voorarrest. Hij heeft daartoe aangevoerd dat negen maanden voldoende moet zijn om aan de slag te gaan met verdachte, gezien het voortraject dat al bij de Reclassering is doorlopen. Na die negen maanden staat verdachte nog anderhalf jaar onder toezicht bij de reclassering in het kader van de voorwaardelijke ISD-maatregel die eerder aan verdachte is opgelegd en kan er gewerkt worden aan diagnostiek en verdere hulp en begeleiding van verdachte.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende maatregel en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich op verschillende momenten schuldig gemaakt aan mishandeling, belediging en bedreiging. Met zijn handelen heeft verdachte gevoelens van onveiligheid en angst teweeggebracht bij de betrokken personen – die gewoon bezig waren met hun werk – en inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [naam 2] . Met het plegen van deze feiten heeft de verdachte bovendien blijk gegeven van een gebrek aan respect voor politieambtenaren en hierdoor bijgedragen aan de ondermijning van het openbaar gezag. De met het openbaar gezag belaste personen moeten hun werk kunnen doen zonder daarbij mishandeld en beledigd te worden. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het overtreden van een 24-uursgebiedsverbod. Hieruit blijkt dat verdachte overlast heeft veroorzaakt en zich niet goed laat corrigeren in dat gedrag.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het reclasseringsadvies van het Legers des Heils Jeugdbescherming en Reclassering van 2 mei 2024, opgemaakt door reclasseringswerker [naam] .
Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Er is bij verdachte sprake van een delictpatroon waarbij de reclassering een toename ziet van het aantal geweldsdelicten in de afgelopen twee jaar. Als directe risicofactor merkt de reclassering het forse alcoholgebruik aan en als indirecte risicofactor de instabiliteit op vrijwel alle leefgebieden. Na veelvuldig intern overleg is de reclassering tot de conclusie gekomen dat een reclasseringstoezicht een gepasseerd station is en dat verdachte voldoet aan de zachte ISD-criteria. De reclassering heeft middels het adviseren van een eerder voorwaardelijke ISD-maatregel een poging gewaagd om verdachte te stabiliseren met een toezicht. Gedurende dit toezicht zijn er een aantal praktische redenen geweest dat bijvoorbeeld de detox-opname en de woonplek bij [locatie] geen doorgang hebben kunnen krijgen. Alhoewel dit niet aan verdachte te wijten is, is de reclassering van mening dat verdachte wel verantwoordelijk is voor zijn eigen gedrag. Verdachte is gedurende het toezicht meerdere keren gerecidiveerd, teruggevallen in middelengebruik en heeft gezorgd voor diverse geweldsincidenten jegens de politie en de beveiliging van de nachtopvang. Zijn middelenproblematiek, alsmede zijn psychische problematiek, zijn volgens de reclassering te fors gebleken voor een ambulant kader. Zelfs al zou de detox-opname gerealiseerd worden, dan is er geen zicht op een duurzame vervolgplek. Het realiseren van een dergelijk traject neemt tijd in beslag en dient aansluitbaar te zijn, hetgeen momenteel niet haalbaar is in het kader van een voorwaardelijk strafdeel. Om ook verdere maatschappelijke teloorgang en recidive te voorkomen acht de reclassering een strikter kader noodzakelijk. Bij een veroordeling adviseert de reclassering daarom een onvoorwaardelijke ISD-maatregel. De reclassering is van mening dat verdachte zorg nodig heeft en acht dit momenteel het best passend in een strak intramuraal kader van een ISD-maatregel. Binnen deze maatregel kunnen dezelfde interventies worden ingezet als het oorspronkelijke plan tijdens de voorwaardelijke ISD-maatregel, maar is er een steviger kader. Daarnaast zal verdachte bij voldoende motivatie, de gewenste zorg ontvangen en uitstromen naar een geschikte woonvoorziening.
Op de terechtzitting heeft reclasseringswerker [naam] de inhoud van het reclasseringsadvies bevestigd en daar waar nodig toegelicht.
Voldaan aan ‘harde’ ISD-criteria
De rechtbank stelt vast dat aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezenverklaard dat verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten (zaken A subsidiair en C). Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 17 mei 2024 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaar voorafgaand aan 17 december 2023 en 20 februari 2024 driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Blijkens het strafblad van verdachte is ook voldaan aan de eisen die de ‘Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers’ van het Openbaar Ministerie stelt. Verdachte is een zeer actieve veelpleger, tegen wie over een periode van vijf jaar processen-verbaal zijn opgemaakt voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. De rechtbank vindt ook dat de veiligheid van personen en goederen het opleggen van de maatregel eist, gelet op de ernst en het aantal door verdachte begane gewelds- en vermogensdelicten. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat is voldaan aan de ‘harde’ ISD-criteria.
Voldaan aan ‘zachte’ ISD-criteria
Gelet op het advies van de reclassering, en de bevestiging daarvan ter zitting door [naam] , komt de rechtbank tot de conclusie dat het opleggen van een ISD-maatregel op dit moment de enige mogelijkheid is om de maatschappij te beschermen tegen de delicten die verdachte pleegt en om het recidiverisico terug te brengen. Binnen deze maatregel kan – afhankelijk van de medewerking van verdachte – hulp ten aanzien van zijn problematiek worden geboden. De rechtbank concludeert daarom dat ook is voldaan aan de ‘zachte’ ISD-criteria.
Oplegging van de ISD-maatregel in de zaken A (subsidiaire feit) en C
Alles overwegend ziet de rechtbank reden om de ISD-maatregel op te leggen aan verdachte voor het bewezenverklaarde in de zaken A (subsidiaire feit) en C.
Maximale termijn van twee jaar
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaar opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
Tussentijdse toetsing
De rechtbank ziet ook geen aanleiding om reeds nu te bepalen dat de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel tussentijds moet worden getoetst. Mocht daartoe op enig moment aanleiding zijn, dan kan om een tussentijdse toets worden verzocht door de raadsman.
De rechtbank is gelet op al het bovenstaande van oordeel dat de oplegging van de
ISD-maatregel voor de maximale duur van twee jaar, zonder aftrek van het voorarrest, passend en geboden is.
Ten aanzien van het in zaken B en D bewezenverklaarde
Nu het bewezenverklaarde in de zaken B en D feiten betreffen waarvoor geen voorlopige hechtenis is toegelaten, kan voor deze feiten geen ISD-maatregel worden opgelegd. Om die reden zal de rechtbank gebruik maken van de mogelijkheid van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en bepalen dat voor deze feiten geen straf of maatregel zal worden opgelegd.

8.Vorderingen tot tenuitvoerlegging

Verdachte is bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam op 13 januari 2023 in de zaak met parketnummer 13/252869-22 veroordeeld tot de plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 28 januari 2023. Ook is verdachte bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Amsterdam op 10 februari 2023 in de zaak met parketnummer 13/029438-23 veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 24 november 2023.
In beide zaken heeft de officier van justitie verzocht de vorderingen af te wijzen, gelet op de vordering om de ISD-maatregel op te leggen. De raadsman heeft eveneens verzocht om de vorderingen af te wijzen.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijden schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank is echter van oordeel dat de tenuitvoerlegging van de straffen zich niet verdragen met de op te leggen ISD-maatregel. De vorderingen zullen daarom worden afgewezen.

9.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [naam 2] vordert een bedrag van € 300,-. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade, ten gevolge van het in zaak A subsidiair tenlastegelegde.
De officier van justitie vindt dat de vordering geheel kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ook heeft de officier van justitie de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd. De raadsman heeft de rechtbank verzocht het gevorderde bedrag te matigen.
Vaststaat dat [naam 2] als gevolg van het hiervoor in zaak A subsidiair bewezenverklaarde rechtstreekse immateriële schade heeft geleden, die naar het oordeel van de rechtbank voldoende is onderbouwd. De rechtbank acht het gevorderde bedrag aan immateriële schade, mede gelet op bedragen die worden toegewezen in vergelijkbare zaken, ook redelijk. De rechtbank zal de vordering dan ook toewijzen tot het gevorderde bedrag van € 300,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 februari 2024 tot de dag van volledige betaling. De rechtbank zal daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 38m, 38n, 285, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair tenlastegelegde in zaak A niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde in zaken A (subsidiaire feit), B, C en D heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Zaak A (subsidiaire feit)
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
Zaak B
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
Zaak C
bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd
Zaak D
opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Ten aanzien van zaken A (subsidiaire feit) en C:
Legt op de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 (twee) jaar.
Ten aanzien van zaken B en D:
Bepaalt dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Ten aanzien van zaak A (subsidiaire feit):
Wijst de vordering van de benadeelde partij [naam 2] toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan [naam 2] , van een bedrag van € 300,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (20 februari 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening. Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam 2] aan de Staat
€ 300,- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (20 februari 2024) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 6 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, als en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil.
Ten aanzien van de vorderingen tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling:
Wijst af de vorderingen tot tenuitvoerlegging in de zaken met parketnummers 13/252869-22 en 13/029438-23.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D. Bode, voorzitter,
mrs. A.M. Grüschke en S.A.M. Groot, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.G.E. Spaander, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 juni 2024.