7.3.Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende maatregel en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich op verschillende momenten schuldig gemaakt aan mishandeling, belediging en bedreiging. Met zijn handelen heeft verdachte gevoelens van onveiligheid en angst teweeggebracht bij de betrokken personen – die gewoon bezig waren met hun werk – en inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [naam 2] . Met het plegen van deze feiten heeft de verdachte bovendien blijk gegeven van een gebrek aan respect voor politieambtenaren en hierdoor bijgedragen aan de ondermijning van het openbaar gezag. De met het openbaar gezag belaste personen moeten hun werk kunnen doen zonder daarbij mishandeld en beledigd te worden. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het overtreden van een 24-uursgebiedsverbod. Hieruit blijkt dat verdachte overlast heeft veroorzaakt en zich niet goed laat corrigeren in dat gedrag.
De rechtbank heeft kennis genomen van het reclasseringsadvies van het Legers des Heils Jeugdbescherming en Reclassering van 2 mei 2024, opgemaakt door reclasseringswerker [naam] .
Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Er is bij verdachte sprake van een delictpatroon waarbij de reclassering een toename ziet van het aantal geweldsdelicten in de afgelopen twee jaar. Als directe risicofactor merkt de reclassering het forse alcoholgebruik aan en als indirecte risicofactor de instabiliteit op vrijwel alle leefgebieden. Na veelvuldig intern overleg is de reclassering tot de conclusie gekomen dat een reclasseringstoezicht een gepasseerd station is en dat verdachte voldoet aan de zachte ISD-criteria. De reclassering heeft middels het adviseren van een eerder voorwaardelijke ISD-maatregel een poging gewaagd om verdachte te stabiliseren met een toezicht. Gedurende dit toezicht zijn er een aantal praktische redenen geweest dat bijvoorbeeld de detox-opname en de woonplek bij [locatie] geen doorgang hebben kunnen krijgen. Alhoewel dit niet aan verdachte te wijten is, is de reclassering van mening dat verdachte wel verantwoordelijk is voor zijn eigen gedrag. Verdachte is gedurende het toezicht meerdere keren gerecidiveerd, teruggevallen in middelengebruik en heeft gezorgd voor diverse geweldsincidenten jegens de politie en de beveiliging van de nachtopvang. Zijn middelenproblematiek, alsmede zijn psychische problematiek, zijn volgens de reclassering te fors gebleken voor een ambulant kader. Zelfs al zou de detox-opname gerealiseerd worden, dan is er geen zicht op een duurzame vervolgplek. Het realiseren van een dergelijk traject neemt tijd in beslag en dient aansluitbaar te zijn, hetgeen momenteel niet haalbaar is in het kader van een voorwaardelijk strafdeel. Om ook verdere maatschappelijke teloorgang en recidive te voorkomen acht de reclassering een strikter kader noodzakelijk. Bij een veroordeling adviseert de reclassering daarom een onvoorwaardelijke ISD-maatregel. De reclassering is van mening dat verdachte zorg nodig heeft en acht dit momenteel het best passend in een strak intramuraal kader van een ISD-maatregel. Binnen deze maatregel kunnen dezelfde interventies worden ingezet als het oorspronkelijke plan tijdens de voorwaardelijke ISD-maatregel, maar is er een steviger kader. Daarnaast zal verdachte bij voldoende motivatie, de gewenste zorg ontvangen en uitstromen naar een geschikte woonvoorziening.
Op de terechtzitting heeft reclasseringswerker [naam] de inhoud van het reclasseringsadvies bevestigd en daar waar nodig toegelicht.
Voldaan aan ‘harde’ ISD-criteria
De rechtbank stelt vast dat aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezenverklaard dat verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten (zaken A subsidiair en C). Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 17 mei 2024 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaar voorafgaand aan 17 december 2023 en 20 februari 2024 driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Blijkens het strafblad van verdachte is ook voldaan aan de eisen die de ‘Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers’ van het Openbaar Ministerie stelt. Verdachte is een zeer actieve veelpleger, tegen wie over een periode van vijf jaar processen-verbaal zijn opgemaakt voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. De rechtbank vindt ook dat de veiligheid van personen en goederen het opleggen van de maatregel eist, gelet op de ernst en het aantal door verdachte begane gewelds- en vermogensdelicten. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat is voldaan aan de ‘harde’ ISD-criteria.
Voldaan aan ‘zachte’ ISD-criteria
Gelet op het advies van de reclassering, en de bevestiging daarvan ter zitting door [naam] , komt de rechtbank tot de conclusie dat het opleggen van een ISD-maatregel op dit moment de enige mogelijkheid is om de maatschappij te beschermen tegen de delicten die verdachte pleegt en om het recidiverisico terug te brengen. Binnen deze maatregel kan – afhankelijk van de medewerking van verdachte – hulp ten aanzien van zijn problematiek worden geboden. De rechtbank concludeert daarom dat ook is voldaan aan de ‘zachte’ ISD-criteria.
Oplegging van de ISD-maatregel in de zaken A (subsidiaire feit) en C
Alles overwegend ziet de rechtbank reden om de ISD-maatregel op te leggen aan verdachte voor het bewezenverklaarde in de zaken A (subsidiaire feit) en C.
Maximale termijn van twee jaar
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaar opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
De rechtbank ziet ook geen aanleiding om reeds nu te bepalen dat de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel tussentijds moet worden getoetst. Mocht daartoe op enig moment aanleiding zijn, dan kan om een tussentijdse toets worden verzocht door de raadsman.
De rechtbank is gelet op al het bovenstaande van oordeel dat de oplegging van de
ISD-maatregel voor de maximale duur van twee jaar, zonder aftrek van het voorarrest, passend en geboden is.
Ten aanzien van het in zaken B en D bewezenverklaarde
Nu het bewezenverklaarde in de zaken B en D feiten betreffen waarvoor geen voorlopige hechtenis is toegelaten, kan voor deze feiten geen ISD-maatregel worden opgelegd. Om die reden zal de rechtbank gebruik maken van de mogelijkheid van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en bepalen dat voor deze feiten geen straf of maatregel zal worden opgelegd.